ECLI:NL:TADRARL:2018:18 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-1016

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:18
Datum uitspraak: 21-02-2018
Datum publicatie: 08-03-2018
Zaaknummer(s): 17-1016
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: voorzitter oordeelt de klacht kennelijk niet-ontvankelijk. Ne bis in idem. Als onweersproken staat vast dat klager reeds meermaals zijn bezwaren over de in zijn ogen onrechtmatige wijze van optreden door verweerder na het vonnis van 20 juni 2006 aan de tuchtrechter heeft voorgelegd en dat de klacht in essentie gelijkluidend is aan de klacht in de onderhavige zaak. In de in de uitspraak genoemde beslissingen heeft (de voorzitter van de) raad van discipline de klacht (kennelijk) ongegrond verklaard dan wel klager (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. In verzet en in hoger beroep zijn die beslissingen in stand gebleven.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

21 februari 2018

in de zaak 17-1016

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 5 december 2017 met kenmerk 51/17/061, door de raad ontvangen op 6 december 2017.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder is sinds 2006 opgetreden voor mevrouw R. met wie klager gehuwd is geweest.

1.2 Op 21 juni 2006 heeft een deurwaarder in opdracht van verweerder namens zijn cliënte een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 20 juni 2006 aan klager laten betekenen, waarin onder meer aan hem een straat- en contactverbod zijn opgelegd met daaraan gekoppelde dwangsommen. Klager is niet tegen dat vonnis in hoger beroep gegaan.

1.3 In 2009 en in 2010 heeft klager bij de toenmalige dekens van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel klachten ingediend over vermeend onrechtmatig handelen door verweerder. Dat handelen betrof beslaglegging op de inkomsten van klager op basis van het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Almelo van 20 juni 2006. In 2010 zijn deze klachten door de voorzitter van de (toenmalige) raad van discipline Arnhem kennelijk ongegrond, althans kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, is het verzet tegen deze beslissingen ongegrond verklaard en zijn de beslissingen van de raad in 2011 door het Hof van Discipline in 2011 bekrachtigd.

1.4 Bij brief van 26 juli 2017, aangevuld bij brief van 28 juli 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet nu hij:

nog steeds op onjuiste gronden, althans op basis van een ongeldige c.q. incourante executoriale titel, executoriale derdenbeslagen op de inkomsten van klager heeft gelegd en ondanks herhaald aandringen niet bereid is gebleken het onrechtmatige van zijn handelen in te zien en het ten laste van klager gelegde beslag op te heffen.

3 VERWEER

Het verweer luidt - zakelijk weergegeven - als volgt.

Er is sprake van ne bis in idem. In 2010 heeft klager exact dezelfde klacht tegen verweerder ingediend. Daarover is tot aan het Hof van Discipline geoordeeld dat die klacht ongegrond is. Klager is dan ook niet-ontvankelijk in zijn klacht.

4 BEOORDELING

4.1 Uitgangspunt krachtens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline is dat als over een klacht al een beslissing is gegeven, die klacht niet voor een tweede keer aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Het zogenoemde ‘ne bis in idem-beginsel’ is derhalve ook in het tuchtrecht aanvaard.

4.2 Als onweersproken staat vast dat klager reeds meermaals zijn bezwaren over de in zijn ogen onrechtmatige wijze van optreden door verweerder na het vonnis van 20 juni 2006 aan de tuchtrechter heeft voorgelegd. Daartoe verwijst de voorzitter naar de onder de feiten genoemde beslissingen. Als onweersproken staat vast dat de klacht in essentie gelijkluidend is aan de klacht in de onderhavige zaak. In genoemde beslissingen heeft (de voorzitter van de) raad van discipline de klacht (kennelijk) ongegrond verklaard dan wel klager (kennelijk) niet-ontvankelijk verklaard. In verzet en in hoger beroep zijn die beslissingen in stand gebleven.

4.3 Nu niet is gebleken dat de klacht in de onderhavige zaak anders is dan die waarover reeds eerder onherroepelijk is beslist, dient klager in deze klacht kennelijk niet-ontvankelijk te worden verklaard.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 21 februari 2018.

griffier voorzitter

Verzonden d.d. 21 februari 2018.