ECLI:NL:TADRARL:2018:161 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-284

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:161
Datum uitspraak: 16-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Zaaknummer(s): 18-284
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarbij klager geen belang heeft
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk ongegrond en deels kennelijk niet-ontvankelijk. Er is geen sprake van onnodig grievende uitlatingen. Klager heeft voorts geen belang bij klacht over het – volgens hem – door verweerster op basis van onjuiste informatie aanvragen van een toevoeging.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 juli 2018

in de zaak 18-284

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 17 april 2018 met kenmerk 2017 KNN209, door de raad ontvangen op 18 april 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is gehuwd geweest met de cliënte van verweerster. Uit het huwelijk zijn twee thans nog minderjarige kinderen geboren.

1.2    Op 14 november 2017 heeft klager een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, waarin hij – kort gezegd – de rechtbank verzoekt te bepalen dat hij gerechtigd is met de kinderen te verhuizen naar een plaats binnen een straal van 25 kilometer van Leeuwarden en de kinderen op een andere basisschool in te schrijven.

1.3    Verweerster heeft op 13 december 2017 namens haar cliënte een verweerschrift bij de rechtbank ingediend. In dat verweerschrift staat, voor zover hier relevant:

“3. Het is juist dat sommige kinderen niet bij de man over de vloer mogen komen. Sommige ouders van kinderen zijn angstig (…) voor een confrontatie met de man. (…)

6. Daarnaast merkt de vrouw op dat de productie 8 door knippen en plakken tot stand is gekomen. Haar tekst vormt een reactie op een eerder mailbericht van de man dat zij inclusief haar eigen reactie als bijlage 5 overlegt. Daarin stelt de man dat hij samen met een kindertherapeute die vorig jaar gesprekken voerde met (…) de kinderen weer spreken over een zogenaamde valse aangifte van de vrouw. De vrouw deed medio 2015 (…) aangifte tegen de man wegens verkrachting die plaats vond in 2006. Deze aangifte leidde tot strafrechtelijk onderzoek en vervolging maar de man werd niet veroordeeld (…). Van een valse aangifte, zoals de man aan de kinderen had willen vertellen, is nooit sprake geweest.”

1.4    Bij e-mail van 15 december 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    zich in haar verweerschrift onnodig grievend over klager heeft uitgelaten;

b)    op basis van onjuiste informatie een toevoeging voor haar cliënte heeft aangevraagd.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen van een advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    In dit klachtonderdeel verwijt klager verweerster dat zij zich in haar verweerschrift onnodig grievend over hem heeft uitgelaten door de verkrachting die door hem in 2006 zou zijn gepleegd te noemen terwijl hij hiervan door de rechtbank is vrijgesproken, en door te vermelden dat sommige ouders op de school van de kinderen van partijen angstig zijn voor een confrontatie met hem. Ook dit schept een beeld van klager dat niet klopt, aldus klager.  

4.3    Verweerster betwist dat zij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klager had als bijlage bij zijn verzoekschrift e-mailberichten van de cliënte van verweerster overgelegd, waarin zij door hem meermalen wordt beschuldigd van het doen van valse aangiftes, onder meer vanwege verkrachting. Vanwege deze beschuldigingen was verweerster genoodzaakt om aan de kwestie te refereren en aan de rechtbank uit te leggen dat er van een valse aangifte nimmer sprake is geweest. Overigens heeft verweerster het in haar verweerschrift, anders dan klager suggereert, over de aangifte wegens verkrachting en niet over de verkrachting zelf. Klager heeft voorts in zijn verzoekschrift als reden voor de door hem gewenste verhuizing genoemd dat de dochter van partijen niet met bepaalde vriendjes en vriendinnetjes mag spelen. Het was voor de cliënte van verweerster daarom belangrijk om aan de rechtbank te laten weten dat het isolement van de dochter niet is opgelost met een verhuizing, maar dat er een andere reden was voor het isolement van de dochter dat zich niet eenvoudig op liet lossen. Van het onnodig kwetsen is geen sprake geweest, aldus nog steeds verweerster.

4.4    De voorzitter overweegt als volgt. Verweerster heeft de gewraakte stellingen namens haar cliënte ingenomen in reactie op de beschuldiging van klager dat haar cliënte valse aangiftes zou doen en ter onderbouwing van het standpunt van haar cliënte dat het isolement van de dochter van partijen niet is opgelost met een verhuizing. Verweerster heeft dan ook niet zomaar negatieve uitlatingen over klager gedaan. De gewraakte stellingen waren functioneel voor de zaak die verweerster bepleitte en verweerster kon de gewraakte stellingen ook innemen met het oog op het belang van haar cliënte. Bovendien heeft verweerster, anders dan klager stelt, klager niet beschuldigd van verkrachting maar slechts geschreven dat haar cliënte aangifte tegen klager heeft gedaan van verkrachting en daarbij vermeld dat klager daarvoor niet is veroordeeld. In het licht hiervan is de voorzitter van oordeel dat  verweerster zich niet onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Klachtonderdeel a) is dan ook kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    De voorzitter ziet aanleiding om eerst de vraag te beantwoorden of klager ontvankelijk kan worden geacht in dit klachtonderdeel. De voorzitter overweegt in dat verband dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor eenieder, doch slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar belang is getroffen of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

4.6    De voorzitter overweegt – in lijn met de jurisprudentie van het Hof van Discipline (HvD 6670, 16 december 2013) – dat het belang om in aanmerking te worden gebracht voor door de overheid gefinancierde rechtshulp bij de aanvrager, in dit geval de cliënte van verweerster, ligt. Voor zover de Raad voor Rechtsbijstand ten onrechte een toevoeging aan de cliënt van verweerster heeft verstrekt, hetgeen overigens in het geheel niet vast is komen te staan nu de Raad voor Rechtsbijstand een eerdere klacht hierover van klager al heeft afgewezen, is gesteld noch gebleken dat klager daarmee in enig eigen belang is geschaad. Dit betekent dat klager kennelijk niet-ontvankelijk is in klachtonderdeel b).

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 16 juli 2018.

griffier                                                                                    voorzitter

Bij afwezigheid van mr. S. van Excel is deze beslissing ondertekend door mr. M.M. Goldhoorn (griffier)

Verzonden d.d. 16 juli 2018.