ECLI:NL:TADRARL:2018:22 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1097
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:22 |
---|---|
Datum uitspraak: | 12-03-2018 |
Datum publicatie: | 12-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 16-1097 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | |
Inhoudsindicatie: | Niet is komen vast te staan dat verweerder als advocaat van de wederpartij (curatoren) de rechtbank en het gerechtshof heeft voorzien van valse en onjuiste informatie of in samenwerking met anderen heeft getracht de familie te vernietigen. Klacht ongegrond. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 12 maart 2018
in de zaak 16-1097
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 24 november 2015 heeft klaagster bij verweerder een klacht ingediend over zijn handelen. Omdat verweerder tevens deken is van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag, heeft het Hof van Discipline bij beslissing van 14 december 2015 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken).
1.2 Bij brief aan de raad van 25 november 2016 (met kenmerk K 16-DH01), door de raad ontvangen op dezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij brief van 27 december 2016 heeft de raad het klachtdossier teruggezonden aan de deken voor nader onderzoek. Bij brief van 10 maart 2017 heeft de deken de op zijn vragen ontvangen reacties van klaagster (bij brieven van 5 januari 2017 en 24 januari 2017) en verweerder (bij brief van 21 februari 2017) aan de raad toegezonden, door de raad ontvangen op 13 maart 2017.
1.4 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 27 november 2017 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is zonder kennisgeving vooraf niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.5 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 [J. B.V.] (hierna: [J.]) heeft deel uitgemaakt van het zogenoemde [E.] concern, een vastgoedconcern van de familie [V.].
2.2 Klaagster is een administratiekantoor voor aandelen en obligaties en houdt zich onder meer bezig met het beheren, bewaren en in stand houden van het vermogen van de familie [V.] en het behartigen van de belangen van de familie.
2.3 Op 4 november 2011 heeft [J.] een bedrag van € 2.500.000,- overgemaakt aan klaagster. In augustus 2012 is [J.] in staat van faillissement verklaard.
2.4 Bij brief van 28 november 2012 hebben de curatoren van [J.] klaagster verzocht het bedrag van € 2.500.000,- aan [J.] terug te betalen. Klaagster heeft hieraan geen gevolg gegeven en gesteld dat dit bedrag reeds in december 2011 is terugbetaald.
2.5 In de daarop volgende gerechtelijke procedure(s) in de periode van november 2012 tot begin 2015 heeft verweerder de curatoren in het faillissement van [J.] bijgestaan.
2.6 Bij verstekvonnis van 30 januari 2013 is klaagster veroordeeld tot terugbetaling van €2.500.000,- aan (de curatoren van) [J.] . Dit vonnis is (op dit punt) in hoger beroep bij arrest van 13 januari 2015 bekrachtigd.
2.7 Bij brief van 24 november 2015 heeft klaagster een klacht ingediend tegen verweerder.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:
a) de rechtbank en het gerechtshof heeft voorzien van valse en onjuiste informatie;
b) gebruik heeft gemaakt van het eenzijdige FIOD-dossier en van informatie uit geheime besprekingen tussen de curatoren, de Rabobank en het OM, waardoor een onjuist beeld van de familie is geschetst, gebaseerd op niet gefilterde informatie;
c) in de procedure tegen klaagster heeft verwezen naar andere vonnissen terwijl hij wist dat deze vonnissen door valse informatie tot stand zijn gekomen.
Toelichting
3.2 Verweerder heeft in samenwerking met het OM, de rechter-commissaris, de FIOD, de Rabobank en de curatoren getracht de familie [V.] te vernietigen.
3.3 Ad a) De valse en onjuiste informatie ziet onder meer op een door de curatoren in het archief van [E. concern] geplaatste ‘post-it’ en een verklaring van de heer [H.], destijds bestuurder van [J.]. [H.] heeft in strijd met de waarheid verklaard dat hij niet bekend was met een gebruiksrecht van – kort gezegd – de familie op een onroerend goed van [J.] en dat hij niet bekend was met een aan [de heer V.] senior verstrekte volmacht om namens [J.] overeenkomsten aan te gaan. Hierdoor was de rechtbank ten onrechte in de veronderstelling dat het bedrag van € 2.500.000,- terecht werd teruggevorderd. Er is aangifte gedaan tegen de heer [H.] en de curatoren.
3.4 Ad b) Verweerder heeft gebruik gemaakt van niet gefilterde informatie uit genoemd eenzijdig FIOD-dossier en geheime besprekingen terwijl het strafproces nog moest plaatvinden.
3.5 Ad c) De familie [V.] heeft het bestuur van de rechtbanken verzocht extern en onpartijdig onderzoek in te stellen naar de totstandkoming van verschillende vonnissen, waaronder de vonnissen die betrekking hebben op klaagster.
4 VERWEER
4.1 Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Het door klaagster gestelde vernietigingsplan is een complottheorie die niet op feiten berust.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 De beschuldigingen van klaagster berusten niet op waarheid en zijn niet onderbouwd. In de gerechtelijke procedure zijn de beschuldigingen over valsheid in geschrifte/valse verklaringen niet geuit. De stelling dat de curatoren zouden weten dat het teruggevorderde bedrag reeds was betaald, is in twee instanties verworpen. Bij de aangiften zitten stukken die verweerder onbekend zijn en waarvan de herkomst onduidelijk is, waaronder de door klaagster genoemde post-it en verklaring van [H.]. Verweerder betwist de echtheid hiervan. Verweerder betwist dat de post-it van zijn cliënten afkomstig is. Daarnaast is de door klaagster overgelegde schriftelijke volmacht strijdig met de eerdere verklaringen van [de heer V.] senior dat hij een mondelinge (en niet schriftelijke) volmacht had. Aan deze stukken komt hier geen bewijswaarde toe.
Ad klachtonderdeel b)
4.3 Verweerder heeft van zijn cliënten de processen-verbaal ontvangen van de Belastingdienst/FIOD, die aan hen met toestemming van de Officier van Justitie ter beschikking zijn gesteld. Verweerder heeft geen reden gehad om aan de juistheid van de bevindingen te twijfelen. Verweerder heeft niet deel genomen aan geheime besprekingen. Klaagster heeft de gelegenheid gehad de bevindingen gemotiveerd te betwisten. Verweerder was in de civiele zaak niet gehouden een oordeel van de strafrechter af te wachten.
Ad klachtonderdeel c)
4.4 Verweerder betwist dat de genoemde vonnissen door valse informatie tot stand zijn gekomen.
5 BEOORDELING
5.1 De raad constateert dat de klacht een klacht tegen de advocaat van de wederpartij van klaagster betreft. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
Ad klachtonderdeel a en c)
5.2 Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en c gezamenlijk beoordeeld.
5.3 Dat verweerder de rechtbank en het gerechtshof heeft voorzien van valse en onjuiste informatie, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Datzelfde geldt voor de stelling dat verweerder in de procedure tegen klaagster heeft verwezen naar vonnissen waarvan verweerder wist dat deze door valse informatie tot stand zijn gekomen. Klaagster heeft weliswaar steeds zeer uitgebreid (en met vele stukken) in deze klachtprocedure gereageerd, maar heeft daarbij nagelaten de klachten, die zeer algemeen zijn gesteld, met concrete feiten en/of concrete stukken te onderbouwen. Daartegenover staat de gemotiveerde betwisting door verweerder, onder meer ter zitting van de raad, waar klaagster niet is verschenen.
5.4 Op grond van hetgeen verweerder naar voren heeft gebracht, en wat hij met stukken heeft onderbouwd, en welke stukken als zodanig niet of onvoldoende door klaagster zijn bestreden, valt niet in te zien in welke zin verweerder in dezen een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt. Klachtonderdelen a en c oordeelt de raad ongegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.5 Klaagster heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de door hem van zijn cliënten ontvangen en gebruikte informatie van de Belastingdienst/FIOD. In dat kader is relevant dat een advocaat in beginsel mag afgaan op de juistheid van de informatie die hij van zijn cliënten ontvangt, behoudens uitzonderlijke omstandigheden. Uit niets heeft de raad kunnen afleiden dat verweerder geen gebruik had mogen maken van de ontvangen processen-verbaal. Dat sprake is geweest van geheime besprekingen tussen de curatoren, de Rabobank en het OM is, wat daar verder ook van zij, de raad niet gebleken. Daartoe heeft klaagster onvoldoende gesteld.
5.6 Indien en voor zover klaagster meent dat uit enig strafrechtelijk vonnis jegens haar en/of de familie [V.] argumenten kunnen worden ontleend om haar klacht jegens verweerder te onderbouwen, dan is van belang dat hier een andere bewijswaardering dan in het strafrecht geldt, nog los van de vraag waaruit het vermeend verwijtbaar handelen van verweerder dan precies zou moeten blijken.
5.7 Klachtonderdeel b oordeelt de raad eveneens ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. J.H. Brouwer, H.H. Tan, E.J. Verster, K.J. Verrips, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 maart 2018.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 12 maart 2018