ECLI:NL:TADRARL:2018:244 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-692

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:244
Datum uitspraak: 12-12-2018
Datum publicatie: 12-12-2018
Zaaknummer(s): 18-692
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht van klager dat verweerder, als zijn eigen advocaat, een zitting bij het gerechtshof niet met klager heeft voorbesproken, kennelijk ongegrond. Klager is met verweerder meegereden naar de zitting.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 12 december 2018

in de zaak 18-692

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 30 augustus 2018 en met kenmerk 17-0306/MV/sd, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Op 9 juni 2011 heeft klager aangifte gedaan van belediging, smaad en/of laster door zijn buurman.

1.2    Verweerder heeft klager sinds 2012 bijgestaan als advocaat in diverse kwesties.

1.3    Bij brief van 4 juli 2014 heeft de politie namens de officier van justitie klager medegedeeld dat de buurman niet vervolgd zal worden.

1.4    Omdat klager zich met de beslissing tot het niet vervolgen van de buurman niet heeft kunnen verenigen, heeft verweerder namens klager een klaagschrift ingediend bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering. Het gerechtshof heeft het klaagschrift op 3 oktober 2014 ontvangen.

1.5    Bij brief van 8 april 2015 heeft verweerder klager bericht dat het gerechtshof zitting heeft bepaald op 1 mei 2015. De brief vermeldt verder onder meer:

“Hierdoor roep ik u op alsdan te verschijnen, waarbij ik u uiteraard gaarne terzijde zal staan.

Wij hebben reeds een afspraak gepland staan, zodat wij alsdan tevens voormelde zitting kunnen voorbespreken.”

1.6    Ter zitting van 1 mei 2015 is het klaagschrift van klager bij het gerechtshof behandeld in aanwezigheid van klager en verweerder.

1.7    Bij beschikking van 26 mei 2015 heeft het gerechtshof het klaagschrift van klager ongegrond verklaard en het beklag afgewezen.

1.8    Bij brief van 3 november 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door de zitting van het gerechtshof in het kader van de artikel 12 Wetboek van strafvorderingsprocedure niet met hem voor te bespreken.

Toelichting

2.2    Volgens klager heeft verweerder de zitting van 1 mei 2015 niet met klager voorbesproken, ook niet tijdens de bespreking op 29 april 2015. Verweerder heeft klachtwaardig jegens klager gehandeld.

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft verweer gevoerd en betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

3.2    Voordat verweerder een procedure op grond van artikel 12 Wetboek van Strafvordering start, bespreekt hij standaard met zijn cliënt wat de procedure inhoudt, de kansen op succes, het verloop van de procedure en wat de cliënt kan verwachten. Verweerder heeft dit in de zaak van klager ook gedaan en verwijst naar correspondentie met klager en zijn aantekeningen van een bespreking met klager op 29 april 2015. Tijdens deze bespreking is onder meer de zitting van 1 mei 2015 met klager voorbesproken. Daarnaast is klager met verweerder meegereden naar de zitting en is tijdens deze autorit van een uur ook over de zitting gesproken. Verweerder heeft klager dus wel op de zitting voorbereid. Op de terugweg is de zitting nabesproken. Subsidiair heeft klager geen belang bij zijn klacht omdat bijna tweeënhalf jaar is verlopen na de dag waarop klager bekend was met het gestelde nalaten.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Wel zal de tuchtrechter rekening houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Die vrijheid is niet onbeperkt en wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Deze maatstaf brengt mee dat de tuchtrechter een klacht over de kwaliteit van de verrichte werkzaamheden beoordeelt vanuit het oogpunt van de voor advocaten geldende gedragsrechtelijke normen.

4.2    Klager heeft gesteld dat de kwaliteit van de dienstverlening door verweerder te wensen over heeft gelaten doordat verweerder de zitting van 1 mei 2015 niet met klager heeft voorbesproken. Verweerder heeft deze stelling gemotiveerd betwist en in dat kader onder meer gewezen op stukken (correspondentie en handgeschreven aantekeningen) die zich ook in het klachtdossier bevinden. De voorzitter acht het niet aannemelijk dat geen voorbespreking heeft plaatsgevonden. Daartoe is het volgende van belang. Verweerder heeft in zijn brief van 8 april 2015 aan klager melding gemaakt van een reeds geplande bespreking (kennelijk op 29 april 2015) waarop ook de zitting van 1 mei 2015 aan de orde zou komen. Uit de door verweerder overgelegde urenspecificaties volgt dat deze bespreking op 29 april 2015 daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Uit de door verweerder overgelegde handgeschreven aantekeningen van die bespreking kan de voorzitter niet direct afleiden dat ook de zitting van 1 mei 2015 aan de orde is geweest vanwege de onleesbaarheid daarvan. Verweerder heeft ook niet concreet aangegeven welk van de (7) punten betrekking heeft gehad op de zitting van 1 mei 2015. Echter, wat daarvan ook zij, als onvoldoende betwist staat vast dat klager op 1 mei 2015 met verweerder is meegereden naar de zitting. De zaak/zitting zal dan toch in ieder geval tijdens deze autorit met klager zijn voorbesproken. Immers, onaannemelijk is dat tijdens deze autorit van circa een uur de zitting onbesproken is gebleven, temeer ook nu partijen naar die zitting op weg waren.

4.3    Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, en wat hij met stukken heeft onderbouwd, en welke stukken als zodanig niet door klager zijn bestreden, valt niet in te zien in welke zin verweerder hier een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 12 december 2018.

griffier                                                                          voorzitter

Verzonden d.d. 12 december 2018.