ECLI:NL:TADRARL:2018:105 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-690

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:105
Datum uitspraak: 30-04-2018
Datum publicatie: 07-05-2018
Zaaknummer(s): 17-690
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Essentie: Advocaat van de wederpartij van klager. Naar het oordeel van de raad mocht verweerster, gelet op de lange en ernstige voorgeschiedenis tussen partijen na hun scheiding, als partijdige belangenbehartiger haar cliënte adviseren zoals zij heeft gedaan over het staken van de zorgregeling. Niet is gesteld of gebleken dat overleg met klager toen nog tot de mogelijkheden behoorde of dat verweerster haar cliënte anders had kunnen en moeten adviseren, temeer daar haar cliënte zelf had aangegeven geen procedures meer te willen voeren en de spanningen voor haar en de kinderen teveel waren geworden. Vast staat dat de cliënte van verweerster na 19 december 2016 de zorgregeling daadwerkelijk heeft opgeschort totdat klager aan de gestelde voorwaarden had voldaan. Dat klager daardoor zijn kinderen een tijd heeft moeten missen en naar zijn zeggen onder druk de verklaring op 31 december 2016 op papier heeft gezet zoals was verzocht, kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster bij de advisering aan haar cliënte in haar belang en dat van de kinderen gehandeld en bij de behartiging van die belangen niet onevenredig de belangen van klager geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend. Klacht ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 30 april 2018

in de zaak 17-690

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 januari 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 10 augustus 2017 met kenmerk 51/17/009, door de raad ontvangen op 11 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 23 februari 2018 in aanwezigheid van klager en verweerster, die ter zitting is bijgestaan door mr. [naam]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    de brief, met bijlage (beschikking d.d. 18 januari 2018), van verweerster van 8 februari 2018, ter griffie ontvangen op 9 februari 2018.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1    Klager is sinds 2014 verwikkeld in een echtscheidingsprocedure en daaruit voortvloeiende procedures. Zijn ex-vrouw wordt daarin bijgestaan door verweerster. Bij de complexe scheiding tussen partijen zijn diverse instanties betrokken geweest waaronder jeugdzorg en de politie.

2.2    In de beschikking van 4 juli 2016 heeft de rechtbank onder meer een zorgregeling tussen klager en de vier kinderen vastgesteld waarbij klager het ene weekend op zaterdag van ’s ochtends tot ’s avonds 18.15 uur en het andere weekend op zondag op zondag van ’s ochtends tot ’s avonds 18.15 uur en tevens eenmaal per veertien dagen op woensdagmiddag na school tot 18:15 uur omgang zal hebben, met de mogelijkheid om in overleg met de gezinsvoogd deze regeling uit te breiden.

2.3    Per e-mail van 19 december 2016 heeft verweerster aan de advocaat laten weten dat haar was gebleken dat klager, ondanks de gerechtelijke uitspraak, de diverse verzoeken van haar cliënte en van de wijkagent, zich weer niet aan de terugbrengtijden van de kinderen had gehouden. Voorts laat zij de advocaat van klager weten haar cliënte te  hebben geadviseerd om de omgangsregeling voorlopig op te schorten en de kinderen dus thuis blijven, totdat er bewijs zou komen dat klager zich aan de terugbrengtijden van de omgangsregeling zal houden.

2.4    Bij aangetekende brief van 31 december 2016, door de cliënte van verweerster ontvangen op 3 januari 2017, heeft klager na overleg met de wijkagent daarmee ingestemd in het belang van de kinderen.

2.5    De omgangsregeling is daarna weer hervat.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

haar cliënte te adviseren in eigenrichting te plegen door de kinderen niet aan klager mee te geven in het kader van de omgangsregeling, waardoor klager en de kinderen zijn gedupeerd.

4    VERWEER

Op het gemotiveerde verweer van verweerster zal de raad, voor zover relevant, hierna bij de beoordeling worden ingegaan. 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klager. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerster derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.2    De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster de grenzen van de haar, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid heeft overschreden. Volgens verweerster was sprake van een ernstige vechtscheiding met vanaf 2014 vele procedures tussen partijen. Na 17 december 2016 stond haar cliënte, na de volgens haar cliënte  67ste overtreding van het terugbrengtijdstip en de eigenrichting daarin door klager, voor nog slechts twee keuzes: ofwel een kort geding aanhangig maken met dwangsom of een verzoek tot gijzeling van klager, dan wel de zorgregeling opschorten totdat klager schriftelijk bewijs zou leveren dat hij zich aan de terugbrengtijdstippen zou gaan houden. Verweerster heeft de beide opties met haar cliënte besproken. Omdat een kort geding zinledig zou zijn omdat klager er alles aan zou doen om geen verhaal te bieden, zo bleek uit het verleden, en gijzeling in kort geding zelden wordt toegewezen, heeft verweerster haar cliënte de tweede optie geadviseerd. Naar het oordeel van de raad mocht verweerster, gelet op de lange en ernstige voorgeschiedenis tussen partijen, als partijdige belangenbehartiger haar cliënte adviseren zoals zij heeft gedaan. Niet is gesteld of gebleken dat overleg met klager toen nog tot de mogelijkheden behoorde of dat verweerster haar cliënte anders had kunnen en moeten adviseren, temeer daar haar cliënte zelf had aangegeven geen procedures meer te willen voeren en de spanningen voor haar en de kinderen teveel waren geworden. Vast staat dat de cliënte van verweerster na 19 december 2016 de zorgregeling daadwerkelijk heeft opgeschort totdat klager aan de gestelde voorwaarden had voldaan. Dat klager daardoor zijn kinderen een tijd heeft moeten missen en naar zijn zeggen onder druk de verklaring op 31 december 2016 op papier heeft gezet zoals was verzocht, kan verweerster niet tuchtrechtelijk worden verweten. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster bij de advisering aan haar cliënte in haar belang en dat van de kinderen gehandeld en bij de behartiging van die belangen niet onevenredig de belangen van klager geschaad, zonder dat daarmee een redelijk doel werd gediend.

5.3    Op grond van vorenstaande is de raad dan ook van oordeel dat verweerster niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. De raad zal de klacht dan ook ongegrond verklaren.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, M.A. Pasma, E.A.C. van de Wiel, P.S. van Zandbergen, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 30 april 2018.

Griffier          Voorzitter

Verzonden d.d. 30 april 2018