ECLI:NL:TADRARL:2018:169 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-273

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:169
Datum uitspraak: 18-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Zaaknummer(s): 18-273
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder heeft de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 18 juli 2018

in de zaak 18-273

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 12 april 2018 met kenmerk 51/18/002, door de raad ontvangen op 13 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is werkzaam geweest bij [W] B.V. (hierna: [W]). De arbeidsovereenkomst tussen klager en [W] is, na een arbeidsconflict, in 2007 beëindigd door middel van een vaststellingsovereenkomst.

1.2    Klager heeft een autobiografisch boek geschreven en daarvan een papieren exemplaar naar [W] gestuurd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder, de advocaat van [W], klager namens [W] bij brief van 17 februari 2017 het volgende geschreven:

“Recent heeft u cliënte een papieren exemplaar doen toekomen van een door u geschreven boek. Bovendien heeft u niet alleen cliënte, maar ook voormalige medewerkers van [W] en mensen die geen enkele band met de onderneming hebben, benaderd met informatie over cliënte. Naar aanleiding daarvan wijs ik u op het volgende.

1.    Uit hoofde van uw (voormalige) dienstverband met [W] rust op u de verplichting om vertrouwelijke informatie aangaande [W] en haar relaties geheim te houden. Bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst is ten overvloede de afspraak gemaakt dat u volledige geheimhouding betracht ten aanzien van die informatie.

2.    Met u zijn afspraken gemaakt over communicatie. Een van die afspraken luidde:

“[Klager] zal per direct geen enkele e-mail meer aan (medewerkers van) [W] sturen.”

U heeft in uw e-mail van 8 oktober 2009 ten overvloede bevestigd dat u zich aan die afspraak zou houden. (…)

3.    U bent meermalen gewezen op het feit dat u (o.a.) de hierboven gemaakte afspraken schendt en dat daardoor veroorzaakte schade op u zal worden verhaald, waarbij [W] zo nodig actie zal ondernemen om haar rechten veilig te stellen.

Zoals uit de aanhef van deze brief blijkt, blijft u echter doorgaan met het schenden van de gemaakte afspraken door informatie over [W] te delen met derden en e-mails te blijven sturen. De wijze waarop u [W] (en derden) blijft benaderen, kwalificeert als onrechtmatig handelen. Bovendien is dit ook vanuit strafrechtelijk oogpunt bezien onoorbaar.

Om bovenstaande redenen wordt u gesommeerd om:

   (i)    al uw communicatie en overige gedragingen die in strijd zijn met de gemaakte afspraken en/of de (straf)wet per direct te staken en gestaakt te houden;

   (ii)    meer in het bijzonder niet over te gaan tot het openbaar maken (op welke wijze dan ook) van het hierboven bedoelde boek, alsmede

   (iii)    derden op geen enkele wijze deelgenoot te maken van uw (overigens onjuiste) ideeën over uw voormalige werkgever.

Mocht u zich niet aan één of meerdere sommaties conformeren, dan moet u rekening houden met de mogelijkheid dat cliënte nakoming hiervan in rechte zal afdwingen.”

1.3    Bij brief, door de deken ontvangen op 5 september 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij e-mail van 7 januari 2018 heeft klager zijn klacht aangevuld.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij klager belet diens grondrecht, de vrijheid van meningsuiting, uit te oefenen en daarbij onzuivere argumenten gebruikt.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerder betwist dat hij klager belemmert in zijn grondrecht, de vrijheid van meningsuiting. Hoogstens zou kunnen worden gesteld dat er sprake is van een civielrechtelijk geschil tussen klager en [W] , waarin verweerder [W] bijstaat. In zijn brief van 17 februari 2017 heeft verweerder klager de tussen hem en [W] gemaakte afspraken voorgehouden en hem gewezen op de consequenties van het schenden van die afspraken. Daarmee heeft verweerder slechts de belangen van zijn cliënte behartigd. Dat kan hem niet tuchtrechtelijk verweten worden. Of klager in strijd heeft gehandeld met de met [W] gemaakte afspraken en of en zo ja, klager over de schreef zal gaan wanneer hij tot publicatie van zijn boek over gaat (terwijl verweerder hem namens [W] heeft gesommeerd dat niet te doen), is aan de civiele rechter om te beoordelen.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.2    Verweerder heeft klager bij brief van 17 februari 2017 (zie hiervoor, 1.2) gewezen op de tussen klager en [W] gemaakte afspraken en hem gewezen op de consequenties van het schenden van die afspraken. Verweerder mocht dat doen in het belang van zijn cliënte, [W] . Met de wijze waarop hij dat heeft gedaan, heeft verweerder de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden. Wat betreft de stelling van klager dat verweerder in zijn brief gebruik heeft gemaakt van onzuivere argumenten omdat het boek van klager maar voor een deel over de periode [W] gaat en hetgeen hij over die periode schrijft niet in strijd is met de met [W] gemaakte afspraken, heeft verweerder terecht aangevoerd het aan de civiele rechter en niet aan de tuchtrechter is om hierover te oordelen.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 18 juli 2018.

griffier                                               voorzitter

Bij afwezigheid van mr. S. van Excel is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 18 juli 2018.