ECLI:NL:TADRARL:2018:10 Raad van Discipline Arnhem-Leeuwarden 17-609

ECLI: ECLI:NL:TADRARL:2018:10
Datum uitspraak: 19-02-2018
Datum publicatie: 01-03-2018
Zaaknummer(s): 17-609
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Jegens wederpartij in acht te nemen zorg
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht tegen advocaat wederpartij in echtscheidingsprocedure. In het licht van het tussen partijen gevoerde stevige debat kunnen de door verweerder ingenomen stellingen niet als onnodig grievend worden aangemerkt. Van leugens en/of laster is de raad evenmin gebleken. Klacht ongegrond.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 19 februari 2018

in de zaak 17-609

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 19 april 2017 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 8 augustus 2017 met kenmerk 17-0118/MV/sd, door de raad ontvangen op 9 augustus 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 8 januari 2018 in aanwezigheid van klaagster en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- de brief van verweerder van 20 december 2017 met een bijlage, door de raad ontvangen op 27 december 2018.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.1 In het kader van een echtscheiding heeft klaagster met haar (inmiddels) ex-man meerdere juridische procedures gevoerd. Verweerder heeft de ex-man van klaagster bijgestaan.

2.2 Klaagster en haar ex-man hebben samen een minderjarige dochter.

2.3 Tijdens de loop van de echtscheidingsprocedure heeft klaagster via haar advocaat haar ex-man verzocht om toestemming te verlenen voor het uitreizen met haar dochter naar Marokko. Bij brief van 8 september 2016 heeft verweerder namens zijn cliënt aan de advocaat van klaagster bericht:

“Cliënt heeft geen probleem met het reizen van uw cliënte met hun beider kind naar Marokko. Hij wenst wel dat uw cliënte toezegt dat zij met de baby een bezoekje zal brengen aan de ouders van mijn cliënt, zodat ook zijn ouders hun kleinkind kunnen zien. (…) Is uw cliënte daartoe bereid?
2.4 Vanwege het uitblijven van de toestemming van de ex-man heeft klaagster een kort geding aangespannen. Na ontvangst van het vonnis van de voorzieningenrechter heeft de ex-man de toestemmingsformulieren ondertekend.

2.5 Verweerder heeft in het verweerschrift in de echtscheidingsprocedure van 26 september 2016 namens zijn cliënt onder meer gesteld:

Voor zowel het ouderschapsplan als het eenhoofdig gezag geldt dus ook dat het niet waar is dat partijen niet kunnen communiceren. De waarheid is dat de vrouw niet wil communiceren. (…)

Met betrekking tot de wens van de moeder om met het kind naar Marokko te gaan: de man heeft enkel het verzoek geuit om de vrouw te vragen met het kind zijn ouders te bezoeken in Marokko. Beide partijen hebben familie, waaronder man zijn ouders, in dezelfde stad in Marokko. De vrouw weigert aan dit redelijke verzoek gevolg te geven vanwege de “de dreiging van eerwraak” (?!).”

2.6 Op 5 december 2016 heeft de mondelinge behandeling bij de rechtbank plaatsgevonden. Tegen de beschikking van de rechtbank van 9 december 2016 heeft klaagster hoger beroep ingesteld.

2.7 In zijn verweerschrift in hoger beroep van 10 april 2017 heeft verweerder gesteld:

“… wordt hem [de ex-man] nu in hoger beroep verweten dat het allemaal door zijn handelen komt dat de vrouw in juni 2016 psychisch is gedecompenseerd (quod non: de vrouw heeft een psychiatrische voorgeschiedenis van vóór haar relatie met de man)…(…).

Terwijl hij overal aan mee heeft gewerkt: alleen de toestemming voor het paspoort heeft hij i.d.d. niet spoorslags gegeven vanwege het (redelijke) verzoek aan de vrouw om in Marokko een keertje langs te gaan bij zijn ouders met de baby. Dit leidde weer tot zoveel ophef, dat de man toch maar weer heeft meegewerkt.”

2.8 Op 19 april 2017 heeft klaagster een klacht ingediend over verweerder bij de deken.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) verweerder zich in zijn processtukken onnodig grievend jegens klaagster heeft uitgelaten;

b) verweerder zich schuldig heeft gemaakt aan laster en leugens.

Toelichting

3.2 Verweerder heeft doelbewust gelogen in zijn verweerschrift van 26 september 2016 door te stellen dat sprake was van een “redelijk verzoek”. Aan het ondertekening van de toestemmingsformulieren om uit te mogen reizen met het kind werd als voorwaarde gesteld dat zij de ouders van de ex-man zou bezoeken. Van een redelijk verzoek was dus geen sprake. Daarnaast heeft verweerder in zijn verweerschrift in appel gesuggereerd dat de ex-man overal aan meegewerkt heeft, behalve aan de toestemming voor het paspoort. Dat klaagster een kort geding moest starten omdat de ex-man weigerde zijn toestemming te verlenen, valt niet onder de noemer meewerken. Verweerder heeft zich onnodig grievend jegens klaagster uitgelaten door in zijn verweerschrift van 26 september 2016 klaagster te beschuldigen van liegen. Ook heeft verweerder gesteld dat klaagster niet wil communiceren met zijn cliënt, hetgeen onjuist is. Toen de dochter zes maanden oud was heeft klaagster op eigen initiatief foto’s en informatie toegezonden aan haar advocaat om deze door te sturen naar de ex-man. De ex-man heeft nimmer een informatieverzoek gedaan. Daarnaast heeft verweerder gesteld dat klaagster beschikt over bescheiden van de ex-man, zonder te controleren of dit juist is. Verweerder heeft verder in hoger beroep gesteld dat klaagster een psychiatrische voorgeschiedenis heeft. Dit is onjuist en is onnodig grievend. Door zijn handelen heeft verweerder een onevenwichtig beeld van klaagster neergezet dat niet strookt met de waarheid.

4 VERWEER

4.1 Verweerder betwist tuchtrechtelijk laakbaar te hebben gehandeld.

Ad klachtonderdeel a)

4.2 Het was de toon in de processtukken van (de advocaat van) klaagster en de beschuldiging van agressie en desinteresse van de ex-man in zijn kind, die leidden tot scherp getoonzette verweerschriften. Verweerder heeft zich daarin niet onnodig grievend uitgelaten en/of zich schuldig gemaakt aan leugens en/of laster.

Ad klachtonderdeel b)

4.3 Behalve kort na de geboorte heeft de ex-man zijn kind niet meer gezien. Het was een redelijk verzoek van de man om met het kind langs zijn ouders te gaan. Dat dit vóór het kort geding de facto als voorwaarde is gesteld voor het ondertekenen van de toestemmingsformulieren door de ex-man, heeft verweerder niet ontkend. Klaagster heeft geweigerd op dit verzoek in te gaan omdat de ex-man gedreigd zou hebben met eerwraak. Dit is onjuist en een zeer ernstige beschuldiging die nergens op is gebaseerd. Toen het kort geding eenmaal een feit was heeft verweerder de ex-man geadviseerd alsnog de toestemmingsformulieren te ondertekenen. Verweerder heeft niet gelogen door te stellen dat klaagster niet wil communiceren. Klaagster heeft slechts eenmalig, via haar advocaat en twee weken voor de zitting van 5 december 2016, foto’s en informatie verstrekt aan de ex-man over het kind. Dit is niet hetzelfde als de bereidheid om met de ex-man te communiceren. Ook het voorstel van de ex-man tot mediation heeft klaagster afgewezen. Wat betreft de stelling dat sprake is van een psychiatrische voorgeschiedenis geldt dat verweerder is afgegaan op de informatie die hij hierover van zijn cliënt heeft ontvangen.

5 BEOORDELING

5.1 Allereerst stelt de raad vast dat het gaat om het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, b) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel c) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt, zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. De raad zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a en b)

5.2 Vanwege de onderlinge samenhang worden de klachtonderdelen a en b gezamenlijk behandeld.

5.3 De raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder zich in zijn processtukken onnodig grievend heeft uitgelaten over klaagster. Aan het voeren van een procedure is inherent dat partijen het niet met elkaar eens zijn en dat de stellingen van de wederpartij worden betwist. De door verweerder gebruikte bewoordingen zijn in dat kader toegestaan en moeten worden bezien in het licht van en binnen de context van het gevoerde debat, dat hier door beide partijen op stevige wijze en in felle bewoordingen is gevoerd. Verweerder heeft de belangen van zijn cliënt behartigd, welke belangen soms lijnrecht tegenover die van klaagster zullen hebben gestaan. Dat verweerder stellingen heeft ingenomen waarmee klaagster zich niet heeft kunnen verenigen of die zij volstrekt anders interpreteert, kan zo zijn, maar de raad heeft niet kunnen vaststellen dat verweerder daarbij de grenzen van de aan hem toekomende grote vrijheid als advocaat van de wederpartij heeft overschreden.

5.4 Specifiek ten aanzien van de door verweerder gestelde psychiatrische voorgeschiedenis van klaagster merkt de raad het volgende op. Uit het proces-verbaal van de zitting van 5 december 2016 leidt de raad af dat de cliënt van verweerder ter zitting heeft verklaard dat sprake was van een psychologische (en dus niet van een psychiatrische) voorgeschiedenis. Dat verweerder later in zijn verweerschrift in hoger beroep de term psychiatrische voorgeschiedenis heeft gebruikt, is volgens verweerder gebaseerd op informatie die hij van zijn cliënt heeft ontvangen. Of deze informatie feitelijk juist is geweest is niet leidend bij de vraag of verweerder deze stelling heeft mogen innemen. Immers, een advocaat mag in principe afgaan op de informatie die hij van zijn cliënt ontvangt zonder de juistheid hiervan steeds te verifiëren. Dat klaagster deze opmerking als grievend heeft ervaren kan de raad begrijpen, temeer als deze stelling feitelijk onjuist is, maar in het kader van de hier gevoerde juridische strijd beoordeelt de raad deze stellingname niet als onnodig grievend. Daar komt bij dat het op de weg van klaagster en haar advocaat heeft gelegen om vermeend onjuiste feiten of stellingnames van verweerder in de procedure gemotiveerd te betwisten.

5.5 Op grond van het voorgaande oordeelt de raad de klachtonderdelen a en b ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. G.R.M. van den Assum, A.D.G. Bakker, M.L.C.M. van Kalmthout, A.M.T. Weersink, leden, bijgestaan door mr. L.M. Roorda als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 februari 2018.

Griffier Voorzitter

Verzonden d.d. 19 februari 2018