ECLI:NL:TADRARL:2018:154 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-369

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:154
Datum uitspraak: 09-07-2018
Datum publicatie: 16-07-2018
Zaaknummer(s): 18-369
Onderwerp: Grenzen van het tuchtrecht, subonderwerp: Advocaat in overige hoedanigheden
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verweerder in hoedanigheid van kwaliteitsmanager/klachtbehandelaar interne (kantoor)klacht kennelijk ongegrond. Klacht onvoldoende feitelijk onderbouwd.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 9 juli 2018

in de zaak 18-369

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 14 mei 2018 met kenmerk K 17-108, door de raad ontvangen op 15 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft zich in 2016-2017 laten bijstaan door mr. M. in een civiele procedure tegen een rietdekkersbedrijf.

1.2    Op 30 mei 2017 heeft klager zich beklaagd over de bijstand door mr. M. bij het kantoor waar mr. M. werkzaam is. Klager heeft tevens mr. M. aansprakelijk gesteld voor de vermeende schade.

1.3    De (interne) klacht is behandeld door de klachtenfunctionaris van de interne klachtencommissie van het kantoor, mr. B. (hierna de klachtenfunctionaris). De klachtenfunctionaris is tot het oordeel gekomen dat mr. M. niets te verwijten valt.

1.4    Verweerder is in zijn hoedanigheid van kwaliteitsmanager eveneens bij de afhandeling van de interne klacht van klager tegen mr. M. betrokken geweest. Bij e-mail van 14 juni 2017 heeft verweerder aan klager onder meer bericht dat een schadeclaim uiteindelijk zal worden beoordeeld door de (aansprakelijkheids)verzekeraar van het kantoor. Verweerder heeft klager verder laten weten dat uit zijn onderzoek niet is gebleken van een inhoudelijke fout of onjuiste opstelling bij de behartiging van de belangen van klager door mr. M. Verweerder heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen.

1.5    Bij brief van 22 september 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Klager heeft tevens klachten ingediend tegen de klachtenfunctionaris en mr. M.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerder als kwaliteitsmanager bewust een onjuiste stelling heeft ingenomen, namelijk dat hem niet gebleken is van een inhoudelijke fout of onjuiste opstelling door mr. M.;

b)    verweerder een onjuiste stelling heeft ingenomen met als doel het voorkomen van een aansprakelijkstelling van zijn kantoorgenoten;

c)    verweerder geen (deugdelijk) onderzoek heeft verricht terwijl hij daarvoor als kwaliteitsmanager wel verantwoordelijk is.

2.2    Door zijn onjuiste opstelling heeft verweerder de zaak van klager met volle overtuiging benadeeld en gefrustreerd ten voordele van de wederpartij (het rietdekkersbedrijf).

3    VERWEER

3.1    Het verweer luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

3.2    Verweerder heeft enkel in zijn hoedanigheid van kwaliteitsmanager contact gehad met klager. Het contact heeft zich beperkt tot de brief van verweerder van 14 juni 2017 en een e-mail (van 15 juni 2017). Verweerder heeft klager na bestudering van het dossier en op goede gronden bericht dat hem niet gebleken is van een inhoudelijke fout, een onjuiste processuele aanpak en/of een onjuiste opstelling bij de behartiging van de belangen van klager door mr. M.

Ad klachtonderdeel b)

3.3    Toen klager vroeg om correspondentie met zijn rechtsbijstandsverzekeraar (Achmea) heeft verweerder zijn mail van 15 juni 2017 klager op goede gronden verwezen die verzekeraar. Immers, de verzekeraar beschikte over de correspondentie die klager wenste in te zien. Verweerder heeft klager in dan ook verwezen naar diens rechtsbijstandsverzekeraar omdat de onvrede van klager destijds kennelijk beoordeeld en beantwoord is door het klachtenteam van Achmea.

Ad klachtonderdeel c)

3.4    Er was geen aanleiding voor verweerder om het onderzoek opnieuw te openen of uit te breiden. Klager moet nog terugkomen op de aansprakelijkstelling en die zal dan verder in behandeling worden genomen.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat de klacht ziet op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van kwaliteitsmanager respectievelijk klachtbehandelaar van het kantoor waar hij werkzaam is. Voorop staat dat ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, het advocatentuchtrecht voor hem blijft gelden. Indien deze advocaat zich bij de vervulling van die andere hoedanigheid zodanig misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd, zal in het algemeen sprake zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem/haar een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. De voorzitter zal het handelen van verweerder aan deze norm toetsen.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    De voorzitter heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder bewust een onjuiste stelling heeft ingenomen over het handelen van mr. M., zoals klager heeft gesteld. Klager heeft zijn stelling niet, althans onvoldoende concreet onderbouwd. Niet valt in te zien in welke zin verweerder een tuchtrechtelijk verwijt treft. Een feitelijke grondslag voor een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen ontbreekt.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Dat verweerder een onjuiste stelling heeft aangenomen is niet komen vast te staan zoals hiervoor bij klachtonderdeel a) is geoordeeld. Daarom kan ook niet worden gezegd dat verweerder bij zijn oordeel enkel voor ogen heeft gehad het afwentelen van een aansprakelijkstelling. Dat volgt uit niets. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat het ook niet aan hem maar (eerst) aan de aansprakelijkheidsverzekeraar en (uiteindelijk) de civiele rechter is om zich uit te spreken over de aansprakelijkheid. Nu van het tegendeel niet is gebleken moet er dan ook vanuit worden gegaan dat verweerder zijn oordeel heeft gebaseerd op de stellingen die over een weer zijn aangevoerd.

Ad klachtonderdeel c)

4.4    Verweerder heeft betwist geen (deugdelijk) onderzoek te hebben verricht. Verweerder heeft dit gemotiveerd toegelicht. Klager heeft hiertegen onvoldoende ingebracht om te kunnen oordelen dat verweerder een verwijt past. Op grond van de summiere onderbouwing van ook dit klachtonderdeel is de voorzitter niet gebleken dat en waarom verweerder meer of anders had moeten doen dan hij thans heeft gedaan.

4.5    Op grond van al het voorgaande is niet aannemelijk gemaakt dat verweerder met zijn handelen het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. L.M. Roorda als griffier op 9 juli 2018.

griffier            voorzitter

Verzonden d.d. 9 juli 2018