ECLI:NL:TADRARL:2018:162 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-252

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:162
Datum uitspraak: 18-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Zaaknummer(s): 18-252
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing: de voorzitter oordeelt de klachten over de advocaat van de wederpartij van klager in een burengeschil over overhangende takken kennelijk ongegrond. Geen sprake van onnodig grievende uitlatingen of bewust poneren van onjuiste feiten door verweerder.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 18 juli 2018

in de zaak 18-252

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 9 april 2018 met kenmerk K 17/109, door de raad ontvangen op diezelfde datum (digitaal), en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft zijn buurman, een Diaconie, in de persoon van de heer A als vertegenwoordiger van die Diaconie, in juni 2016 aangeschreven met betrekking tot een juridisch geschil over overhangende takken. De Diaconie heeft het betreffende perceel verpacht.

1.2    Bij brief van 10 oktober 2016 heeft verweerder - onder andere - klager aangeschreven namens de Diaconie en daarin onder meer geschreven:

“U heeft in eigendom een perceel (…). De kerk heeft in eigendom het perceel (…). Zoals u weet, verpacht de kerk dit perceel. Al wat langere tijd zijn er geschillen tussen u en de kerk en haar pachter. De kerk betreurt dit ten zeerste. De kerk poogt al lange tijd een voor alle partijen werkbare situatie te creëren, maar tot op heden is dat helaas niet gelukt. Hoewel de kerk niet [in] alle geschillen over gebruik van voormelde percelen formeel gezien uw wederpartij is, heeft de kerk mij gevraagd om te pogen de kreukels glad te strijken. (…)

Namens de kerk verzoek en voor zoveel nodig sommeer ik u hierbij om de haag terug te snoeien tot 2,5 à 3 meter boven het maaiveld. Ten aanzien van de bomen verzoek en voor zoveel nodig sommeer ik u hierbij om deze geheel te verwijderen. Een en ander dient binnen vier weken na heden te zijn geschied. (…).”

1.3    Klager heeft op 7 juli 2016 een dagvaarding laten betekenen en heeft gevorderd dat de Diaconie de takken van klager ongemoeid zou laten onder verbeurte van een dwangsom. Klager heeft daarbij de heer A en mevrouw H gedagvaard; niet de Diaconie of de pachter. Verweerder heeft in deze procedure de belangen van de heer A en mevrouw H behartigd.

1.4    In de conclusie van antwoord van verweerder heeft hij namens zijn cliënten onder meer gesteld:

“Proceskosten

20. Eiser heeft gedaagden volkomen overbodig in rechte betrokken. Gedaagden storen zich daar zeer aan, temeer omdat eiser diverse bij de [Diaconie] betrokken vrijwilligers persoonlijk al sinds jaren lastigvalt met deze materie. Het heeft kennelijk geen enkel effect gehad dat gedaagde de heer [A] bij de politie aangifte heeft gedaan wegens stalking en bedreiging. Gedaagden hebben desalniettemin kosten moeten maken om zich te verweren tegen de vordering.(…). “

1.5    Bij brief van 21 september 2017 heeft klager - via de deken van de Orde van Advocaten Midden-Nederland - bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.6    Blijkens het proces-verbaal van de comparitie van partijen op 22 november 2017 heeft verweerder onder meer verklaard:

“De [Diaconie] verklaart onder meer het volgende. De heer [A] en mevrouw [H] zijn geen partij in deze procedure. Tot nu toe hebben zij geen kosten gemaakt. De Diaconie heeft besloten hier ter zitting te verschijnen. Anders dan in de conclusie van antwoord vermeld heeft de heer [A] geen aangifte gedaan bij de politie. Er is sprake geweest van een melding.”

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    feiten te poneren, waarvan hij de onwaarheid kent, of redelijkerwijs kan weten dat ze niet waar zijn.

Toelichting:

In zijn conclusie van antwoord heeft verweerder ten onrechte gesteld dat door zijn cliënten aangifte tegen klager zou zijn gedaan wegens stalking en bedreiging, terwijl van aangifte of van een officiële melding geen sprake is geweest. Eveneens onjuist is dat klager de cliënten van verweerder persoonlijk al jarenlang lastig valt of bedreigt en dat sprake is van een jarenlang geleden gedane aangifte c.q. melding. Verweerder weet dat of had dat kunnen weten en schuift zijn verantwoordelijkheid af op de heer A;

b)    onnodige grievende uitlatingen jegens klager te doen zonder enig onderzoek ernaar, terwijl die uitlatingen in geen enkele verhouding staan tot de zaak en uitsluitend dienen om klager bewust te willen beschadigen.

Toelichting:

De rechter heeft volgens klager geoordeeld dat de aangifte geen enkele relatie heeft met de zaak. De uitlatingen staan dus in geen enkele verhouding tot de zaak. Het ging immers om een vordering tot het verbieden van het snoeien van de oeverwal van klager, waarvan de rechter heeft geoordeeld dat dat onrechtmatig was. Verweerder had moeten weten dat klager daardoor imago schade heeft opgelopen, vooral deze grievende uitlatingen van verweerder zijn bij meerdere personen - buiten partijen en de rechter - bekend zijn geworden;

c)    zich van een op zichzelf al ongeoorloofd middel te bedienen die bovendien niet tot noemenswaardig voordeel voor de cliënt leidt, maar wel tot een onevenredig nadeel voor klager.

Toelichting:

Volgens klager is door de rechter geoordeeld dat hij de heer A in zijn hoedanigheid van vertegenwoordiger van de Diaconie, de gedaagde, mocht aanspreken. Meteen bij aanvang van de zitting werd door verweerder meegedeeld dat de heer A geen partij was in het geding, maar de Diaconie wel. De laster en smaad is gebruikt door verweerder, terwijl er helemaal geen voordeel kon zijn voor de gedaagde (de procespartij) en enkel nadeel voor klager. Verweerder dient een en ander te rectificeren.

d)    niet aan te geven over een klachtenadvocaat of een klachtenprocedure te beschikken, waardoor klager zich rechtstreeks tot de deken heeft moeten wenden.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    Allereerst stelt de voorzitter vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve per klachtonderdeel aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdelen a), b) en c)

4.2    Uitgangspunt is dat een advocaat zich dient te onthouden van het verstrekken van feitelijke gegevens waarvan hij weet, althans behoort te weten, dat die onjuist zijn. Klager beklaagt zich erover dat verweerder onjuiste feiten zou hebben verstrekt. Verweerder betwist dat. De voorzitter overweegt als volgt.

4.3    Verweerder heeft aangevoerd dat hij van zijn cliënten had begrepen dat op enig moment aangifte tegen klager was gedaan. Na ontvangst van deze klacht heeft verweerder navraag gedaan en is hem gebleken dat de aangifte door de politie als een melding is beschouwd. Van een bewust gebruik maken van onjuiste gegevens is dan ook geen sprake geweest, volgens verweerder. Daarnaast betwist hij dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het gebruiken van onnodig grievende uitlatingen jegens klager.

4.4    Naar het oordeel van de voorzitter mocht verweerder als partijdige belangenbehartiger de stellingen en feiten namens zijn cliënten in de procedure aanvoeren zoals hij dat heeft gedaan. Niet is gebleken dat verweerder de vrijheid die hem daarbij toekomt, heeft overschreden; daartoe is door klager onvoldoende gesteld. Weliswaar heeft verweerder feitelijk ten onrechte gesteld dat zijn cliënten aangifte (in de zin van het Wetboek van Strafvordering) hebben gedaan tegen klager wegens stalking en bedreiging, maar door verweerder is onbestreden gesteld dat zijn cliënten wel contact met de plaatselijke politie hebben opgenomen vanwege het gedrag van klager. Dat zijn cliënten er blijkbaar vanuit zijn gegaan dat dit contact een aangifte betrof, is niet geheel onvoorstelbaar. Een advocaat mag de belangen van zijn cliënt behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat deze cliënt hem verschaft en mag in het algemeen afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en is slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren. Naar het oordeel van de voorzitter heeft verweerder door de vermelding van de vermeende aangifte tegen klager dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld en daarmee kan tevens worden vastgesteld dat verweerder zich terzake niet onnodig grievend ten opzichte van klager, de wederpartij, heeft uitgelaten. Bovendien heeft verweerder na ontdekking van de onjuistheid over de vermeende aangifte tegen klager een en ander rechtgezet tijdens de comparitie van partijen op 22 november 2017.

4.5    Ook overigens is de voorzitter niet gebleken van onnodig grievende uitlatingen van verweerder jegens klager, zodat ook dat verwijt faalt.

4.6    Een advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. Gelet op het hiervoor overwogene valt niet in te zien in hoeverre verweerder een verwijt kan worden gemaakt dat hij een middel heeft gebruikt dat voor klager onevenredig nadeel heeft opgeleverd, zodat ook dit verwijt faalt.

4.7    Van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder jegens klager is dan ook geen sprake. Op grond van het vorenstaande, in onderling verband beschouwd, oordeelt de voorzitter klachtonderdelen a), b) en c) dan ook kennelijk ongegrond

Ad klachtonderdeel d)

4.8    Verweerder heeft aangevoerd dat klager de mogelijkheid had om de klacht aan hem of aan een kantoorgenoot voor te leggen, maar dat hij dat niet heeft gedaan. Nu klager niet heeft geprobeerd om deze zaak, al dan niet in de vorm van een klacht, aan verweerder dan wel een kantoorgenoot voor te leggen, waar dit ook zonder een bestaande klachtenregeling had gekund, faalt ook dit verwijt.

4.9    Nu in deze een feitelijke grondslag ontbreekt, is van een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder jegens klager geen sprake. Op grond hiervan oordeelt de voorzitter klachtonderdeel d) eveneens kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.H.M. Dölle, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 18 juli 2018.

griffier                                                                                     voorzitter

Verzonden d.d. 18 juli 2018