ECLI:NL:TADRAMS:2018:42 Raad van Discipline Amsterdam 17-845/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:42
Datum uitspraak: 02-03-2018
Datum publicatie: 09-03-2018
Zaaknummer(s): 17-845/A/A
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Beleidsvrijheid
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Financiën
Beslissingen: Berisping
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerster had de aan haar verschafte opdracht schriftelijk behoren te bevestigen en een analyse van de sterke en zwakke punten van de zaak, alsmede een inschatting van de te verwachten kosten, aan klaagster behoren te geven. Als verweerster dat had gedaan had klaagster haar beslissing om de verschillende procedures te voeren beter af kunnen wegen, hetgeen mogelijk tot een andere uitkomst had geleid. Daarnaast had verweerster de bodemprocedure bij de afdeling kanton van de rechtbank aanhangig behoren te maken, en niet bij de handelskamer van de rechtbank. Aangezien klaagster is veroordeeld in de kosten van het door de wederpartij opgeworpen incident heeft zij door dit handelen van verweerster schade geleden. Klacht deels gegrond, berisping.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 2 maart 2018

in de zaak 17-845/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

over:

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 30 oktober 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam een klacht ingediend over verweerster.

1.2 Bij brief aan de raad van 19 oktober 2017 met kenmerk 4016-0765, door de raad ontvangen op 20 oktober 2017, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 19 januari 2018 in aanwezigheid van partijen en hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 14 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de brief met bijlagen van de deken aan de raad van 24 oktober 2017, door de raad ontvangen op 26 oktober 2017;

- de brief met bijlagen van verweerster aan de raad van 25 oktober 2017, door de raad ontvangen op 26 oktober 2017;

- de e-mail met bijlagen van de gemachtigde van klaagster aan de raad van 5 januari 2018;

- de e-mail met bijlagen van verweerster aan de raad van 8 januari 2018;

- de brief met bijlagen van verweerster aan de raad van 12 januari 2018, door de raad ontvangen op 15 januari 2018;

- de brief met bijlagen van verweerster aan de raad van 15 januari 2018.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Vanaf 2014 heeft verweerster klaagster bijgestaan in een geschil met Altius Horses B.V. (hierna: Altius Horses), welke vennootschap tezamen met klaagster eigenaar is van een paard genaamd Rubin Cartier (hierna: het paard).

2.2 Klaagster is voor rechtsbijstand verzekerd bij DAS Rechtsbijstand (hierna: DAS), waarbij voor rechtsbijstand door een advocaat op grond van de polis een maximumuitkering geldt. De declaraties voor de werkzaamheden die verweerster voor klaagster heeft verricht zijn aanvankelijk voldaan door DAS.

2.3 Op 3 juli 2014 heeft de heer V in opdracht van verweerster een taxatie van het paard uitgevoerd. Op 13 augustus 2014 heeft verweerster Altius Horses namens klaagster in kort geding gedagvaard voor de afdeling kanton van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij (kort gezegd) gevorderd is Altius Horses (onder meer) te veroordelen tot betaling van achterstallige stallingskosten en Altius Horses te gebieden toestemming te verlenen voor een operatie. Op 22 augustus 2014 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij faxbericht van 9 september 2014 heeft verweerster namens klaagster bericht de ingestelde vordering in te trekken. Bij vonnis van 3 oktober 2014 is klaagster veroordeeld in de proceskosten van deze procedure.

2.4 Op 10 september 2014 heeft verweerster namens klaagster conservatoir beslag gelegd op de aan Altius Horses in eigendom toebehorende helft van het paard.

2.5 Op 15 september 2014 heeft verweerster Altius Horses namens klaagster in kort geding gedagvaard voor de voorzieningenechter van de rechtbank Amsterdam, waarbij wederom (kort gezegd) gevorderd is Altius Horses (onder meer) te veroordelen tot betaling van achterstallige stallingskosten en Altius Horses te gebieden toestemming te verlenen voor een operatie. Bij vonnis van 20 oktober 2014 is Altius Horses (onder meer) veroordeeld tot betaling van achterstallige stallingskosten en is vervangende toestemming voor een operatie verleend.

2.6 Op 28 oktober 2014 heeft een medewerker van DAS een brief gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“In reactie hierop bericht ik u akkoord te gaan om een bodemprocedure te voeren namens verzekerde. U kunt voor deze procedure een vast tarief ad € 5.000,-- inclusief BTW declareren.”

2.7 Op 21 maart 2015 heeft een medewerker van DAS een brief gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“In dit dossier is een kostenmaximum van € 25.000,-- van toepassing. Voor zover de externe kosten boven dit bedrag uitkomen, zijn deze kosten voor uw eigen rekening. Tot op heden hebben wij € 20.985,01 betaald aan externe kosten. Er resteert dus een bedrag van € 4.014,99 voor de vergoeding van externe kosten.”

2.8 Op 31 juli 2015 heeft verweerster Altius Horses namens klaagster gedagvaard voor de handelskamer van de rechtbank Oost-Brabant, waarbij verdeling van het paard is gevorderd, met toedeling van het paard aan klaagster onder verrekening/betaling van het door Altius Horses verschuldigde (hierna: de bodemprocedure). Altius Horses heeft vervolgens een incident opgeworpen en gevorderd de zaak te verwijzen naar de kamer voor kantonzaken. Bij vonnis in het incident van 9 december 2015 is die vordering toegewezen en klaagster veroordeeld in de kosten van het incident.

2.9 Op 5 november 2015 heeft verweerster Altius Horses namens klaagster in kort geding gedagvaard, waarbij (kort gezegd) gevorderd is Altius Horses te veroordelen tot betaling van achterstallige en toekomstige stallingskosten. Deze vordering is bij vonnis van 27 november 2015 grotendeels toegewezen.

2.10 Op 3 mei 2016 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Naar aanleiding hiervan heeft verweerster op 4 mei 2016 een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Graag bevestig ik je onze afspraak van gisteren dat ik de bovenstaande zaak voortaan op betalende basis voor je zal behandelen tegen een tarief van 180,- euro incl. kantoorkosten excl. BTW per uur. Hierbij heb ik mijn uren voor de conclusie van antwoord vooralsnog begroot op ca 10 uur, die in verband met de comparitie op ca 5 uur. Ik zal maandelijks of bij einde van bepaalde werkzaamheden factureren.”

2.11 Op 4 mei 2016 heeft verweerster nog een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Zoals gisteren afgesproken zal ik je zaak over de beroepsfout van DAS in je zaak tegen Altius Horses behandelen tegen mijn tarief voor particulieren, 180,- euro incl. kantoorkosten excl. BTW per uur. Mijn inschatting is dat ik ca 5 uur bezig ben met correspondentie met DAS en dat je een hele sterke zaak hebt. Doel is zo snel mogelijk je schade van ca 14.000,- euro binnen te halen, en in ieder geval een voorschot op mijn werkzaamheden in verband met het verweer tegen de vervaltermijn.”

2.12 Op 6 mei 2016 heeft klaagster een e-mail gestuurd aan verweerster, met onder meer de volgende inhoud:

“Naar aanleiding van ons gesprek ben ik er toch erg van geschrokken dat het budget nu opeens op is. Je hebt altijd gezegd dat de bodemprocedure nog gefinancierd was. Ik sta nu voor het blok omdat ik niet meer terug kan (…)”

2.13 Op 10 mei 2016 heeft een medewerkster van DAS een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Zoals ik reeds aangaf is er voor de behandeling van de bodemprocedure een fixed fee ad € 5.000,-- inclusief BTW afgesproken en ook aan uw advocaat betaald. Aangezien de wederpartij een eis in reconventie heeft ingesteld en dit extra werkzaamheden voor uw advocaat met zich meebrengt, welke niet in de fixed fee zijn meegenomen omdat dit vooraf niet te overzien was, is het redelijk te noemen om hiervoor aanvullende tariefafspraken te maken. Ik stel voor dat u hiervoor met uw advocaat afspraken maakt, nu het kostenmaximum nagenoeg bereikt is.”

2.14 Op 11 mei 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Graag per mail je akkoord op de door mij begrote 5 uur voor de zaak tegen DAS. Verder graag per mail je akkoord op de door mij begrote 15 uur voor de zaak tegen Altius. Ik merk hierbij op dat dit een begroting is en dat ik dus niet zeker weet of ik het met die uren red, wat natuurlijk wel mijn streven is.”

2.15 Op 16 mei 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij mijn tweede concept brief aan DAS. (…) Ben er 10 uur mee bezig geweest. (…)”

2.16 Op 17 mei 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“T.a.v. de uren: deze zijn niet vastgelegd op 5. Het was een inschatting. Met het voorbehoud dat het meer zou worden.”

2.17 Op 17 mei 2016 heeft verweerster namens klaagster een brief gestuurd aan DAS, waarin (kort gezegd) is gesteld dat DAS een beroepsfout zou hebben gemaakt en DAS is verzocht de rechtsbijstand aanvullend te financieren. Bij brief van 31 mei 2016 heeft DAS hierop gereageerd, waarbij DAS de stelling dat sprake zou zijn van een beroepsfout (kort gezegd) van de hand heeft gewezen. In die brief staat onder meer het volgende:

“Overigens valt ten aanzien van de door u gekozen juridische insteek ook nog wel het een en ander op te merken. Zo hebt u aanvankelijk, in kort geding, voor de kantonrechter gedagvaard. Vervolgens hebt u de dagvaarding, na de mondelinge behandeling, ingetrokken. Daarna is verzekerde in de proceskosten veroordeeld (die van de wederpartij zijn op nihil bepaald). In de bodemprocedure hebt u gedagvaard bij de sector civiel. De wederpartij heeft zich vervolgens in de conclusie van antwoord tot de kantonrechter gewend. Het lijkt er dus op dat de zaak is verwezen door de eerste rechter. Dat de kantonrechter in deze absoluut bevoegd was stond vast nu er sprake was van consumentenkoop. Ik vraag mij af of deze verwijzing extra kosten met zich mee heeft gebracht. Ik ga er trouwens vanuit dat u deze eventuele extra kosten, naast die van de kosten van de ingetrokken kort geding-procedure, voor eigen rekening heeft genomen of zult nemen.”

2.18 Op 25 mei 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Nog even over de financiële afspraken: onderstaand het voorbehoud, begroten is niet een afspraak. Maar 10 uur is meer dan 5 uur en ik had aan de bel moeten trekken dat het meer zou worden dus ik laat de 2e 5 uur liggen tot DAS betaalt (wat ze m.i. moeten doen).

Wil je dan wel mijn declaratie zoals die nu bij je ligt betalen?

T.a.v. de 15 uur die ik heb begroot: grote kans dat ik daarmee ook krap uit kom.

Ik kan niet inschatten hoe [advocaat van Altius] reageert op mijn eisvermeerdering (wsch met lange brieven met bezwaren waar dan weer met de rechtbank over moet worden gecorrespondeerd), ik kan niet inschatten hoe lang de zitting duurt, of we de gang op worden gestuurd voor ‘onderhandelingen’, hoe lang die duren, hoe laat de rechtbank sluit (wij zijn niets voor niets als laatste gepland). Ik heb helaas geen glazen bol en kan niet zien wat de wederpartij of rechter gaan doen.

Daarom herhaal ik t.a.v. de werkzaamheden voor de bodemprocedure hierbij uitdrukkelijk mijn voorbehoud.”

2.19 Op 5 juni 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij het tweede concept van de conclusie (…)

Je ziet aan de omvang van de conclusie dat ik er meer uren aan heb besteed dan begroot….

Wij overleggen daar na mijn vakantie nog over, het lijkt mij dat we hier wel iets over kunnen regelen, ik zal niet al die uren (maar misschien wel een deel) declareren maar misschien moeten we iets relateren aan een mogelijke opbrengst of de procesfinancierder die ik ken benaderen. Verder vind ik nog steeds dat DAS het verweer over de vervaltermijn (ook heel uitgebreid) moet betalen, misschien kunnen we daaruit nog een opbrengst halen waarmee ik nog enigszins quitte kan spelen.”

2.20 Bij beschikking van 5 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant aan Altius Horses verlof verleend tot het leggen van conservatoir beslag tot afgifte van het paard en de gerechtelijke bewaring van het paard toegestaan. Het paard is op 7 juli 2016 in beslag genomen en in bewaring gesteld van de heer H, dierenarts bij Paardenkliniek de Watermolen in Haaksbergen. 

2.21 Op 8 juli 2016 heeft verweerster namens klaagster een kort geding dagvaarding uitgebracht aan Altius Horses, waarbij (onder meer) opheffing van het beslag is gevorderd. Bij vonnis in kort geding van 11 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant onder andere de vorderingen van de cliënte van verweerster tot opheffing van het gelegde beslag en de bewaring afgewezen.

2.22 Op 13 juli 2016 heeft verweerster namens klaagster een kort geding dagvaarding uitgebracht aan Altius Horses, waarbij (onder meer) is gevorderd een andere gerechtelijk bewaarder te benoemen en  te (laten) gedogen dat het paard in opdracht van klaagster aan een veterinair onderzoek wordt onderworpen.  Bij vonnis in kort geding van 18 juli 2016 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van klaagster afgewezen.

2.23 Op 26 juli 2016 heeft verweerster namens klaagster een toevoeging aangevraagd bij de Raad voor Rechtsbijstand. Op 17 augustus 2016 heeft de Raad voor Rechtsbijstand de verzochte toevoeging afgewezen.

2.24 Op 4 augustus 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan klaagster, met onder meer de volgende inhoud:

“Er wordt niet betaald dus er wordt niet gewerkt, ik schort mijn werkzaamheden incl. besprekingen mails communicatie met jou enz. enz. op tot betaald is en akkoord op het gevraagde voorschot gegeven is en dat voorschot ook is betaald.”

2.25 Vervolgens heeft klaagster de samenwerking met verweerster beëindigd. Op 5 augustus 2016 heeft de zus van klaagster verweerster bezocht en verzocht om afgifte van dossiers. Verweerster heeft zich daarbij beroepen op haar retentierecht.

2.26 Op 6 augustus 2016 heeft verweerster een e-mail gestuurd aan de opvolgend advocaat, met onder meer de volgende inhoud:

“Graag bericht ik u dat het einde van de samenwerking gelegen is in het feit dat [klaagster] mij niet voor mijn werkzaamheden wenst te betalen:

- nadat [klaagster] dag en nacht op mijn mail, telefoon, en app zat heb ik begin deze week mijn werkzaamheden opgeschort totdat mijn declaratie zou zijn voldaan;

- omdat [klaagster] niet wenste te betalen heeft zij de samenwerking opgezegd en geëist dat de dossiers onmiddellijk aan haar zouden worden afgegeven;

- ik heb mij beroepen op mijn retentierecht;

- gisteren te 11.30 ging bij mij in mijn bovenwoning de bel. Mijn vriend kreeg op de intercom te horen dat er een pakketje werd bezorgd. Dat was niet zo want boven in de deuropening stond de zus van [klaagster] (…). Zij heeft eerder in de zaak met wederpartij handgemeen gehad. [zus van klaagster] wilde met mij in gesprek. Zij nam plaats aan de keukentafel en begon aantijgingen te schreeuwen. Ze eiste het dossier en weigerde zonder dat weg te gaan. Ik heb mijn retentierecht wederom ingeroepen en haar verzocht mijn woning onmiddellijk te verlaten. [zus van klaagster] ging door met schreeuwen. Ik heb haar gesommeerd mijn woning te verlaten. Dat deed zij niet. Ik vluchtte naar mijn werkkamer en zij achtervolgde me. Bij de ingang van mijn werkkamer heb ik het haar verboden deze te betreden en haar wederom gesommeerd mijn woning te verlaten omdat ik anders de politie zou bellen. Weer ging zij niet weg. Ik heb de deur van mijn werkkamer gesloten en ben de politie gaan bellen. [zus van klaagster] ging tegen mijn vriend tekeer en eiste zijn standpunt. Mijn vriend sloot zich bij me aan en heeft verwezen naar het gat van de deur. Wederom wilde zij niet weggaan. Ik had inmiddels de politie aan de lijn. Zodra [zus van klaagster] dat hoorde, maakte zij zich uit de voeten. Beneden voor het pand ging zij echter met haar vriend bij de auto staan posten om mij op te wachten. Ik heb de politie laten komen. De politie heeft, na gesprekken met [zus van klaagster] plus vriend enerzijds en anderzijds mij en mijn vriend, tegen [zus van klaagster] en vriend gezegd dat zij moesten weggaan. De politie is weggegaan. [zus van klaagster] en vriend zijn nog wat gebleven. Zij hebben nog een poosje in hun auto voor mijn huis staan posten. Uiteindelijk zijn ze toch weggegaan.

Ik geef u deze uitvoerige uiteenzetting uit collegiale overwegingen zodat u weet met wat voor soort cliënt u te maken krijgt.

Verder geef ik u collegiaal gezien graag mee dat [klaagster] geen geld heeft om u te betalen, haar zus [zus van klaagster] wel geld heeft om voor [klaagster] te betalen en dat te pas en te onpas roept om het vervolgens niet te doen, met als redengeving dat [zus van klaagster] haar geld wil uitgeven om het aandeel van [klaagster] in Rubin uit te kopen en zij dat budget wenst te behouden. Er is dus hoe dan ook geen geld om u te financieren, hetgeen mij ook voor u niet wenselijk lijkt. De enige budgettair haalbare optie voor [klaagster], die ik haar telkens heb geadviseerd is haar aandeel in Rubin verkopen. Dat weigert zij, ze wenst door te procederen, maar dan op de portemonnee van de advocaat.

(…)

Mijn werkzaamheden in de zaak:

(…)

- En verder de 1000-en mailtjes, telefoontjes, appjes van [klaagster] en urenlange besprekingen met [klaagster] en haar zus: [klaagster] is een cliënte die iedere dag aandacht eist ook wanneer dit juridisch volstrekt niet nodig is.

Mijn retentierecht handhaaf ik, zeker gelet ook op het strafbare feit dat tegen mij is gepleegd, dit geeft meer dan voldoende grond dat ik niet voor mijn werkzaamheden betaald zal worden.”

2.27 Op 6 augustus 2016 heeft verweerster nog een e-mail gestuurd aan de opvolgend advocaat, met onder meer de volgende inhoud:

“Dank voor uw begrip en dapper van u dat u het aandurft met dit soort dames in zee te gaan. Ik hoop dat u mij de tijd gunt om bij te komen van het strafbare feit dat gisteren in mijn eigen woning is gepleegd. Ook voor het doen van aangifte met de getuigenverklaring van mijn vriend moet ik dit weekend tijd vrij maken.

Het zijn [klaagster] en haar zus die met het plegen van een strafbaar feit de voortgang van de procedure hebben gefrustreerd en thans nog frustreren, niet ik. Ten gevolge van dit strafbare feit ben ik thans niet in staat te werken en word ik bij het aanschouwen van de dossiers van [klaagster] onpasselijk.”

2.28 Op 7 september 2016 heeft een comparitie van partijen plaatsgevonden in de bodemprocedure, waarbij klaagster is bijgestaan door een andere advocaat. Op 9 september 2016 zijn klaagster en Altius Horses tot overeenstemming gekomen, waarbij klaagster haar aandeel in het paard aan Altius Horses heeft overgedragen. 

2.29 Op 31 augustus 2016 heeft verweerster klaagster gedagvaard, waarbij betaling van haar openstaande declaraties is gevorderd. Bij vonnis van 13 oktober 2017 is de vordering van verweerster toegewezen. Daarbij heeft de rechtbank onder meer het volgende overwogen:

“Het voorgaande leidt tot de conclusie dat [klaagster] aan [verweerster] opdracht heeft gegeven voor de door [verweerster] gedeclareerde werkzaamheden en dat [klaagster] gehouden is haar betalingsverplichtingen uit de tussen partijen tot stand gekomen en rechtsgeldige overeenkomsten na te komen.”

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a) de belangen van klaagster uit het oog heeft verloren tijdens de behandeling van de zaak en haar belangen niet adequaat en op verantwoorde wijze heeft behartigd, door bij het aangaan van de overeenkomst geen enkel procesrisico dan wel financieel risico met klaagster te bespreken en kansloze en onnodige procedures te voeren;

b) onduidelijkheid heeft geschapen over tarieven en de haalbaarheid van zaken, en niet kloppende urenbegrotingen heeft gemaakt;

c) klaagster onjuist heeft geïnformeerd door in juni 2016 te vertellen dat het budget van DAS op was, terwijl met DAS een vast bedrag voor de bodemprocedure was overeengekomen;

d) achteraf gesubsidieerde rechtsbijstand heeft aangevraagd voor klaagster;

e) het door klaagster betaalde voorschot niet heeft verrekend, en uren ten onrechte in rekening heeft gebracht;

f) haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door met derden zonder instemming van klaagster inhoudelijk over de zaak te spreken;

g) schikkingsonderhandelingen heeft gefrustreerd;

h) slecht heeft geadviseerd en een verkeerde strategie heeft gevolgd over de gezondheid van het paard, waarmee klaagster het overigens ook niet eens was;

i) persoonlijke belangen had bij het inhuren van de paardenmakelaar de heer V, aangezien haar levenspartner bij hem in dienst is, en bewijs heeft gemanipuleerd door zelf instructies aan de heer V te geven en rapportages aan te passen;

j) de zaak willens en wetens bij de verkeerde rechtbank heeft aangebracht, waardoor extra kosten zijn gemaakt ten laste van het budget van DAS;

k) klaagster zwart heeft gemaakt en geprobeerd heeft de opvolgend advocaat voor haar te waarschuwen.

4 VERWEER

4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdelen a), b) en c)

5.1 De klachtonderdelen a), b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.2 Klaagster verwijt verweerster dat zij de belangen van klaagster uit het oog heeft verloren tijdens de behandeling van de zaak en haar belangen niet adequaat en op verantwoorde wijze heeft behartigd, door bij het aangaan van de overeenkomst geen enkel procesrisico dan wel financieel risico met klaagster te bespreken en kansloze en onnodige procedures te voeren. Voorts verwijt klaagster verweerster dat zij onduidelijkheid heeft geschapen over tarieven en de haalbaarheid van zaken, en niet kloppende urenbegrotingen heeft gemaakt. Daarnaast verwijt klaagster verweerster dat zij klaagster onjuist heeft geïnformeerd door in juni 2016 te vertellen dat het budget van DAS op was, terwijl met DAS een vast bedrag voor de bodemprocedure was overeengekomen.

5.3 Verweerster betwist dat zij de belangen van klaagster niet goed zou hebben behartigd. Verweerster stelt zich op het standpunt dat er bij aanvang van de zaak geen duidelijkheid kon worden gegeven over het procesrisico en de financiële consequenties van de zaak, omdat het onmogelijk was dit in te schatten vanwege de radiostilte en onbeweeglijkheid aan de zijde van Altius Horses. Alle werkzaamheden zijn met instemming van klaagster verricht. Ondanks dat verweerster dat heeft afgeraden wilde klaagster een bodemprocedure starten teneinde verdeling van het paard af te dwingen en haar schade vergoed te krijgen. Doordat Altius Horses aan het eerdere kort geding vonnis van 20 oktober 2014, waarbij de vordering tot betaling van achterstallige stallingskosten was toegewezen, reeds had voldaan was de executoriale titel krachtens dat vonnis komen te vervallen. Er was dus een nieuw kort geding vonnis nodig om de nadien door Altius Horses onbetaald gelaten stallingskosten te kunnen innen. Voorts betwist verweerster dat zij onduidelijkheid heeft geschapen over tarieven. Bij de door verweerster gemaakte urenbegrotingen is steeds een voorbehoud gemaakt. Verweerster stelt voorts dat er bij klaagster geen onduidelijkheid heerste over het door DAS gefinancierde budget, aangezien DAS klaagster daarover heeft geïnformeerd. Tijdens de bespreking op 3 mei 2016 heeft verweerster klaagster medegedeeld dat het budget van DAS niet toereikend was en dat er aanvullende afspraken over de betaling dienden te worden gemaakt, aldus steeds verweerster.

5.4 De raad overweegt dat, wanneer een advocaat een opdracht aanvaardt, hij de financiële consequenties daarvan met de cliënt dient te bespreken. Voorts is een advocaat gehouden een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen.  Meer algemeen is hij verplicht zijn cliënt op de hoogte te brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Voorts dient hij zijn cliënt op de hoogte te stellen zodra hij voorziet dat de declaratie aanmerkelijk hoger zal worden dan hij aanvankelijk tegenover zijn cliënt had geschat. Daarbij dient hij het maken van onnodige kosten te vermijden.

5.5 De raad overweegt voorts dat verweerster heeft erkend dat zij klaagster geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd. Aldus is niet gebleken dat verweerster de aan haar verschafte opdracht heeft bevestigd en een analyse van de sterke en zwakke punten van de zaak, alsmede een inschatting van te verwachten kosten, heeft gegeven. Een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had in een zaak als deze een dergelijke analyse/inschatting gemaakt en met zijn cliënt besproken. Daarna had hij één en ander schriftelijk of per e-mail aan zijn cliënt bevestigd. Nu verweerster dit niet heeft gedaan, is niet komen vast staan dat zij klaagster voldoende over de goede en kwade kansen van de zaak en de te verwachten kosten heeft voorgelicht. In zoverre zijn de klachtonderdelen a) en b) daarom gegrond.

5.6 Ten aanzien van de stelling dat verweerster kansloze en onnodige procedures heeft gevoerd overweegt de raad dat dit, gelet op de betwisting daarvan door verweerster, niet is komen vast te staan. Dit is de raad overigens ook niet gebleken. Dat niet alle door verweerster namens klaagster gevoerde procedures zijn gewonnen betekent niet dat de betreffende procedures (bij voorbaat) kansloos en onnodig waren. In zoverre is klachtonderdeel a) ongegrond. 

5.7 Ten aanzien van de stelling dat verweerster niet kloppende urenbegrotingen heeft gemaakt overweegt de raad dat urenbegrotingen een voorlopig karakter hebben, aangezien het een inschatting betreft die voor aanvang van de werkzaamheden pleegt te worden gemaakt. Verweerster heeft bovendien onweersproken aangevoerd dat zij steeds een voorbehoud bij haar urenbegrotingen heeft gemaakt en klaagster op de hoogte heeft gebracht als bleek dat een declaratie hoger zou worden dan aanvankelijk ingeschat. Daarnaast heeft verweerster onweersproken gesteld dat zij de extra uren boven de door haar afgegeven begroting die zij heeft besteed aan de brief aan DAS (zie hiervoor onder paragraaf 2.17) uiteindelijk niet aan klaagster heeft gedeclareerd. In dit licht valt verweerster op dit punt geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. In zoverre is klachtonderdeel b) ongegrond.

5.8 Ten slotte overweegt de raad dat niet is komen vast te staan dat verweerster klaagster onjuist heeft geïnformeerd door in mei of juni 2016 te vertellen dat het budget van DAS op was. Uit het klachtdossier volgt immers dat het budget van DAS toen daadwerkelijk op was. Dat voor de bodemprocedure kennelijk een ‘fixed fee’ was overeengekomen tussen DAS en verweerster kan aan het voorgaande niet afdoen, nu blijkens de brief van DAS van 10 mei 2016 (zie hiervoor onder paragraaf 2.13) de extra werkzaamheden die voortvloeiden uit de door de wederpartij ingediende reconventionele vordering daar niet onder vielen. Klachtonderdeel c) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

5.9 Klaagster verwijt verweerster dat zij achteraf gesubsidieerde rechtsbijstand heeft aangevraagd voor klaagster. Verweerster voert aan dat de toevoeging in overleg met klaagster is aangevraagd omdat de financiële situatie van klaagster leek te zijn veranderd. De Raad voor Rechtsbijstand was evenwel niet bereid een toevoeging te verlenen, hetgeen verweerster niet kan worden aangerekend. Aangezien het een spoed-kort geding betrof kon niet worden gewacht op het besluit van de Raad voor Rechtsbijstand. Op de dagvaarding stond vermeld dat een toevoeging was aangevraagd om te voorkomen dat er te veel griffierecht in rekening zou worden gebracht. Dat de toevoeging feitelijk pas dagen later is aangevraagd is niet relevant, aldus steeds verweerster.

5.10 De raad overweegt dat verweerster onweersproken heeft aangevoerd dat het aanvragen van de toevoeging in overleg met klaagster is gebeurd. Verweerster heeft naar het oordeel van de raad een afdoende verklaring kunnen geven voor het feit dat op de kop van de dagvaarding stond vermeld dat een toevoeging was aangevraagd terwijl dit feitelijk pas dagen later is gebeurd. Overigens is de raad niet gebleken dat klaagster hierdoor in haar belangen is geschaad. Klachtonderdeel d) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel e)

5.11 Klaagster verwijt verweerster dat zij het door klaagster betaalde voorschot niet heeft verrekend, en uren ten onrechte in rekening heeft gebracht. Verweerster betwist dit en voert aan dat er geen sprake is geweest van dubbel of teveel declareren.

5.12 De raad overweegt dat, gelet op het verweer van verweerster, niet kan worden vastgesteld dat verweerster het door klaagster betaalde voorschot niet heeft verrekend en/of uren onterecht in rekening heeft gebracht. De raad is overigens niet bevoegd declaratiegeschillen te beslechten. De raad waakt wel tegen excessief declareren. Dat daarvan in onderhavig geval sprake is, is gesteld noch gebleken. Klachtonderdeel e) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.13 Klaagster verwijt verweerster dat zij haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden door met derden zonder instemming van klaagster inhoudelijk over de zaak te spreken. Ter onderbouwing van dit standpunt legt klaagster een verklaring over van een derde, de heer R. Verweerster betwist dit, en stelt dat het klaagster zelf is geweest die informatie over de procedures en processtrategie openbaar heeft gemaakt. Voor zover verweerster informatie met de pers heeft gedeeld was dat in opdracht en met toestemming van klaagster. Verweerster stelt dat de verklaring van de heer R onjuist is. Ter onderbouwing legt verweerster uitdraaien van haar telefoonprovider over waaruit volgt dat zij, in weerwil van de verklaring van de heer R, niet met de heer R heeft gebeld in de periode juni/juli 2016.

5.14 Gelet op het verweer van verweerster kan de raad niet vaststellen dat verweerster haar geheimhoudingsplicht heeft geschonden. Klachtonderdeel f) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.15 Klaagster verwijt verweerster dat zij schikkingsonderhandelingen heeft gefrustreerd. Verweerster betwist dit. Verweerster stelt dat zij meerdere pogingen heeft gedaan om partijen tot overeenstemming te laten komen, maar dat dit niet is gelukt omdat klaagster en Altius Horses beiden het paard wilden hebben. Verweerster heeft klaagster geadviseerd haar aandeel in het paard te verkopen, maar klaagster wilde daar niets van weten. De oorzaak dat het niet tot een schikking is gekomen ligt bij klaagster en niet bij haar, aldus verweerster.

5.16 Gelet op het verweer van verweerster kan de raad niet vaststellen dat verweerster schikkingsonderhandelingen heeft gefrustreerd. Klachtonderdeel g) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel h)

5.17 Klaagster verwijt verweerster dat zij slecht heeft geadviseerd en een verkeerde strategie heeft gevolgd over de gezondheid van het paard, waarmee klaagster het overigens ook niet eens was. Verweerster betwist dit. Verweerster stelt dat klaagster altijd erg tevreden was over haar werkzaamheden, totdat er gesteggel over de rekeningen ontstond. Verweerster voert aan dat zij nooit gesteld heeft dat het paard ziek en kreupel was.

5.18 De raad overweegt als volgt. Gelet op het verweer van verweerster kan de raad niet vaststellen dat klaagster het destijds niet eens was met de gevolgde strategie. Dit volgt overigens ook niet uit het klachtdossier, in tegendeel, uit het klachtdossier volgt dat klaagster juist tevreden was over de door verweerster verrichtte werkzaamheden. Het is te begrijpen dat klaagster teleurgesteld is over het feit dat zij het paard uiteindelijk niet heeft behouden. Het enkele feit dat de zaak niet is geëindigd met het door klaagster gewenste resultaat betekent echter nog niet dat verweerster haar werk niet goed heeft gedaan. Klachtonderdeel h) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel i)

5.19 Klaagster verwijt verweerster dat zij persoonlijke belangen had bij het inhuren van de paardenmakelaar de heer V, aangezien haar levenspartner bij hem in dienst is, en bewijs heeft gemanipuleerd door zelf instructies aan de heer V te geven en rapportages aan te passen. Verweerster stelt dat haar levenspartner een vaste aanstelling heeft als kantinemedewerker bij een bedrijf van de heer V, maar in die functie helemaal niets te maken heeft met paarden en bovendien alleen maar contact heeft met de zoon van de heer V. Na akkoord van DAS is de heer V ingeschakeld, omdat klaagster wenste dat de waarde van het paard zo laag mogelijk zou worden getaxeerd. Klaagster was overigens zeer tevreden met het rapport van de heer V. De inschakeling van de heer V was ook in het belang van klaagster. De aantekening in het concept-rapport van de heer V waar klaagster op doelt heeft betrekking op de artrose van het paard, waarop de eisvermeerdering van klaagster was gebaseerd. Een en ander was in het belang van klaagster, aldus steeds verweerster.

5.20 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft onbetwist gesteld dat de heer V een voor klaagster bruikbaar rapport heeft geproduceerd en de inschakeling van de heer V in het belang van klaagster is geweest. Dat verweerster ook een eigen belang had bij de inschakeling van de heer V wordt betwist en kan de raad niet vaststellen. Dat de levenspartner van verweerster kennelijk werkzaam is bij een bedrijf van de heer V maakt dat niet anders. Dat verweerster bij haar commentaar op het concept-rapport van de heer V de grenzen van het toelaatbare heeft overschreden is de raad voorts niet gebleken. Klachtonderdeel i) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel j)

5.21 Klaagster verwijt verweerster dat zij de zaak willens en wetens bij de verkeerde rechtbank heeft aangebracht, waardoor extra kosten zijn gemaakt ten laste van het budget van DAS. Verweerster stelt dat klaagster tijdens de mondelinge behandeling van de zaak bij de kantonrechter in Eindhoven onheus is bejegend. Klaagster wilde daarna niets meer te maken hebben met “de gekken in Eindhoven”, reden waarom verweerster heeft onderzocht of een andere rechter bevoegd zou kunnen zijn. Dat is de aanleiding geweest om het kort geding in Eindhoven in te trekken en een tweede kort geding in Amsterdam op te starten. Dat hierdoor griffierecht verbeurd werd kan verweerster niet worden aangerekend. Een en ander is in overleg met klaagster geschied, klaagster kan dan niet achteraf klagen dat dit onnodig was en op het budget van haar polis heeft gedrukt. Ook de bodemprocedure is om die reden niet bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie Eindhoven aanhangig gemaakt maar bij de rechtbank Oost-Brabant, locatie Den Bosch. Dat Altius Horses vervolgens een incident zou opwerpen en om verwijzing naar de kamer voor kantonzaken zou vragen was niet te voorzien en kan verweerster niet worden verweten, aldus steeds verweerster.

5.22 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft onweersproken aangevoerd dat het ‘verplaatsen’ van de kort geding-procedure van de afdeling kanton van de rechtbank Oost-Brabant naar de rechtbank Amsterdam een strategische beslissing was, aangezien de behandelend rechter van de rechtbank Oost-Brabant tijdens de mondelinge behandeling niet op de hand van klaagster leek te zijn. In dat licht is de beslissing om de zaak bij de rechtbank Oost-Brabant in te trekken en opnieuw aanhangig te maken bij de rechtbank Amsterdam begrijpelijk, en valt verweerster hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dat geldt echter niet onverkort voor de beslissing van verweerster om de bodemprocedure aanhangig te maken bij de handelskamer van de rechtbank Oost-Brabant. Zoals ook volgt uit het vonnis in het incident van 9 december 2015 (zie hiervoor onder paragraaf 2.8) betrof tenminste één van de vorderingen van klaagster een onderwerp dat op grond van artikel 93 onder c Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) door de kantonrechter wordt behandeld, ongeacht het beloop of de waarde van de vordering. Verweerster had de zaak om die reden aanhangig behoren te maken bij de afdeling kanton. Klachtonderdeel j) is daarom gegrond.

Ad klachtonderdeel k)

5.23 Klaagster verwijt verweerster dat zij klaagster zwart heeft gemaakt en geprobeerd heeft de opvolgend advocaat voor haar te waarschuwen. Verweerster betwist dat zij zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten. Uit collegiale overwegingen heeft verweerster de opvolgend advocaat ingelicht over haar ervaringen met klaagster, aldus verweerster.

5.24 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft deze e-mails kennelijk onder invloed van emoties geschreven, en had zich wellicht beter wat genuanceerder en terughoudender kunnen uiten. Hoewel de raad begrijpt dat de bewoordingen in de betreffende e-mails door klaagster als grievend zijn opgevat, heeft verweerster naar het oordeel van de raad echter geen tuchtrechtelijke grens overschreden. Klachtonderdeel k) is ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerster had de aan haar verschafte opdracht schriftelijk behoren te bevestigen en een analyse van de sterke en zwakke punten van de zaak, alsmede een inschatting van de te verwachten kosten, aan klaagster behoren te geven. Als verweerster dat had gedaan had klaagster haar beslissing om de verschillende procedures tegen Altius Horses te voeren beter af kunnen wegen, hetgeen mogelijk tot een andere uitkomst had geleid. Daarnaast had verweerster de bodemprocedure bij de afdeling kanton van de rechtbank aanhangig behoren te maken, en niet bij de handelskamer van de rechtbank. Aangezien klaagster is veroordeeld in de kosten van het door de wederpartij opgeworpen incident heeft zij door dit handelen van verweerster schade geleden.

6.2 De raad acht het opleggen van een berisping passend en geboden.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht deels gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 25 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerster opgegeven rekeningnummer.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt  dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klachtonderdelen a) en b) deels gegrond en deels ongegrond;

- verklaart de klachtonderdelen c), d), e), f), g), h), i) en k) ongegrond;

- verklaart klachtonderdeel j) gegrond;

- legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 25 aan klaagster, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald.

Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. E.C. Gelok en A. de Groot, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 maart 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 2 maart 2018 verzonden.