ECLI:NL:TADRARL:2018:24 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-568
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:24 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-03-2018 |
Datum publicatie: | 12-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-568 |
Onderwerp: | Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in hoedanigheid van deken of tuchtrechter |
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Klacht van advocaat tegen deken. Ongegrond verzet. Terecht geoordeeld dat sprake is geweest van een uitnodiging tot wederhoor door de deken in een bemiddelingsverzoek, van welke mogelijkheid klaagster zelf geen gebruik heeft gemaakt. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 maart 2018
in de zaak 17-568
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 25 september 2017 op de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Per e-mailbericht van 27 maart 2017 heeft klaagster zich bij het Hof van Discipline beklaagd over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam. De plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij verwijzingsbeslissing van 31 maart 2017 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten van het arrondissement Noord-Nederland.
1.2 Bij brief aan de raad van 26 juli 2017 met kenmerk 2017 KNN068, door de raad ontvangen op 27 juli 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 25 september 2017 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op dezelfde dag is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 24 oktober 2017, door de raad op dezelfde dag per fax en op 26 oktober 2017 ook per post ontvangen, heeft klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 29 januari 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 24 oktober 2017.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.
3. VERZET EN VERWEER
3.1 De gronden van het verzet houden, zakelijk en kort weergegeven, het volgende in:
a) de voorzitter heeft een onjuiste, althans onvolledige maatstaf toegepast welke zijn oorzaak lijkt te vinden in het onvoldoende acht slaan op alle relevante omstandigheden van het geval.
Toelichting
3.2 Klaagster heeft het verzet, voor zover voor de beoordeling van belang, als volgt toegelicht. De voorzitter heeft zich ten onrechte er geen rekenschap van gegeven dat het bemiddelingsverzoek van mr. R. door verweerder reeds vóór het middaguur was ontvangen en dat er meer dan drie uren zijn verstreken voordat verweerder zijn (tussen)standpunt heeft ingenomen. Die tijd had verweerder kunnen benutten voor het toepassen van hoor en wederhoor. Als al sprake was van een spoedsituatie dan is de spoedeisendheid grotendeels door verweerder ontstaan door de periode van ‘radiostilte’. Het oordeel dat sprake was van spoed is (ook) onjuist of te kort door de bocht nu de bewuste cliënte niet in procesnood zou komen te verkeren bij het niet overdragen van het dossier door klaagster. De voorzitter heeft ten onrechte niet onderzocht waarom verweerder na ontvangst van het bemiddelingsverzoek niet met klaagster heeft gebeld zodat zij haar toelichting en standpunt kon geven. De voorzitter heeft het optreden van verweerder niet slechts marginaal mogen toetsen. De voorzitter heeft nagelaten de relevante jurisprudentie, beleid en wetgeving na te lopen en toe te passen en heeft daardoor niet de juiste maatstaf toegepast. Daarnaast heeft de voorzitter onvoldoende rekening gehouden met het feit dat verweerder klaagster geen afschrift van het bemiddelingsverzoek heeft toegestuurd voordat hij zijn sommatie/oordeel/standpunt tot overdracht aan klaagster kenbaar heeft gemaakt.
3.3 Het gemotiveerde verweer van verweerder ter zitting komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De door klaagster in het kader van haar verzet genoemde jurisprudentie leidt niet tot een ander oordeel. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.2 De raad herhaalt dat de deken een grote mate van vrijheid toekomt in de wijze waarop hij zijn taken uitoefent. Eén van de taken van een deken is bemiddelen als daarom wordt verzocht, waarbij de deken de vrijheid heeft om zelf te bepalen hoe hij de bemiddeling vormgeeft. Bemiddeling kan naar het oordeel van de raad niet op één lijn worden gesteld met de klachtbehandeling noch met (een verzoek om) een rechterlijk oordeel, zoals klaagster heeft gesuggereerd. Het door klaagster aan haar pleitnota als bijlage aangehechte ‘Werkplan 2018’ van het College van Toezicht van de Nederlandse Orde van Advocaten, kan klaagster niet baten. Dit is niet ter zake doend, reeds vanwege het feit dat het handelen van verweerder in 2016 (en niet in 2018) in haar klacht centraal staat.
4.3 Ter zitting van de raad heeft verweerder nog toegelicht dat zijn e-mail van 6 september 2016 aan klaagster moet worden gelezen als een voorlopig oordeel, ook gezien de door hem gebruikte woorden “…meen ik dat…”. De raad acht de uitleg en werkwijze van verweerder niet onbegrijpelijk, laat staan onbehoorlijk. Relevant daarbij is dat verweerder – terecht – het belang van de rechtszoekende voorop heeft gesteld en heeft laten prevaleren boven het financiële belang van klaagster bij die zaak en dat verweerder klaagster in de gelegenheid heeft gesteld om – weliswaar na ontvangst van zijn e-mail – haar visie op de kwestie te geven. Dat verweerder klaagster die mogelijkheid heeft geboden moet naar het oordeel van de raad worden gezien als een uitnodiging tot wederhoor. Van deze mogelijkheid heeft klaagster echter geen gebruik gemaakt. Desgevraagd heeft klaagster ter zitting toegelicht dat zij overleg heeft gehad met haar patroon over het e-mailbericht van verweerder van 6 september 2016. Aldus heeft klaagster kennelijk destijds een weloverwogen keuze gemaakt om in het geheel niet te reageren richting verweerder. Dat er drie uren zijn verstreken tussen de ontvangst van het bemiddelingsverzoek en het verzenden van het voorlopige oordeel door verweerder maakt het voorgaande niet anders. De opmerking van klaagster op dit punt impliceert dat verweerder het verzoek welbewust drie uren heeft laten liggen. Nu daarvan op geen enkele wijze is gebleken gaat de raad ervan uit dat de deken de kwestie zo snel als hem mogelijk was heeft opgepakt. Dat hij niet eerst het bemiddelingsverzoek naar klaagster heeft gestuurd alvorens een voorlopig standpunt in te nemen is niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Zoals hiervoor is overwogen kon klaagster alsnog reageren op het voorlopig standpunt, hetgeen zij niet heeft gedaan.
4.4 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark, P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2018.
griffier voorzitter
Verzonden d.d. 12 maart 2018