ECLI:NL:TADRAMS:2018:5 Raad van Discipline Amsterdam 17-528/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:5
Datum uitspraak: 09-01-2018
Datum publicatie: 16-01-2018
Zaaknummer(s): 17-528/A/NH
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Tijdverloop tussen gewraakte gedraging en indienen van de klacht
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Klager is niet-ontvankelijk in grootste gedeelte van zijn klacht vanwege termijnoverschrijding. Voor het overige is de klacht ongegrond.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 januari 2018

in de zaak 17-528/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 26 mei 2015 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 13 juli 2017 met kenmerk td/md/15-194, door de raad ontvangen op 14 juli 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 november 2017 in aanwezigheid van klager, vergezeld van zijn partner mevrouw D. Hensen, en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 47 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klager vanaf 2011 bijgestaan in het kader van ten laste van klager gelegde beslagen door beslaglegger A en beslaglegger B. De beslagen zijn op 17 februari 2011 gelegd.

2.2 Op 16 maart 2011 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Zoals wij hebben afgesproken zal ik mijn werkzaamheden pas aanvangen als ik opdracht heb gekregen van ARAG Rechtsbijstand danwel van u een voorschot bedrag heb mogen ontvangen van € 3000,-.”

2.3 Op 1 april 2011 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“wanneer moeten wij de 3000 euro betalen en kan het ook aan de balie betaald worden”

2.4 Op 1 april 2011 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“VANDAAG OF MAANDAG, KAN OOK AAN D EBALIE”

2.5 Op 17 april 2011 hebben klager en zijn partner een brief gestuurd aan de kantoorgenoot van verweerder, mr. S, met onder meer de volgende inhoud:

“ik ben toen naar uw kantoor geweest omdat ik een zaak had bij uw kantoor, maar de heer was een week weg, en ik kon met [verweerder] overleggen.

(…)

Na het gesprek gingen wij weg en in de hal bij de bali zei [verweerder], laat je uitschrijven, en de deurwaarder het bewijs van inschrijving laten zien, en toe de loe. Dus niet ingeschreven en dus geen beslaglegging. (…)

S’morgens 18 februari kwam ik mijn kleren halen, en tegelijk zag ik de deurwaarder en weer met een aantal agenten met een soort knuppel en vreemd met een verhuiswagen aankomen en tevens een aantal verhuizers.

Kwamen binnen en begonnen spullen mee te nemen, ik heb [verweerder] gebeld en na een half uur te hebben gebeld, kreeg ik hem via de balie van uw kantoor [verweerder] te pakken, hij heeft de deurwaarder gesproken en deelde dan mede dat er niet alleen om mijn beslagen ging maar dat er tevens een beslag van [partner van klager] open stond, maar dit had de deurwaarder mij niet medegedeeld, (…)

Wij hebben wederom een afspraak gemaakt met [verweerder], en heeft de zaak in behandeling genomen. Wij hebben tevens alles dat er werd gevraagt aangeleverd bij [verweerder].

Wat wij begrepen dat een veiling was gepland op 23 maart, en de deurwaarder kantoor zei dat de advocaat dus [verweerder] hun moest bellen of te wel per mail te reageren. We merkten na de vele telefoons en de mails [verweerder] niet of naulijks reageerde naar ons, ik heb [verweerder] dan gevraagd waarom hij dan niet reageert en dat, waarop hij reageerde dat hij iedereen maar wilt helpen en dat hij geen tijd had om te reageren. Teven zou [verweerder] met de deurwaarder cont opnemen maar volgens de deurwaarder gebeurde het niet en [verweerder] zei van wel.

Wij zijn in de weken door de hel gegaan, op het laatste ogenblik vierdagen voor de zitting, Zou [verweerder] langs de komen bij mijn thuis om de situatie in kaart te brengen voor de rechtbank, zoals wij gewend aan raakten, kwam [verweerder] niet. Hij heeft niets wat wij hadden aangeleverd die als bewijs dienden aangebracht bij de rechtbank, zelfs vond de rechter dat de huwelijkse voorwaarden onleesbaar was.

Een het vreemde was het was een zaak van mijn vrouw waar het nauwelijks over ging, het ging meer om mijn conflict.

Tegenpartij had het op de rechtbank over ongetekende huwlijkse voorwaarden, terwijl wij de de copie’s die wij van de notaris hadden aan [verweerder] overhandigd en teven aan de deurwaarder. [Verweerder] had ons medegedeeld als wij de zaak verliezen gewoon opstaan en weggaan.De getuigenverklaringen was door de getuigen verklaard en ondertekend, waar wij niet geloofwaardig overkwamen bij de rechter, advocaat hoorde het dit tegen te spreken En had ook de rechtbank moeten zeggen dat het over [partner van klager] gaat en niet om [klager]. Dus de zaak verloren.

Ik heb Met [verweerder] gesproken, en een afspraak gemaakt, en medegedeeld dat een getuigen genaamd [B] wilt getuigen dat de verkalring wat de tegenpartij aan de rechter had voorgelegd niet door hem is geschreven en dat er niet klopte wat in de verklaring stond. Ik moest met [B] op kantoor komen en [B] was onderweg naar ons toe, en plots twee uur voor de afspraak had ik gemaild dat wij met de getuigen langs kwamen. Vreemd kregen wij na onze mail een mail bericht dat [verweerder] ziek was. K heb gevraagt per mail of te wel een collega was die het getuigenverklaring wou opnemen, maar het kon niet.

Wij hebben weer een afspraak gemaakt met [verweerder] met [B],en wat wij te horen kregen was eerst dat wij 500 euro moesten betalen dan zou [verweerder] de zaak gelijk mee aan de gang. En dat ik de telefoonnummers van de getuigen moest doorgeven en dat hij dus langs de getuigen zou gaan voor een getuigenverklaring, wat heel vreemd overkwam.[Verweerder] heeft een tweetal getuigen gebeld en medegedeeld dat hij nog contact zou opnemen.

Ik vertrouwde [verweerder] niet, en heb wat advocaten kantoren gebeld tevens met de juridische loket, en de situatie in grote lijnen uitgelegd.

Tot onze schrik heeft [verweerder] 4 weken de tijd om te reageren of te wel in hogerberoep te gaan, en dat er een paar mogelijkheden waren. Zie briefen advocaten (…)

Woensdag de dertiende april heb, ik [verweerder] medegedeeldt dat hij tot 23 april de tijd heeft om in hogerberoep te gaan, waar hij mij mededeelde dat het niet zo was en kwaad vroeg hij wie dit heeft gezegd, teven zei hij dat hij dinsdag 19 april een rondje gaat maken voor de getuigen verklaring, waar ik zei van dat het dan te laat was ,maar bleef het zeggen dat het niet zo was. Ik heb mijn dossier meegenomen om een andere advocaat voor zijn visie zie het bovengenoemde.

[Verweerder] heeft nooit naar ons gereageerd wat hij aan het zaak heeft gedaan, geen brieven overgelegd geen communicatie naar de tegenpartij, zelfs geen overleg brief van dagvaarding, dus totaal geen overleg.”

2.6 Op 19 mei 2011 is er een vaststellingsovereenkomst tot stand gekomen tussen klager en beslaglegger A, waarbij het beslag voor zover dat namens beslaglegger A was gelegd is opgeheven.

2.7 Op 28 september 2011 heeft verweerder namens klager en zijn partner een dagvaarding laten beteken aan het adres van beslaglegger B, waarbij een bedrag van € 12.000 werd gevorderd.

2.8 Op 28 november 2011 is door beslaglegger B aan klager aangezegd dat op 13 december 2011 de executoriale verkoop van de in beslag genomen zaken zou plaatsvinden. Vervolgens is verweerder namens klager en zijn partner een kort geding gestart waarin werd gevorderd de executie te staken, dan wel te schorsen totdat door de rechtbank was beslist op de door klager en zijn partner tegen de beslaglegger ingestelde vordering. Bij (mondeling) vonnis van 12 december 2011 is de gevraagde voorziening afgewezen.

2.9 In april 2012 is de door klager en zijn partner jegens beslaglegger B ingestelde vordering door de rechtbank afgewezen. Vervolgens heeft verweerder de zaak overgedragen aan een kantoorgenoot, die namens klager hoger beroep heeft ingesteld.

2.10 Bij brief van 26 mei 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) de belangen van klager niet goed heeft behartigd doordat hij afspraken niet is nagekomen;

b) hij met de beslaglegger slechts één keer contact heeft gehad;

c) nadat hij een bedrag van ARAG Rechtsbijstand had ontvangen voor de behandeling van uw zaak, klager nogmaals € 500 en € 3000 liet betalen;

d) heeft nagelaten een klacht tegen de deurwaarder op te pakken;

e) klager heeft geadviseerd om zich uit te laten schrijven uit het GBA en heeft gezegd dat de zaak daarmee afgelopen zou zijn.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De eerste vraag die de raad dient te beantwoorden, is of klager zijn klacht tijdig heeft ingediend. Artikel 46g lid 1 Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat, waarop de klacht betrekking heeft. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

5.2 De raad overweegt als volgt. Het handelen of nalaten waarop de klachtonderdelen b), c), d) en e) betrekking hebben heeft plaatsgevonden in 2011. Vaststaat dat klager hierover pas op 26 mei 2015 een klacht heeft ingediend bij de deken. Derhalve is de driejaarstermijn als bedoeld in artikel 46g Advocatenwet ten aanzien van deze klachtonderdelen ruimschoots overschreden. Dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, is de raad niet gebleken. Dat klager, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, in de tussentijd heeft geprobeerd met (het kantoor van) verweerder tot een oplossing te komen, is daartoe onvoldoende. Uit het klachtdossier blijkt overigens slechts dat er in de periode 2013-2015 enkele briefwisselingen tussen klager en de kantoorgenoten van verweerder hebben plaatsgevonden, maar niet tussen klager en verweerder. Een en ander leidt tot de conclusie dat klager niet-ontvankelijk is in klachtonderdelen b), c), d) en e).

5.3 Gelet op het hiervoor overwogene is klager in klachtonderdeel a) eveneens niet-ontvankelijk voor zover dit klachtonderdeel ziet op een handelen en/of nalaten van verweerder dat heeft plaatsgevonden vóór 26 mei 2012. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat hij de zaak omstreeks 10 juli 2012 heeft overgedragen aan een kantoorgenoot. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is niet duidelijk op grond waarvan verweerder verantwoordelijk zou moeten worden gehouden voor handelen en/of nalaten van zijn kantoorgenoot. Gesteld noch gebleken is dat verweerder in de periode tussen 26 mei 2012 en omstreeks 10 juli 2012 de belangen van klager niet goed heeft behartigd. In zoverre is klachtonderdeel a)  ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b), c), d) en e);

- verklaart klager deels niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a) en verklaart klachtonderdeel a) voor het overige ongegrond. 

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2018.

Griffier Voorzitter 

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2018 verzonden.