ECLI:NL:TADRARL:2018:251 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-146

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:251
Datum uitspraak: 15-10-2018
Datum publicatie: 23-01-2019
Zaaknummer(s): 18-146
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Wat in het algemeen niet betaamt
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over het handelen van een advocaat als privépersoon in een zaak waarin hij ook als advocaat optrad. Verweerder zou eigenmachtig de kinderen van zijn cliënte, die onder toezicht stonden en uithuis waren geplaatst, zelf hebben ondergebracht in bij de zorginstelling onbekende pleeggezinnen en zou de verblijfplaats niet kenbaar willen maken aan de zorginstelling. De raad is van oordeel dat daarvan niet gebleken is. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 15 oktober 2018

in de zaak 18-146

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 13 juni 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 februari 2018 met kenmerk 2017 KNN103, door de raad ontvangen op 7 februari 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 september 2018 in aanwezigheid van de heer V., mevr. Mr. L., namens klaagster, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder heeft de belangen behartigd van de moeder van twee minderjarige kinderen, M. en R. (vijftien en dertien jaar oud). Deze minderjarigen waren sinds 20 mei 2009 door de rechter onder toezicht van de gecertificeerde instelling (GI) van klaagster gesteld. De kinderen woonden tot einde september 2016 bij de grootouders in H. Tijdens een omgangsweekend met de moeder hebben de kinderen te kennen gegeven bij hun moeder te willen blijven. Klaagster was van mening dat dit geen blijvende situatie kon zijn en heeft gezocht naar een pleeggezin.

2.3    Op 9 november 2016 is voor beide kinderen een geschikt pleeggezin gevonden. Toen de GI de kinderen die dag wilde ophalen, bleken de kinderen te zijn “ondergedoken”. Verweerder was op dat moment aanwezig bij de woning van zijn cliënte.

2.4    M. is de beste vriendin van de oudste dochter van verweerder en was kind aan huis bij verweerder in de periode dat zij bij haar grootouders woonde.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

verweerder ethisch gezien zeer onverantwoord en wederrechtelijk is opgetreden door als privépersoon te handelen in een zaak waar hij als advocaat bij betrokken was. Verweerder heeft de grenzen van het betamelijke overschreden.

Toelichting

Verweerder heeft de kinderen van zijn cliënte, die onder toezicht stonden en voor wie een machtiging tot uithuisplaatsing door de rechter was afgegeven, eigenmachtig ondergebracht in een bij de GI onbekende pleeggezinnen en de kinderen voor de GI verborgen gehouden en heeft geweigerd de verblijfplaats van de kinderen me te delen aan klaagster. Verweerder behoort te weten dat de advocaat van een ouder geen (gespreks-)partner is als het gaat om de wijze waarop een kinderbeschermingsmaatregel wordt uitgevoerd.

4    VERWEER

4.1    In de tijd dat de kinderen bij de moeder verbleven, heeft de moeder verweerder verzocht om rechtsbijstand om na te gaan of de kinderen bij haar konden blijven wonen. De situatie van moeder zou zijn verbeterd en stabiel zijn. Verweerder heeft daartoe contact opgenomen met de in dienst van de GI zijnde gezinsvoogd, mevrouw E.

4.2    Mevrouw E. heeft aangegeven dat de kinderen op de lange termijn niet bij de moeder konden blijven en dat er naar een pleeggezin zou worden gezocht. Omdat er in H. waar de kinderen tot dan toe verbleven, geen pleeggezin te vinden was, bestond er een grote kans dat de kinderen elders zouden worden geplaatst.

4.3    Het is verweerder gebleken is dat de fam. T. bereid was de minderjarige R. op te nemen in hun gezin. De zwager en schoonzus van verweerder bleken bereid de minderjarige M. een plek te bieden. Verweerder was daarvan (op dat moment) niet op de hoogte, zoals hij ter zitting heeft verklaard.

4.4    Verweerder heeft vervolgens veelvuldig getracht in contact te komen met de gezinsvoogd om deze mogelijkheden te bespreken, echter zonder succes. De kinderen zijn dan ook bij genoemde gezinnen ondergebracht.

4.5    Bij deze handelwijze heeft verweerder het belang van de kinderen voor ogen gehad, onder meer hun belang om in H. te blijven wonen.

4.6    Verweerder ontkent dat hij de kinderen verborgen heeft gehouden dan wel onttrokken aan het toezicht van de gezinsvoogd. Hij heeft geen bemoeienis gehad met de “onderduiking” van R., waardoor deze acht dagen onvindbaar was.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerder wordt verweten dat hij als privépersoon heeft gehandeld in een zaak waar hij als advocaat bij betrokken was. Verweerder zou als privépersoon de minderjarige kinderen, die onder toezicht stonden van de GI, eigenmachtig, zonder overleg/ toestemming van de gezinsvoogd bij gezinnen hebben ondergebracht, die bij de GI onbekend waren en de verblijfplaats van de kinderen voor de GI verborgen hebben gehouden.

5.2    Getoetst moet worden of verweerder, als advocaat van de moeder van de minderjarigen, niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.3    Over de rol van verweerder heeft klaagster aangevoerd dat mr. L., jurist in dienst van klaagster, van mevrouw T. bij wie de minderjarige R. was ondergebracht, heeft vernomen dat verweerder zelf deze minderjarige bij de fam. T heeft gebracht. Mevrouw T. daarentegen heeft in haar verklaring van 23-6-2017 ontkend dat zij verweerder kent en stelt dat zij hem nooit heeft gesproken. Omdat de andere minderjarige, M., was ondergebracht bij familie van verweerder, heeft klaagster aangenomen, dat verweerder ook daar de hand in heeft gehad. Verweerder zelf heeft ontkend dat hij betrokken is geweest bij deze acties.  Volgens hem is de moeder (zijn cliënte) zelf op zoek is gegaan naar andere gezinnen in de gemeente H., waar de kinderen geplaatst zouden kunnen worden en heeft zij die gevonden.

5.4    De raad overweegt dat vaststaat dat de cliënte van verweerder graag wilde dat haar kinderen weer bij haar zouden komen wonen en meende dat zij in staat was om voor de kinderen te zorgen. Klaagster en de gezinsvoogd waren een andere mening toegedaan. De kinderen zijn vervolgens zonder toestemming van de gezinsvoogd in gezinnen terecht gekomen, die bij de GI onbekend waren. De raad is van oordeel dat niet gebleken is dat verweerder daarin een actieve rol heeft gehad. De verklaring van mr. L. over de “ontvoering” van R. stemt niet overeen met de verklaring van mevrouw T., bij wie R. is ondergebracht. Bovendien kan uit het enkele feit dat de minderjarige M. bij familie van verweerder is ondergebracht niet worden afgeleid dat verweerder daarin een actieve rol heeft gehad. Over de rol van verweerder overweegt de raad voorts dat het verweerder vrij stond om samen met zijn cliënte in gesprek te gaan met de gezinsvoogd om andere mogelijkheden, die de cliënte van verweerder kennelijk zag, te onderzoeken. Dat is nu juist de taak van een advocaat in het kader van de belangenbehartiging van de moeder van de minderjarige kinderen. Wat een advocaat niet mag doen, is zelf actief, zonder toestemming van de gezinsvoogd, eraan meewerken dat de kinderen aan het toezicht van de gezinsvoogd worden onttrekken. Dergelijk eigenmachtig handelen van verweerder, al dan niet als privépersoon, door de beide minderjarigen in andere gezinnen, die niet bekend waren bij de GI, onder te brengen en daarmee een kinderbeschermingsmaatregel te frustreren, is niet vast komen te staan.

5.5    Het feit dat verweerder in de buurt van de woning van zijn cliënte was, toen de gezinsvoogd de kinderen wilde ophalen, is niet klachtwaardig. Daaruit kan geen actieve rol van verweerder worden afgeleid bij het elders onderbrengen van de kinderen.

5.6    Ten aanzien van het verwijt dat verweerder heeft geweigerd de verblijfplaats van de kinderen door de geven aan klaagster is de raad van oordeel dat verweerder, ook als hij de verblijfplaats wist, zich op zijn beroepsgeheim moet beroepen. De klacht is dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. A.E. Zweers, voorzitter, mrs. G.W. Brouwer, F. Klemann, E.A.C. van de Wiel, H.Q.N. Renon, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 15 oktober 2018.

Griffier                                                                   Voorzitter

Verzonden d.d. 15 oktober 2018.