ECLI:NL:TADRAMS:2018:68 Raad van Discipline Amsterdam 18-103/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:68
Datum uitspraak: 23-03-2018
Datum publicatie: 23-04-2018
Zaaknummer(s): 18-103/A/NH
Onderwerp:
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Vrijheid van handelen
  • Wat een behoorlijk advocaat betaamt t.o. de wederpartij, subonderwerp: Grievende uitlatingen
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond. Dat verweerder ten opzichte van klager het woord ‘bederf’ heeft gebruikt is in de gegeven omstandigheden niet onnodig grievend. Klager heeft geen rechtstreeks belang bij de klacht die ziet op het door verweerder aan de dochter van klager gegeven advies en/of het gebrek dat er aan de opdracht zou kleven. Van dreigementen van verweerder is niet gebleken.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van  23 maart 2018

in de zaak 18-103/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 8 februari 2018 met kenmerk td/md/17-294 door de raad ontvangen op 9 februari 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager is verwikkeld in een langdurige echtscheidingszaak met zijn ex-echtgenote (hierna: de ex-echtgenote) waarin meerdere procedures zijn gevoerd. Verweerder staat de ex-echtgenote bij. In de echtscheidingsprocedure heeft de ex-echtgenote onder meer verzocht om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor hun twee - toenmalige - minderjarige dochters.

1.2 Op 12 mei 2016 heeft bij de rechtbank een zitting plaatsgevonden naar aanleiding van het verzoek van Bureau Jeugdzorg tot ondertoezichtstelling van de twee – toenmalige - minderjarige dochters. Tijdens die zitting heeft verweerder ten opzichte van klager het woord ‘bederf’ gebruikt.

1.3 In de echtscheidingsprocedure in hoger beroep heeft verweerder naast de ex-echtgenote ook separaat de oudste - inmiddels meerderjarig geworden - dochter van klager en de ex-echtgenote vertegenwoordigd ter zake een verzoek om een bijdrage in de kosten voor levensonderhoud en studie.

1.4 Bij brief van 28 juli 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Bij e-mail van 2 september 2017 heeft klager een aanvullende klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten door hem ter zitting van de rechtbank en in aanwezigheid van de kinderen aan te duiden als ‘bederf’;

b) de oudste dochter van klager heeft geadviseerd in hoger beroep te gaan en haar vervolgens in hoger beroep heeft vertegenwoordigd, terwijl er sprake is van een tegenstrijdig belang met de ex-echtgenote;

c) klager tijdens zijn vakantie heeft belaagd met dreigementen en met een kort geding, terwijl er geen spoedeisend belang was.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De klacht ziet op het handelen van verweerder als advocaat van een wederpartij. Uitgangspunt is dat een advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2 In familierechtelijke kwesties zal een advocaat er bovendien tegen moeten waken dat – zeker als er belangen van een minderjarig kind in het spel zijn – de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat een zekere terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die deze naar redelijke verwachting als kwetsend zal ervaren, alsmede in het entameren van procedures.

Ad klachtonderdeel a)

4.3 Verweerder heeft niet betwist dat hij ter zitting van 12 mei 2016 ten opzichte van klager de term ‘bederf’ in de mond heeft genomen, maar wel dat hij zich daarmee onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat hij niet klager in persoon als zodanig heeft betiteld, maar dat hij heeft aangegeven dat klager ‘bederf voor het gezin’ zou zijn en dat deze bewoordingen zien op de rol van klager in het gezin en op de gezinsverhoudingen waarin de grievende en onaangename houding van klager jegens zijn ex-echtgenote en kinderen de boventoon voert. Verweerder heeft met zijn uitlatingen geprobeerd aan te tonen welke invloed de houding van klager op het gezin en met name op de kinderen heeft, aldus verweerder.

4.4 Daarnaast heeft verweerder aangevoerd dat de term ‘bederf’ dient te worden geplaatst in de context en strekking van de zitting over de ondertoezichtstelling en de daaraan voorafgaande langdurige en hevige echtscheidingsstrijd tussen klager en de ex-echtgenote, waarin gedurende een lange periode over en weer middels rake bewoordingen scherpe beschuldigingen zijn geuit. In het bijzonder heeft klager tijdens de zitting van 12 mei 2016 in het bijzijn van de kinderen de ex-echtgenote beschuldigd van ernstige zaken zoals ouderverstoting, diefstal, kluisroof, het betrekken van de kinderen bij een sekte en het doen van valse uitlatingen, en heeft klager meermaals aangifte tegen de ex-echtgenote gedaan, aldus verweerder.

4.5 De voorzitter overweegt als volgt. Beschuldigingen die functioneel (kunnen) zijn in een procedure, zullen niet snel als onnodig grievend worden beschouwd. Verweerder heeft gemotiveerd uiteengezet waarom en tegen welke achtergrond hij de gewraakte uitlating heeft gedaan en in het klachtdossier bevinden zich meerdere documenten die verweerder ter onderbouwing van dat standpunt heeft ingebracht. Voorts dient in aanmerking te worden genomen dat in een procedure, en zeker in een familierechtelijk geschil, de emoties tussen partijen hoog kunnen oplopen. In het algemeen zullen de standpunten die de advocaat van de wederpartij inneemt, dan wel diens aanpak van de zaak de andere partij niet welgevallig zijn. De voorzitter zal de klacht ook met inachtneming hiervan beoordelen. Gelet daarop is de voorzitter van oordeel dat de uitlating van verweerder, ondanks dat de terzake gekozen bewoordingen geen aanbeveling verdienen, in het onderhavige geval als functioneel kan worden beschouwd in de lopende procedure en in het bijzonder ter zitting van de behandeling van het verzoek tot ondertoezichtstelling, en dat verweerder zich niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen door deze uitlating namens zijn cliënte in haar belang – en dat van haar toen nog minderjarige kinderen - te doen. Klachtonderdeel a) is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.6 Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

4.7 Klager klaagt er in dit klachtonderdeel ten eerste over dat verweerder zijn oudste dochter heeft geadviseerd hoger beroep in te stellen terzake het verzoek om een bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, terwijl er bovendien sprake was van tegenstrijdige belangen met de ex-echtgenote omdat zij eveneens door verweerder werd vertegenwoordigd. 

4.8 De voorzitter overweegt dat klager geen rechtstreeks belang als bedoeld in de Advocatenwet heeft bij klachtonderdeel b) voor zover dit klachtonderdeel ziet op het door verweerder aan de dochter gegeven advies om in hoger beroep te gaan en/of op het gebrek dat er zou kleven aan de opdracht. Het is voorts vaste jurisprudentie dat een wederpartij zich niet kan beroepen op regel 7 van de Gedragsregels 1992, dat bepaalt dat een advocaat zich niet met de behartiging van twee of meer partijen belasten indien de belangen van deze partijen tegenstrijdig zijn of een daarop uitlopende ontwikkeling aannemelijk is. Klager is in zoverre dan ook kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b).

4.9 Voor zover klager er tevens over klaagt dat het instellen van het hoger beroep door verweerder de reeds fragiele verstandhouding tussen hem en zijn dochter niet ten goede is gekomen en mentale problemen bij hem heeft veroorzaakt overweegt de voorzitter dat het de meerderjarige dochter van klager vrij stond zich tot verweerder te wenden met het verzoek haar belangen te behartigen. Niet kan worden vastgesteld of, en zo ja, in welke mate deze procesvertegenwoordiging de band tussen klager en zijn oudste dochter (verder) heeft verstoord. In dat verband is nog van belang dat uit het klachtdossier volgt dat verweerder een dag na het instellen van het hoger beroep namens zijn cliënte een minnelijke regeling heeft beproefd en daartoe contact heeft opgenomen met de advocaat van klager. Dit gedeelte van het klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.10 Verweerder heeft in reactie op de klacht van klager dat hij tijdens zijn vakantie is belaagd met dreigementen en een kort geding onweersproken aangevoerd dat hij als resultante van een twee jaar durende procedure, waarin klager meermaals is verzocht openheid van zaken te geven over zijn financiële situatie, klager uiteindelijk heeft verzocht zijn financiële bescheiden over te leggen, bij gebreke waarvan hij namens zijn cliënte daartoe een kort geding zou starten. Anders dan klager is de voorzitter van oordeel dat verweerder zich met deze aankondiging, die tegen de achtergrond van een reeds lang durende echtscheidingszaak met inbegrip van vele gevoerde gerechtelijke procedures niet als onverwachts kan worden aangemerkt, niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gedragen. Anderszins is ook niet van dreigementen door verweerder aan klager gebleken. Dit klachtonderdeel is kennelijk ongegrond.

4.11 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter met toepassing van artikel 46j Advocatenwet de klacht deels kennelijk niet-ontvankelijk en deels kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a), b), voor zover dit ziet op het verstoren van de relatie tussen klager en zijn dochter, en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdeel b), voor zover dit klachtonderdeel ziet op de juridische bijstand van verweerder aan de dochter van klager.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 23 maart 2018.

Griffier  Voorzitter

Deze beslissing is in afschrift op 23 maart 2018 verzonden.