ECLI:NL:TADRARL:2018:116 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 18-154

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:116
Datum uitspraak: 16-05-2018
Datum publicatie: 28-05-2018
Zaaknummer(s): 18-154
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Geheimhoudingsplicht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Verweerster en een toenmalig kantoorgenoot hebben een cliënt bijgestaan in diens bestuursrechtelijke geschil. Klager heeft verweerster verzocht om informatie over die kwestie, wat verweerster hem niet (volledig) heeft verstrekt. De voorzitter is van oordeel dat de nog altijd voortdurende geheimhoudingsverplichting van verweerster jegens haar inmiddels overleden cliënt  haar niet toestaat om informatie uit dat dossier met derden te delen. Daarbij is de voorzitter van oordeel dat verweerster op zorgvuldige wijze met klager en later met zijn advocaat heeft gecommuniceerd en zich, tot het moment van haar aansprakelijkheidsstelling wegens vermeende onrechtmatige daad, meer dan welwillend jegens klager en zijn advocaat heeft opgesteld en daarbij voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze haar aansprakelijkheidsstelling verder zal worden afgewikkeld. Verweerster mocht aldus weigeren om de vragen van klager te beantwoorden. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 16 mei 2018

in de zaak 18-154

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 15 februari 2018 met kenmerk 51/17/058, door de raad ontvangen op 16 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft in 2010 opgetreden voor de heer H. in een bestuursrechtelijke procedure tegen de gemeente H. Verweerster heeft destijds namens haar cliënt beroep ingesteld bij de rechtbank en, na ongegrondverklaring daarvan, hoger beroep ingesteld bij de Raad van State.

1.2    Op 16 juni 2010 heeft in die hoger beroep procedure een zitting plaatsgevonden, waarbij  de heer H. bijgestaan door een kantoorgenoot van verweerster, mr. N. De Raad van State heeft het hoger beroep van de heer H. op 14 juli 2010 gegrond verklaard en de beslissing waartegen bezwaar was gemaakt, alsnog vernietigd.

1.3    Op 29 juni 2017 heeft klager aan verweerster bericht dat hem recent was gebleken dat de gemeente H. in een nieuwe beslissing op bezwaar alsnog het bezwaar ongegrond heeft verklaard en heeft hij verweerster verzocht om hem te informeren of daartegen beroep is ingesteld.

1.4    Bij brief van 5 juli 2017 heeft verweerster klager voor nadere informatie verwezen naar mr. N. die inmiddels elders werkzaam was.

1.5    Bij faxberichten van 18 en 21 juli 2017 heeft de advocaat van klager verweerster gewezen op een beroepsfout van haar voormalige kantoorgenoot, mr. N., en verweerster - als toenmalige geadresseerde van de beslissing op bezwaar van 29 september 2010 - c.q. haar kantoor daarvoor aansprakelijk gesteld, met daarbij het verzoek om daarvan melding te doen bij de beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar en om de schade te beperken door de op 29 juni 2017 door klager aan haar verzochte informatie onmiddellijk aan klager te verstrekken, c.q. te antwoorden op de vraag of verweerster of mr. N. van de uitspraak van de gemeente H. in beroep is gegaan.

1.6    Verweerster heeft per faxbericht van 24 juli 2017 aan de advocaat van klager laten weten dat het wegens de aansprakelijkstelling van haar kantoor vast kantoorbeleid is dat een lid van het bestuur die aansprakelijkheidsstelling behandelt en dat daarom mr. H., na terugkeer van diens vakantie, zal reageren op de faxberichten van (de advocaat van) klager. Voorts heeft zij gemeld: “Voor zover ik kan nagaan, heb ik geen beroep ingesteld”.

1.7    Naar aanleiding van een faxbericht van 25 juli 2017 heeft verweerster bij faxbericht van 27 juli 2017 aan de advocaat van klager laten weten dat de aansprakelijkheidsstelling door mr. H. aan de verzekeraar is gemeld en dat zij verder geen correspondentie meer met hem zal voeren over deze kwestie.

1.8    Bij brief van 31 juli 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

een simpel verzoek van klager onbeantwoord te laten, terwijl het als behandelend advocaat op haar weg had gelegen om de door klager gestelde vraag, mede gelet op zijn grote belang daarbij als direct belanghebbende, met spoed te beantwoorden, terwijl ook verweerster verplicht is de schade te beperken.

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

4    BEOORDELING

4.1    De vraag die ter beantwoording voorligt is of verweerster, die optrad als advocaat van wijlen de heer H. in diens zaak, gehouden is om aan klager informatie uit de betreffende zaak te verstrekken.

4.2    Klager heeft in dat kader aangevoerd dat hij direct belanghebbende is bij de betreffende zaak van de cliënt van verweerster. Hij is recent bekend geworden met een ‘nieuw feit‘, de beslissing van de gemeente waarbij het bezwaar van de toenmalige cliënte van verweerster alsnog ongegrond is verklaard, op grond waarvan hij binnen de daarin door de wet gestelde termijn van drie maanden herroeping van die zaak wil vragen. Door niet met spoed of te laat op zijn simpele vraag te reageren, heeft verweerster niet alleen onrechtmatig maar tevens tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klager gehandeld, omdat zij aldus niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt, aldus klager.

4.3    Verweerster heeft als verweer gevoerd dat klager zijn klacht onvoldoende heeft onderbouwd. Zij beroept zich voorts op haar geheimhoudingsplicht jegens wijlen haar cliënt. Daarnaast stelt zij dat de stelling van klager dat hij ‘belanghebbende’ is en een advocaat reeds daarom verplicht is om zijn vragen te beantwoorden, niet voldoende is om een rechtsplicht tot antwoorden aan te nemen. Bovendien bestaat geen enkele rechtsgrond voor een advocaat om mee te werken aan herroepingszaken van een derde, van klager in dit geval. Nu klager verweerster en haar kantoor bovendien aansprakelijk heeft gesteld wegens vermeende onrechtmatige daad, was dat voor verweerster een gegronde reden om niet langer met klager over de zaak van haar cliënt met (de advocaat van) klager te communiceren.

4.4    De voorzitter is van oordeel dat de nog altijd voortdurende geheimhoudingsverplichting van verweerster jegens haar inmiddels overleden cliënt, haar niet toestaat om informatie uit dat dossier met derden te delen. Feiten of omstandigheden op grond waarvan verweerster wèl gehouden zou zijn om de vragen van klager over het betreffende dossier van haar cliënt te beantwoorden, zijn niet gesteld of gebleken. Daarbij is de voorzitter van oordeel dat verweerster op zorgvuldige wijze met klager en later met zijn advocaat heeft gecommuniceerd en zich, tot het moment van haar aansprakelijkheidsstelling wegens vermeende onrechtmatige daad, meer dan welwillend jegens klager en zijn advocaat heeft opgesteld en daarbij voldoende inzichtelijk heeft gemaakt op welke wijze haar aansprakelijkheidsstelling verder zal worden afgewikkeld.

4.5    Nu niet valt in te zien in hoeverre van de weigering van verweerster om de vragen van klager te beantwoorden verweerster daarvan een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt, ontbreekt een feitelijke grondslag aan de klacht. Daarmee oordeelt de voorzitter de klacht dan ook kennelijk ongegrond.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 16 mei 2018.

griffier                                                                          voorzitter

Verzonden d.d. 16 mei 2018.