ECLI:NL:TADRAMS:2018:80 Raad van Discipline Amsterdam 18-149/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:80
Datum uitspraak: 06-04-2018
Datum publicatie: 23-04-2018
Zaaknummer(s): 18-149/A/A
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Fouten
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  6 april 2018

in de zaak 18-149/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 22 februari 2018 met kenmerk 40-17-0215, door de raad ontvangen op 23 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is bewindvoerder en tevens mentor van zijn stiefdochter. De stiefdochter heeft een verstandelijke beperking en is op verschillende locaties van zorginstelling Philadelphia (hierna: de zorginstelling) woonachtig geweest.

1.2 Op 7 april 2014 heeft klager samen met mr. S de stiefdochter in de zorginstelling bezocht. Bij brief van 14 april 2014 heeft mr. S zich bij de zorginstelling als advocaat van de stiefdochter gesteld. Nadien is er tussen klager en de zorginstelling discussie blijven bestaan over de geleverde zorg. In geschil is, kort gezegd, de vraag of de zorgverlening door de zorginstelling aan de stiefdochter voldoende is geweest en of de zorginstelling conform de privacywetgeving heeft gehandeld ten aanzien van onder meer de stief-dochter en klager.

1.3 Op 19 oktober 2016 heeft de zorginstelling prof. G en mevrouw S verzocht om onderzoek te verrichten naar de zorgverlening aan de stiefdochter.

1.4 Op 7 december 2016 heeft RTV Noord-Holland een uitzending gewijd aan de zorgverlening van de zorginstelling aan de stiefdochter.

1.5 Op 13 januari 2017 heeft mr. S de zorginstelling namens de stiefdochter aansprakelijk gesteld voor de door haar geleden schade. Op 6 februari 2017 heeft klager de zorginstelling aansprakelijk gesteld voor de door hem geleden schade.

1.6 Verweerder heeft zich bij brief aan mr. S van 7 februari 2017 als advocaat van de zorginstelling gesteld.

1.7 Op 12 februari 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan een medewerkster van de zorginstelling. Op 13 februari 2017 heeft verweerder mr. S onder meer geschreven:

“Mag ik u op mijn beurt vriendelijk, doch dringend verzoeken om het ertoe te leiden dat [klager] per direct niet langer rechtstreeks enige medewerker van [de zorginstelling] benadert, per e-mail of anderszins, en dat alle communicatie in deze zaken tussen de advocaten verloopt? Bijgaand stuur ik u een afschrift van zijn (bedreigende) e-mail aan [de medewerkster van de zorginstelling] van gisteren. Ik zie een bevestiging graag tegemoet en zal u hier ook even over bellen.”

1.8 Klager en de stiefdochter hebben prof. G en mevrouw S op 20 maart 2017 aansprakelijk gesteld voor de door hen geleden schade, vanwege het onderzoek dat zij op verzoek van de zorginstelling hebben gedaan. Op 24 maart 2017 heeft verweerder zich bij mr. S als advocaat van prof. G en mevrouw S gesteld.

1.9 Bij brief, ontvangen op 28 maart 2017, heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij klager via mr. S probeert de mond te snoeren;

b) hij klager heeft gestigmatiseerd met een aantal onjuistheden;

c) er sprake is van belangenverstrengeling;

d) hij heeft gesteld dat klager geen recht meer heeft om te verzoeken vertrouwelijk met zijn persoonsgegevens om te gaan.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Ad klachtonderdelen a) en b)

4.2 Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien beide op de e-mail van verweerder aan mr. S van 13 februari 2017 (zie hiervoor, 1.7).

4.3 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij mr. S in die e-mail heeft verzocht het ertoe te leiden dat klager niet langer rechtstreeks enige medewerker van de zorginstelling benadert en dat alle communicatie tussen de advocaten verloopt.

4.4 De voorzitter is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door mr. S te verzoeken de communicatie voortaan tussen de advocaten te laten verlopen. Het is een gebruikelijk verzoek van de ene advocaat aan de andere, aangezien partijen hun belangen aan een advocaat hebben toevertrouwd (vgl Gedragsregel 18 lid 1). Niet is gebleken dat klager nog belang had bij rechtstreeks contact met (medewerkers van) de zorginstelling. Van een behandelrelatie tussen de zorginstelling en de stiefdochter was immers geen sprake meer. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

4.5 Klager verwijt verweerder voorts dat hij de e-mail van klager aan de medewerkster van de zorginstelling van 12 februari 2017 bedreigend heeft genoemd.

4.6 De voorzitter overweegt als volgt. In de betreffende e-mail heeft klager onder meer geschreven “Dit is de laatste waarschuwing anders ga ik aan de haal met uw reputatie” en “Als ik gedwongen wordt verdere actie te ondernemen wegens het uitblijven van de verstrekking van de brief van 5 december 2016 zal er ook jegens u iets in de media gebeuren en dat zal u dan nog lang heugen.”. Volgens verweerder heeft de medewerkster van de zorginstelling de e-mail als bedreigend ervaren. Gelet op de inhoud van de e-mail ligt die conclusie voor de hand. Niet is gebleken dat hetgeen verweerder in de e-mail van 13 februari 2017 aan mr. S over klager heeft verklaard feitelijk onjuist is, en al helemaal niet dat, voor zover dit wel het geval zou zijn, verweerder redenen had om aan de juistheid van de mededelingen van (de medewerkster van) zijn cliënte te twijfelen. Verweerder heeft aldus de grenzen van de hem toekomende vrijheid niet overschreden door de e-mail van klager als bedreigend aan te duiden. Ook klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.7 Klager heeft dit klachtonderdeel aldus toegelicht dat er sprake is van belangenverstrengeling omdat verweerder de zorginstelling bijstaat, terwijl prof. G in het verleden als adviseur aan het kantoor van verweerder verbonden is geweest en prof. G door de zorginstelling is gevraagd om onderzoek te doen naar de zorgverlening aan de stiefdochter, hetgeen hij ook heeft gedaan, en verweerder bovendien prof. G ook als advocaat bijstaat.

4.8 De voorzitter overweegt als volgt. Het tuchtrecht is niet gegeven om aan klager de mogelijkheid te bieden te treden in de relatie tussen zijn wederpartij en haar advocaat zonder dat een eigen belang van klager wordt geraakt. Het algemeen belang wordt gediend door de deken (vgl Hof van Discipline 13 februari 2017 zaaknr. 160200). Dat sprake is van een eigen belang van klager is niet gebleken. Klager is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c).

Ad klachtonderdeel d)

4.9 Klager verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij zich – namens de zorginstelling – op het standpunt heeft gesteld dat klager geen recht meer zou hebben om te verzoeken om vertrouwelijk met zijn persoonsgegevens om te gaan, omdat klager aan RTV Noord-Holland toestemming heeft gegeven om stukken betreffende de stiefdochter op te mogen vragen bij de zorginstelling.

4.10 De voorzitter overweegt als volgt. Verweerder heeft terecht aangevoerd dat dit klachtonderdeel ziet op de inhoud van het geschil tussen klager en de zorginstelling. De tuchtrechter kan echter niet beoordelen of de klachten van klager over het handelen van de zorginstelling wel of niet terecht zijn, en evenmin of de standpunten van de zorginstelling die verweerder als haar advocaat naar buiten brengt juist zijn. Dat is slechts anders als de door verweerder ingenomen standpunten kennelijk onjuist zouden zijn. Dat daarvan sprake is, is echter niet gebleken. Klachtonderdeel d) is eveneens kennelijk ongegrond.

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a), b) en d), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond;

- klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel c)

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C.L.J.M. de Waal, plaatsvervangend  voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 6 april 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 6 april 2018 verzonden.