ECLI:NL:TADRARL:2018:21 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-042

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:21
Datum uitspraak: 19-02-2018
Datum publicatie: 08-03-2018
Zaaknummer(s): 18-042
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsbeslissing door wrakingskamer zonder zitting (artikel 4 Wrakingsprotocol). De drie wrakingsgronden tegen de raad worden kennelijk ongegrond geoordeeld. Aan de enkele niet concreet onderbouwde stelling van verzoeker dat verweerders onkundig zijn als tuchtrechters valt niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou kunnen lijden. Dat bij één van de tuchtrechters sprake zou zijn van een oneerlijke handelspraktijk, biedt geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan zijn niet-vooringenomenheid in de hoofdzaak of dat daardoor de rechterlijke onpartijdigheid van die tuchtrechter schade zou kunnen leiden. Verwijt tegen andere tuchtrechter ook kennelijk ongegrond. Wraking wordt afgewezen.

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 februari 2018

in de zaak 18-042

naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen

tuchtrechters van de raad, ingediend door:

verzoeker

tegen

voorzitter en leden in de samenstelling van de raad van 8 januari 2018

verweerders

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de raad is een klacht van verzoeker aanhangig met zaaknummer 17-391. Tijdens de op 8 januari 2018 in het openbaar gehouden mondelinge behandeling van het verzet in deze klachtzaak heeft verzoeker verweerders gewraakt.

1.2 Naar aanleiding van de wraking is een wrakingskamer samengesteld en de verdere behandeling van het verzet in klachtzaak 17-391 opgeschort totdat op de wraking is beslist.

1.3 Verweerders hebben in hun verweerschrift van 30 januari 2018 laten weten niet in de wraking te berusten.

2 BEOORDELING VAN HET WRAKINGSVERZOEK

2.1 Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de tuchtrechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad.

2.2 De gronden voor wraking van verweerders is in het proces-verbaal van de zitting in klachtzaak 17-391 van 8 januari 2018 weergegeven, alsmede in de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota van verzoeker. Deze gronden voor wraking komen in de kern op het volgende neer:

a) verweerders zijn onkundig op het terrein van tuchtrecht in de advocatuur. In strijd met de Advocatenwet is het niet de deken maar de raad van discipline die publiekrechtelijk onderzoek naar een klacht moet doen;

b) tuchtrechter mr. [A.] vermeldt op de website van zijn advocatenkantoor dat hij voor zijn werkzaamheden een uurtarief in rekening brengt, te verhogen met BTW. Dit betreft een oneerlijke handelspraktijk omdat de wet voorschrijft dat voor dergelijke dienstverlening een totaalbedrag, inclusief BTW, in rekening wordt gebracht;

c) tuchtrechter mr. [W.] is partijdig omdat verzoeker in eerdere door hem aangespannen tuchtzaken drie, nog onbesliste, tuchtklachten tegen haar heeft ingediend, wat haar partijdig maakt als tuchtrechter bij de behandeling van zijn verzet in klachtzaak 17 391.

2.3 Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop, dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (vgl. Hof van Discipline 18-05-2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

Ad wrakingsgrond a)

2.4 Verweerders voeren hiertegen als verweer aan dat verzoeker aan zijn wrakingsverzoek een algemeen betoog ten grondslag heeft gelegd waarin hij zijn onvrede uit over de (tucht)rechtspraak in Nederland en de wijze waarop in die rechtspraktijk de rechtsregels worden toegepast. Verzoeker besluit dat betoog met de slotsom dat diverse rechters, waaronder tuchtrechters in de advocatuur, geen verstand van het recht hebben en verregaand onbekwaam zijn. Volgens verweerders vormen deze stellingen van verzoeker geen grond waarop kan worden geconcludeerd dat verweerders, in de behandeling van eerdergenoemde klacht, niet onpartijdig zijn of dat daarvan de (objectief gerechtvaardigde) schijn bij die klachtbehandeling bestaat.

2.5 Dit voor verzoeker tegen verweerders aangevoerde bezwaar faalt. Aan de enkele niet concreet onderbouwde stelling van verzoeker dat verweerders onkundig zijn als tuchtrechters valt niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou kunnen lijden. Dit bezwaar is daarmee naar het oordeel van de wrakingskamer kennelijk ongegrond.

Ad wrakingsgrond b)

2.6 Mr. [A.] heeft hiertegen als verweer aangevoerd dat uit de stelling van verzoeker dat bij hem sprake is van een oneerlijke handelspraktijk, wat er ook zij van de door verzoeker gestelde BTW-regelgeving, niet kan worden afgeleid dat hij in de behandeling van de eerdergenoemde klacht niet onpartijdig is of dat zijnerzijds de (objectief gerechtvaardigde) schijn van partijdigheid bij de klachtbehandeling bestaat.

2.7 De enkele omstandigheid dat bij mr. [A.] sprake zou zijn van een oneerlijke handelspraktijk, zoals door verzoeker omschreven, biedt geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan zijn niet-vooringenomenheid ten aanzien van de behandeling van het door verzoeker ingediende verzet tegen de voorzittersbeslissing in klachtzaak 17 391. Evenmin kan daaraan de gevolgtrekking worden verbonden dat de rechterlijke onpartijdigheid van genoemde tuchtrechter schade zou kunnen leiden. Op grond hiervan oordeelt de wrakingskamer deze wrakingsgrond kennelijk ongegrond.

Ad wrakingsgrond c)

2.8 Mr. [W.] heeft hiertegen het volgende verweer gevoerd. Verzoeker heeft twee klachten naar aanleiding van haar optreden als tuchtrechter ter zitting van 26 januari 2015 ingediend: een tuchtklacht en een klacht ex artikel 13 RO bij de Hoge Raad. De derde tuchtklacht betreft volgens haar een tuchtklacht naar aanleiding van haar optreden als tuchtrechter ter zitting van 17 augustus 2017. Volgens mr. [W.] zijn de beide tuchtklachten niet door de instruerende deken aan de raad van discipline doorgestuurd omdat verzoeker de griffierechten niet heeft voldaan. Van de klacht bij de Hoge Raad is inhoudelijk verder niets bekend. Van partijdigheid of schijn daarvan is geen sprake, aldus mr. [W.].

2.9 Ook dit door verzoeker aangevoerde bezwaar faalt. Verzoeker heeft om hem moverende redenen de griffierechten in de twee tegen genoemde tuchtrechter ingediende klachten niet betaald zodat deze klachten door de deken niet ter beoordeling zijn voorgelegd aan een raad van discipline. De wrakingskamer is verder niet bekend met de artikel 13 RO klacht bij de Hoge Raad tegen verweerster. Aan de hiervoor geschetste situatie valt naar het oordeel van de wrakingskamer niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de laatstgenoemde tuchtrechter schade zou kunnen lijden. Zwaarwegende omstandigheden die tot een ander oordeel moeten lijden zijn niet gesteld of gebleken. Dat betekent dat ook dit bezwaar kennelijk ongegrond wordt geoordeeld.

2.10 Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerders schade zou kunnen lijden.

2.11 Gelet op het hiervoor overwogene moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

BESLISSING

De raad van discipline:

- wijst het verzoek tot wraking af.

Deze beslissing is gegeven door mr. J.R. Veerman, voorzitter en mrs. N.H.M. Poort, E.A.C. van de Wiel, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.M. Goldhoorn als griffier en in het openbaar

uitgesproken op 19 februari 2018.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 20 februari 2018