ECLI:NL:TADRARL:2018:164 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-249

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:164
Datum uitspraak: 04-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Zaaknummer(s): 18-249
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerder heeft gehandeld in hoedanigheid van klachtenfunctionaris van de interne klachtencommissie waarbij hij de klacht van klager tegen een kantoorgenoot heeft behandeld. Niet gebleken dat verweerder zich in de civiele procedure heeft gemengd of andere door klager ongewenste advocatenwerkzaamheden voor klager heeft verricht.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 juli 2018

in de zaak 18-249

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 6 april 2018 met kenmerk K 17/105, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft zich in de periode 2016-2017 laten bijstaan door mr. M in een civiele hogerberoepsprocedure tegen een dakdekkersbedrijf.

1.2    Mr. M. is werkzaam bij hetzelfde advocatenkantoor als verweerder.

1.3    Klager heeft zich op enig moment beklaagd over mr. M. bij het advocatenkantoor waar mr. M. werkzaam is. De klacht had kort gezegd betrekking op de door mr. M. namens klager ingediende memorie van grieven en het niet-aanvragen van pleidooi. Verweerder heeft als (waarnemend) klachtenfunctionaris van de interne klachtencommissie de klacht van klager behandeld en geconcludeerd dat de advocaat geen verwijt kan worden gemaakt.

1.4    Bij brief van 22 september 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Klager heeft zich ook beklaagd over het optreden van mr. M. en een andere kantoorgenoot die als kwaliteitsmanager eveneens betrokken is geweest bij de behandeling en beoordeling van de interne klacht van klager tegen mr. M.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder:

a)    zich heeft gemengd in de zaak bij het gerechtshof en zich ten onrechte in die zaak heeft gesteld als advocaat;

b)    namens klager heeft opgetreden zonder daartoe een opdracht te hebben ontvangen;

c)    het gerechtshof met opzet onjuist heeft geïnformeerd met de intentie klager nadeel te bezorgen;

d)    niet om pleidooi heeft gevraagd terwijl dat wel was afgesproken met klager en door te stellen dat klager daarover tijdig is geïnformeerd.

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerder heeft alleen opgetreden als (waarnemend) klachtenfunctionaris en niet als advocaat voor klager. Verweerder heeft geen contacten onderhouden met het gerechtshof en zich ook niet gesteld voor klager.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Verweerder heeft niet als advocaat voor klager opgetreden. Het contact van verweerder met klager heeft zich beperkt tot enkele e-mailberichten en telefonisch overleg over de klacht tegen mr. M.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Verweerder betwist contacten met het gerechtshof te hebben gehad in de zaak van klager, laat staan dat sprake is van het opzettelijk verstrekken van onjuiste informatie of het toebrengen van nadeel.

Ad klachtonderdeel d)

3.5    Mr. M. heeft verweerder uitgelegd dat geen pleidooi is gevraagd omdat dat niet zinvol was. Volgens mr. M. heeft hij klager hierover voldoende en tijdig geïnformeerd. Verweerder heeft enkel opgemerkt dat dit overleg heeft plaatsgevonden en dat de conclusie is getrokken dat pleidooi zinloos was. Verweerder heeft geen inhoudelijke bemoeienis gehad met de zaak. De stukken van klager wijzen ook niet in die richting.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter constateert dat klager niet alleen tegen verweerder maar ook tegen mr. M. en een andere kantoorgenoot een klacht bij de deken heeft ingediend. Enkel het handelen van verweerder wordt hier beoordeeld. De klachten over de anderen zullen separaat worden beoordeeld en blijven hier verder buiten beschouwing.

4.2    De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van (waarnemend) klachtenfunctionaris van de interne klachtcommissie van het kantoor waar hij werkzaam is. Voorop staat dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien deze advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem/haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan deze norm toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Dat verweerder zich als advocaat heeft gesteld en zich heeft gemengd in de civiele procedure van klager bij het gerechtshof, heeft de voorzitter niet kunnen vaststellen. Klager heeft dit op geen enkele wijze concreet onderbouwd en verweerder heeft dit bovendien expliciet betwist. Evenmin is komen vast te staan dat verweerder in die procedure de leiding heeft (over)genomen, zoals klager heeft gesteld. Uit het door klager overgelegde H10-formulier volgt genoegzaam dat mr. M. de (enige) behandelend advocaat is geweest.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Dat verweerder namens klager heeft opgetreden (zonder daartoe een opdracht van klager te hebben ontvangen), is de voorzitter niet gebleken. Klager heeft ook niet toegelicht waaruit dit optreden zou moeten bestaan. Er zijn geen gronden aangevoerd om te vermoeden dat verweerder meer heeft gedaan dat het door hem gestelde e-mailcontact en telefonisch overleg.

Ad klachtonderdeel  c)

4.5    Klager heeft niet concreet toegelicht dat en op welke wijze verweerder het gerechtshof onjuist zou hebben geïnformeerd. Dat volgt ook niet uit voornoemd H10-formulier nu ervan uitgegaan moet worden dat mr. M., als behandelend advocaat, dit formulier heeft ingevuld en bij het gerechtshof heeft ingediend. Enig (begin van) bewijs van het tegendeel ontbreekt. De voorzitter heeft de juistheid van dit klachtonderdeel dan ook niet kunnen vaststellen.

Ad klachtonderdeel  d)

4.6    Het was niet aan verweerder om pleidooi te vragen nu verweerder niet de behandelend advocaat was. Zoals hiervoor al geoordeeld heeft verweerder geen inhoudelijke bemoeienissen met de zaak gehad. Of al dan niet met klager was afgesproken om pleidooi te vragen, is een discussie die zich afspeelt tussen klager en mr. M. Helder is dat verweerder bij de klachtbehandeling is afgegaan op mededelingen daarover van mr. M. Dat mocht verweerder in zijn hoedanigheid van klachtenfunctionaris doen.

4.7    Kortom, op grond van al het voorgaande is de voorzitter niet gebleken dat verweerder zich dusdanig heeft misdragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter oordeelt de klacht kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 4 juli 2018.

griffier                                                                 voorzitter

Verzonden d.d. 4 juli 2018.