ECLI:NL:TADRARL:2018:27 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-972
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-08-2018 |
Datum publicatie: | 14-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-972 |
Onderwerp: | Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Voorzittersbeslissing: de voorzitter oordeelt klaagster (een vennootschap) kennelijk niet-ontvankelijk in alle klachtonderdelen. De voorzitter kan niet vaststellen dat klaagster ooit cliënte van verweerder is geweest, zodat in zoverre geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht is jegens klaagster en aldus geen sprake van een eigen rechtstreeks belang van klaagster bij klacht. Evenmin sprake van een eigen rechtstreeks belang bij tweede klachtonderdeel dat verweerder geheimhoudingsplicht jegens zijn oud-kantoorgenoot zou hebben geschonden door informatie over zijn vertrek van kantoor met klaagster te delen. |
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline
in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 februari 2018
in de zaak 17-972
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 14 november 2017 met kenmerk K17/65, door de raad ontvangen op diezelfde datum.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klaagster was cliënt van mr. V. Tot diens vertrek bij advocatenkantoor [naam kantoor] was mr. V. daar partner en kantoorgenoot van verweerder.
1.2 Op 1 december 2016 is mr. V. aangehouden door de FIOD voor fraude die hij zou hebben gepleegd als curator in een faillissement. Ook zou mr. V. in zijn hoedanigheid van partner frauduleus hebben gehandeld binnen [naam kantoor].
1.3 Begin december 2016 heeft verweerder telefonisch contact gezocht met de bestuurder van klaagster en hem geïnformeerd over de reden van het vertrek van mr. V. bij [naam kantoor].
1.4 Bij brief van 20 juni 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) zijn geheimhoudingsplicht te schenden door informatie met klaagster te delen over de reden van het vertrek van advocaat mr. V. van het kantoor van verweerder en zijn visie daarop te geven;
b) zich daarmee niet integer, althans onwaardig, te gedragen als advocaat.
3 VERWEER
3.1 Verweerder stelt in zijn brief van 31 augustus 2017 (dupliek) aan de deken dat hij uit de brief van klaagster van 14 augustus 2017 (repliek) begrijpt dat de eerdere klachtonderdelen van klaagster omtrent de dagvaardingsprocedure en de substantiëringsplicht geen onderdeel (meer) zijn van de klachtprocedure. Ten aanzien van de andere hem gemaakte verwijten over de gestelde schending van de geheimhoudingsplicht en over zijn houding als advocaat voert verweerder het volgende verweer.
3.2 Volgens verweerder heeft klaagster geen belang bij deze klachten nu klaagster niet kan worden beschouwd als rechtstreeks belanghebbende. Voor zover klaagster wordt ontvangen in haar klacht, voert verweerder het volgende inhoudelijke verweer.
3.3 Verweerder betwist ten stelligste dat hij ooit als advocaat voor klaagster werkzaamheden heeft verricht of nu verricht.
3.4 Hij betwist voorts de juistheid van de weergave van het begin december 2016 gevoerde telefoongesprek. Anders dan klaagster stelt, heeft verweerder in dat gesprek laten weten dat de samenwerking tussen [naam kantoor] en mr. V. was verbroken en de reden daarvan nader toegelicht. Daartoe heeft hij onder meer laten weten van welk strafbaar handelen mr. V. als faillissementscurator werd verdacht, zoals publiekelijk al bekend was door het persbericht van de officier van justitie en uit de media. Voorts heeft hij toegelicht dat en hoe mr. V. (grote) bedragen heeft onttrokken aan het kantoor en dat mr. V. stelselmatig een onjuist beeld heeft geschetst over zichzelf binnen kantoor en jegens cliënten.
3.5 Van enig tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van zijn kant is dan ook geen sprake, aldus verweerder.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat de in de aanbiedingsbrief genoemde klachtonderdelen 1) tot en met 3), gelet op de inhoud van de brief van klaagster aan de deken van 14 augustus 2017 en de reactie daarop van verweerder in zijn brief van 31 augustus 2017 aan de deken, geen deel meer uitmaken van deze klachtprocedure. Uit de daaropvolgende stukken in het dossier is niet gebleken dat klaagster die klachtonderdelen alsnog heeft gehandhaafd. De voorzitter overweegt thans als volgt.
4.2 Verweerder heeft als meest verstrekkende verweer de niet-ontvankelijkheid van klaagster aangevoerd. Volgens verweerder is klaagster ten aanzien van het verwijt dat verweerder de geheimhouding zou hebben geschonden door aan klaagster mededelingen over zijn voormalige kantoorgenoot mr. V. te doen, daarin geen belanghebbende. Klaagster heeft volgens verweerder ook geen eigen rechtstreeks belang bij dat verwijt. Klaagster stelt wel belanghebbende te zijn omdat klaagster als gevolg van het uitvallen van mr. V. op 12 augustus 2017 (als gevolg van een ongeval), daarna is geconfronteerd met het handelen van verweerder als haar advocaat. In een gesprek met verweerder over een aantal (geschil)punten is verweerder, als het gaat om het handelen van mr. V., volgens klaagster ongevraagd uit de school geklapt over de gesprekken met de FIOD (ten titel van verhoor), terwijl verweerder daarover geen mededelingen mocht doen.
4.3 Uitgangspunt is dat het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat niet aan eenieder toekomt, maar slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.
4.4 Voor zover klaagster klaagt over schending door verweerder van de geheimhoudingsplicht jegens klaagster, overweegt de voorzitter als volgt. Gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder, kan de voorzitter niet vaststellen dat klaagster op enig moment cliënte is geweest van verweerder; stukken die dat onderbouwen ontbreken. In zoverre kan geen sprake zijn van schending van de geheimhoudingsplicht van verweerder jegens klaagster en is aldus geen sprake van een eigen rechtstreeks belang van klaagster bij klachtonderdeel a). Daarin dient klaagster dan ook kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.
4.5 Voor zover klaagster stelt dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht jegens mr. V. heeft geschonden, is de voorzitter van oordeel dat klaagster daarbij geen eigen rechtstreeks belang heeft, zodat klaagster ook in zoverre kennelijk niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel a). Het is aan mr. V. om daarover eventueel zelf te klagen jegens verweerder. Hetgeen over en weer over dit onderwerp is gesteld en uit het dossier blijkt, behoeft geen nadere bespreking.
4.6 Gelet op de nauwe samenhang van klachtonderdeel b) met klachtonderdeel a) wordt klaagster eveneens kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in klachtonderdeel b), nu niet is gebleken dat klaagster daarbij een (losstaand) eigen rechtstreeks belang heeft.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 12 februari 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 12 februari 2018.