ECLI:NL:TADRARL:2018:11 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 16-1111
ECLI: | ECLI:NL:TADRARL:2018:11 |
---|---|
Datum uitspraak: | 26-02-2018 |
Datum publicatie: | 01-03-2018 |
Zaaknummer(s): | 16-1111 |
Onderwerp: |
|
Beslissingen: | Waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen advocaat wederpartij. Klacht gegrond voor zover verweerster, nadat de zaak voor vonnis is komen te staan, contact heeft gezocht met de kantonrechter zonder toestemming van de wederpartij. Dat verweerster zich in die procedure niet formeel als gemachtigde heeft gesteld, doet daaraan niet af nu de kantonrechter haar kennelijk wel als zodanig heeft beschouwd. Strijd met Gedragsregel 15 lid 2. Waarschuwing. |
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 26 februari 2018
in de zaak 16-1111
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 15 januari 2016 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 29 november 2016 met kenmerk 16-0007/ML/sd, door de raad ontvangen op 30 november 2016, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 januari 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- de brief van klaagster van 27 december 2017 met een bijlage (‘bijlage 17’).
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster heeft een meerderjarige dochter met een verstandelijke beperking. Bij beschikking van 25 juli 2012 heeft de kantonrechter klaagster als bewindvoerder en mentor van haar dochter aangesteld.
2.2 Op 27 augustus 2015 heeft klaagster bij de kantonrechter een verzoek ingediend tot omzetting van de onderbewindstelling en het mentorschap in de ondercuratelestelling van haar dochter. Bij beschikking van 1 oktober 2015 heeft de kantonrechter de dochter onder curatele gesteld en klaagster als curator aangewezen. Deze beschikking wordt hierna aangeduid als: beschikking 1.
2.3 Op 20 oktober 2015 heeft de dochter zelfstandig een verzoekschrift ingediend bij de kantonrechter tot benoeming van een andere curator dan haar moeder.
2.4 Op 30 oktober 2015 heeft de instelling waar de dochter verbleef namens of ten behoeve van de dochter contact opgenomen met verweerster.
2.5 Bij brief van 3 november 2015 heeft verweerster de kantonrechter verzocht om toezending van de stukken uit de procedure die hebben geleid tot beschikking 1.
2.6 Op 16 november 2015 heeft verweerster een gesprek gehad met de dochter en een medewerker van de instelling. Volgens verweerster heeft zij nog diezelfde dag een opdrachtbevestiging naar de dochter en/of de instelling verstuurd.
2.7 De mondelinge behandeling van het zelfstandige verzoek van de dochter heeft op 30 november 2015 bij de kantonrechter plaatsgevonden. Verweerster is bij deze zitting niet aanwezig geweest.
2.8 Op enig moment heeft klaagster kenbaar gemaakt dat zij haar dochter wenste over te laten plaatsen naar een ander opvanghuis omdat de dochter daar, volgens klaagster, een meer passende behandeling kon krijgen.
2.9 Op of omstreeks 1 december 2015 heeft verweerster telefonisch contact gehad met de griffie van het kantongerecht. Volgens verweerster is haar tijdens dit gesprek onder meer medegedeeld dat het overplaatsen van de onder curatele gestelde dochter door klaagster als curator niet is toegestaan zonder toestemming van de kantonrechter. Verweerster heeft dit telefonisch teruggekoppeld aan de instelling van de dochter.
2.10 Bij brief van 1 december 2015 heeft de kantonrechter verweerster gemeld dat de eerdere telefonische mededeling van de griffie onjuist is en dat voor de overplaatsing geen toestemming van de kantonrechter is vereist.
2.11 De advocaat van klaagster heeft verweerster op 1 december 2015 en ook daarna nog meermalen per e-mail om opheldering gevraagd over deze mededeling en gemeld dat deze mededeling rechtens onjuist is en dat geen toestemming vereist is.
2.12 Bij brief van 7 december 2015 heeft verweerster aan de kantonrechter (in kopie aan de advocaat van klaagster) onder meer bericht:
“In reactie op uw brief d.d. 1 december 2015 bericht ik u als volgt.
U deelt mij in die brief mede dat de curator geen toestemming of machtiging van de kantonrechter nodig heeft voor een overplaatsing van curanda naar een ander tehuis of instelling waar ze behandeld kan worden. (…)
Ik heb contact gezocht met de griffier naar aanleiding van de zitting van 30 november 2015, waarin u het verzoek tot vervanging van de huidige curator voor een andere curator heeft behandeld. Aangezien ik midden in een procedure beland was, wenste ik nadere informatie van de griffier om mijn verdere strategie te kunnen bepalen.
De griffiemedewerker die ik sprak kon mij niet doorverbinden, maar kon mij wel zelf van dienst zijn. Zij is degene geweest die mij de mededeling heeft gedaan, waarvan u in uw brief stelt dat die niet juist is. (...)
U heeft cliënte onder curatele gesteld zonder haar te zien of te spreken en ik ben door de instelling waar zij op dat moment verbleef ingeschakeld om haar belangen te behartigen, eerst na haar ondercuratelestelling.
Ik ben voornemens hoger beroep in te stellen tegen uw besluit tot ondercuratelestelling, maar wellicht is er een andere oplossing mogelijk in het belang van de curanda. (…)”
2.13 Bij beschikking van 28 december 2015 heeft de kantonrechter het verzoek van de dochter om een andere curator te benoemen afgewezen. Deze beschikking wordt hierna aangeduid als: beschikking 2. In beschikking 2 staat verweerster als gemachtigde van de dochter genoemd.
2.14 Namens de dochter heeft verweerster eind 2015 hoger beroep ingesteld tegen beschikking 1. Ter zitting bij het gerechtshof heeft verweerster aanvullend verzocht om klaagster als curator van de dochter te ontslaan en een andere curator te benoemen.
2.15 Bij brief van 15 januari 2016 heeft klaagster een klacht ingediend bij de deken over verweerster.
2.16 Het gerechtshof heeft bij beschikking van 22 december 2016 het hoger beroep van de dochter tegen beschikking 1 en het aanvullende verzoek tot benoeming van een ander tot curator afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
a) verweerster een bij voorbaat kansloze procedure heeft gestart;
b) verweerster heeft vertrouwd op kennelijk onjuiste gegevens van een derde;
c) verweerster feitelijke informatie heeft verstrekt waarvan zij wist, althans behoorde te weten, dat deze onjuist was;
d) verweerster zich zonder toestemming van de advocaat van klaagster tot de rechtbank heeft gewend;
e) verweerster zich in strijd met Gedragsregel 17 onwelwillend heeft opgesteld.
Toelichting
3.2 Ad a) Een hoger beroep tegen de benoeming van klaagster als curator was zinloos. Het was overduidelijk dat de dochter onder curatele gesteld moest worden. Verweerster heeft haar standpunt dat – kort gezegd – de destijds ingestelde beschermingsmaatregelen voldoende zijn om de dochter haar eigen belangen te laten waarnemen, niet met bewijsstukken onderbouwd. Verweerster wist of kon weten dat het hoger beroep niet zou leiden tot het door haar beoogde resultaat.
3.3 Ad b en c) De mededeling van verweerster aan de instelling dat klaagster als curator toestemming van de kantonrechter nodig had voor een overplaatsing van de dochter was feitelijk niet juist. Verweerster heeft aan de advocaat van klaagster gemeld dat zij deze informatie heeft ontvangen van de griffier. Pas na vragen van de advocaat hierover heeft verweerster gemeld dat het niet om de griffier maar een griffiemedewerker ging. Verweerster heeft (de advocaat van) klaagster dus van feitelijk onjuiste informatie voorzien. Verweerster had ook niet zomaar op de mededelingen van de griffie mogen afgaan en vertrouwen. Van een advocaat mag worden gevergd dat hij over de onderhavige noodzakelijke juridische kennis beschikt. Verweerster wist of kon weten dat de bewuste informatie onjuist was. Ook is het klaagster niet helder of verweerster in opdracht van de instelling of van de dochter heeft gehandeld.
3.4 Ad d) Klaagster bestrijdt de stelling van verweerster dat zij de dochter enkel in hoger beroep heeft bijgestaan. Nu verweerster als gemachtigde in beschikking 2 staat genoemd, gaat klaagster ervan uit dat verweerster ook in eerste aanleg voor de dochter heeft opgetreden. De tweede procedure bij de kantonrechter stond na de zitting van 30 november 2015 voor uitspraak. Verweerster had zich op of rond 1 december 2015 dus niet tot de kantonrechter mogen wenden zonder toestemming van de advocaat van klaagster. Ad e) Verweerster is niet ingegaan op de verzoeken van de advocaat van klaagster om in contact te treden. Verweerster is ieder telefonisch contact met de advocaat van klaagster uit de weg gegaan.
4 VERWEER
4.1 Verweerster betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld. Op 30 oktober 2015 werd verweerster gebeld door de instelling van de dochter en werd haar gemeld dat de dochter bij beschikking 1 onder curatele was gesteld zonder dat zij in de procedure was gehoord of gezien. Verweerster heeft dit willen uitzoeken en in dat kader bij brief van 3 november 2015 de onderliggende stukken opgevraagd bij de kantonrechter. Verweerster heeft zich bij het kantongerecht “gemeld” (en niet gesteld) als raadsvrouw van de dochter omdat zij anders niet de beschikking zou krijgen over de opgevraagde stukken. Op 16 november 2015 heeft verweerster een eerste gesprek gehad met de dochter en een begeleider. Op diezelfde dag heeft zij de opdracht van de dochter bevestigd. Deze opdracht was beperkt tot het eventueel instellen van hoger beroep tegen beschikking 1. Verweerster heeft geen bemoeienissen gehad met het ´tweede´, zelfstandige verzoek van de dochter tot ontslag van klaagster als curator en de benoeming van een andere curator.
Ad klachtonderdeel a)
4.2 Van een kansloze procedure is geen sprake geweest. Bij de behandeling van de zaak heeft verweerster enkel de belangen van de dochter voor ogen gehad en die rechtvaardigden een hoger beroep. Op de precieze inhoud van de opdrachtverstrekking wenst verweerster niet in te gaan in het kader van haar beroepsgeheim.
Ad klachtonderdeel b en c)
4.3 Op (waarschijnlijk) 1 december 2015 heeft verweerster met de griffie van het kantongerecht gebeld. Verweerster was in de veronderstelling dat zij de griffier aan de lijn heeft gehad maar dit bleek later een griffiemedewerker te zijn geweest. Verweerster heeft tijdens dit gesprek gevraagd om de voorgenomen beschikking van 28 december 2015 (beschikking 2) te vervroegen omdat zij vóór 1 januari 2016 mogelijk in hoger beroep diende te gaan tegen beschikking 1. Verweerster heeft ter zitting van de raad toegelicht dat als de kantonrechter het (tweede) verzoek tot vervanging van de curator zou hebben toegewezen, hoger beroep niet noodzakelijk zou zijn geweest. Voor het geval het tweede verzoek werd afgewezen zou mogelijk hoger beroep worden ingesteld en daarvoor zou verweerster dan slechts drie dagen hebben gehad (tussen 28 december 2015 en 1 januari 2016). Verweerster heeft tijdens dat telefoongesprek voorts aan de orde gesteld de verhuizing/overplaatsing van haar cliënte naar een andere instelling. De griffiemedewerker heeft toen gezegd dat daarvoor de toestemming van de kantonrechter noodzakelijk was. Dat verweerster op deze mededeling heeft vertrouwd zegt niets over haar deskundigheid. In ieder geval is dit niet iets waarover klaagster (als wederpartij) kan klagen.
Klachtonderdeel d)
4.4 Verweerster betwist dat zij toestemming van de advocaat van klaagster nodig had om contact met de rechtbank op te mogen nemen. Gedragsregel 15 was niet van toepassing omdat verweerster op dat moment nog niet de advocaat van de dochter was. Verweerster heeft de dochter enkel bijgestaan met het oog op de hoger beroepsprocedure. Met de procedure in eerste aanleg heeft verweerster geen bemoeienis gehad. Dat verweerster in beschikking 2 als gemachtigde staat, is onjuist en foutief en heeft met het handelen van verweerster niets van doen.
Klachtonderdeel e)
4.5 Verweerster is wel degelijk in contact getreden met de advocaat van klaagster. Wellicht niet steeds binnen de door de advocaat van klaagster gestelde zeer korte termijn maar waar nodig heeft contact plaatsgevonden.
5 BEOORDELING
5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De voorzitter zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.
5.2 Bij wijze van inleidende opmerking merkt de raad hier reeds op dat in het midden kan blijven wie de feitelijke opdrachtgever van verweerster is geweest (de dochter of de instelling). Voor de inhoudelijke beoordeling van de klacht is dit irrelevant, nog daargelaten 1) de vraag of klaagster zich hierover als wederpartij kan beklagen en 2) dat een curanda zelfstandig een opdracht mag geven in een zaak als deze (tegen de curator).
Ad klachtonderdeel a)
5.3 Zoals gezegd komt aan de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Het staat die advocaat vrij om in overleg met zijn cliënt de aanpak van de zaak, waaronder het aanhangig maken van een civielrechtelijke procedure, te bepalen. Dit is slechts anders, indien die advocaat een bij voorbaat kansloze procedure aanhangig zou maken waardoor de belangen van de wederpartij nodeloos worden geschaad. Hiervan is de raad noch uit de aan de raad overgelegde stukken, noch uit het ter zitting verhandelde gebleken. Verweerster is in hoger beroep gekomen van beschikking 1 en heeft later, bij gelegenheid van de mondelinge behandeling, tevens beschikking 2 aangevallen door aanvullend te verzoeken klaagster als curator te ontslaan en een andere curator te benoemen. De cliënte van verweerster had hierbij voldoende belang. Zij kon zich immers niet verenigen met het oordeel van beide beschikkingen. Dat het gerechtshof uiteindelijk beschikking 1 heeft bekrachtigd en het aanvullende verzoek tot benoeming van een andere curator niet heeft toegewezen, maakt niet dat – achteraf gezien – sprake was van een kansloze procedure. Klachtonderdeel a oordeelt de raad ongegrond.
Ad klachtonderdeel b en c)
5.4 Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen b en c gezamenlijk behandeld. Van kennelijk onjuiste informatie is geen sprake geweest, al was het maar omdat verweerster de onjuistheid van die informatie dan meteen zou hebben onderkend. Dat is nu juist niet het geval geweest, zoals zij heeft gesteld en de raad voldoende aannemelijk acht. Evenmin kan worden gezegd dat verweerster wist of moest weten dat de aan haar verstrekte informatie van de zijde van de griffie onjuist was. Dat verweerster in eerste instantie is afgaan op de juistheid van de mededelingen van de griffie is niet tuchtrechtelijk laakbaar, hoewel verweerster uiteraard wel zelf verantwoordelijk blijft voor de gevolgen van het vervolgens gebruiken en inzetten van die informatie. Dat de informatie van de griffie later onjuist bleek te zijn, doet aan het voorgaande niet af. Voor zover bedoeld is te klagen over de kwaliteit van de door verweerster verrichte werkzaamheden als advocaat ten behoeve van de wederpartij van klaagster is een dergelijke klacht in beginsel voorbehouden aan de cliënt zelf en niet aan klaagster als wederpartij. Dat een uitzondering op dit uitgangspunt gerechtvaardigd zou zijn is, in het verlengde van de beoordeling van klachtonderdeel a, niet gebleken. De klachtonderdelen b en c zijn ongegrond.
Ad klachtonderdeel d)
5.5 Naar de raad begrijpt richt dit klachtonderdeel zich met name op het telefonisch contact van verweerster met de griffie op of omstreeks 1 december 2015. Ook als de opdracht aan verweerster beperkt zou zijn geweest tot de behandeling van het hoger beroep staat voldoende vast dat zij eerst op 3 november 2015 contact heeft opgenomen met de griffie en zich daarbij heeft ‘gemeld’ als advocaat van de dochter. Op dat moment was er inmiddels een (tweede) verzoek aan de kantonrechter van de dochter in behandeling. Dit laatste was in elk geval aan verweerster bekend toen zij zich op of omstreeks 1 december 2015 opnieuw (voor een tweede keer) tot de griffie van het kantongerechter wendde. Hoewel verweerster zich naar eigen zeggen niet formeel heeft gesteld als advocaat in die (tweede) procedure, kan niet anders dan worden gezegd dat verweerster wel bij die procedure betrokken was, al was het maar omdat zij in haar hoedanigheid van advocaat van de dochter lopende die procedure met de griffie heeft gebeld. Kennelijk heeft de kantonrechter zulks ook als zodanig ervaren nu verweerster als gemachtigde in beschikking 2 is genoemd. Door voornoemd handelen van verweerster is de toepasselijkheid van de gedragsregels gegeven.
5.6 Het tweede contact van verweerster met de griffie vond plaats op 1 december 2015, één dag nadat de behandeling ter zitting gesloten was en de zaak voor uitspraak was komen te staan. De raad constateert dat dit tweede contact niet beperkt was tot het verkrijgen van zakelijke informatie, zoals de vraag wanneer de beslissing zou worden gegeven. Verweerster heeft tijdens het bewuste telefoongesprek immers 1) verzocht om de beschikking te vervroegen omdat dit voor haar (cliënte) van belang was voor de verdere processtrategie en 2) de mogelijke overplaatsing van de dochter naar een andere instelling ter sprake gebracht. Vaststaat dat verweerster voor dit contact geen toestemming van (de advocaat van) klaagster heeft gevraagd of verkregen. Het voorgaande leidt ertoe dat verweerster heeft gehandeld in strijd met Gedragsregel 15 lid 2, nu de daarin genoemde norm er op toeziet dat het debat van partijen na het sluiten van de zitting niet op enigerlei wijze wordt voortgezet zonder toestemming van de wederpartij. Klachtonderdeel d oordeelt de raad gegrond.
Ad klachtonderdeel e)
5.7 Dat verweerster zich in strijd met Gedragsregel 17 onwelwillend heeft opgesteld jegens de advocaat van klaagster, heeft de raad niet kunnen vaststellen. Hiertoe heeft klaagster onvoldoende gesteld en concreet onderbouwd, ook gezien de betwisting door verweerster op dit punt. De enkele omstandigheid dat verweerster niet steeds onverwijld op de – elkaar soms snel opvolgende – berichten van de advocaat van klaagster heeft gereageerd, is onvoldoende om te kunnen concluderen dat sprake is geweest van onwelwillendheid.
6 MAATREGEL
6.1 Nu de klacht van klaagster deels gegrond is verklaard, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Aangezien de klacht gegrond is verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.
7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van € 50,00 aan reiskosten.
7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster overeenkomstig artikel 48, zesde lid, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die ten laste komen van de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak. Deze kosten worden vastgesteld op € 1.000,00 en moeten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing aan de Nederlandse Orde van Advocaten worden betaald. Dit bedrag kan worden betaald op rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel d gegrond;
- verklaart overige klachtonderdelen ongegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 26 februari 2018.
Griffier Voorzitter
Verzonden d.d. 26 februari 2018