ECLI:NL:TADRAMS:2018:213 Raad van Discipline Amsterdam 18-480/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:213
Datum uitspraak: 13-11-2018
Datum publicatie: 19-11-2018
Zaaknummer(s): 18-480/A/A
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Belangenconflict
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht over regel 7 lid 4 van de Gedragsregels 1992. Juist in een gevoelige zaak als deze kan van redelijke bezwaren aan de zijde van de (voormalige) cliënt eerder sprake zijn. In dit geval heeft verweerder, nadat de bezwaren van klager tegen zijn optreden in volle omvang bekend waren, de behandeling van de zaak neergelegd. Dat is voldoende tijdig.

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 13 november 2018

in de zaak 18-480/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 18 januari 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 25 juni 2018 met kenmerk 4018-398252, door de raad ontvangen op 26 juni 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 oktober 2018 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken met 19 bijlagen (de inventarislijst vermeldt abusievelijk 18 bijlagen).

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Het dagblad Trouw heeft in oktober 2017 een open brief op de voorpagina gepubliceerd waarin een bekende Nederlander (hierna: BC) een seksuele ervaring uit 2002 met het publiek deelde. BC schreef dat hij op zijn werk was gedrogeerd en gedwongen tot het verrichten van bepaalde seksuele handelingen. De naam van de tweede persoon werd in het artikel niet genoemd.

2.2 Op 26 oktober 2017 hebben twee televisieproducenten op hun website een bericht geplaatst over de kwestie, waarin zij onder meer hun verontrusting hebben uitgesproken. Eén van de twee televisieproducenten heeft daarnaast een interne e-mail over de kwestie aan haar werknemers gestuurd. Noch in het bericht op de website noch in de interne e-mail is de naam van de tweede persoon genoemd.

2.3 Op 30 oktober 2017 heeft klager zichzelf, zijnde de tweede persoon, aan het publiek bekend gemaakt via een interview in een dagelijkse talkshow.

2.4 Volgens klager hebben de twee televisieproducenten met onder meer het bericht op hun website onrechtmatig jegens hem gehandeld en lijdt hij daardoor schade.

2.5 Bij e-mail van 20 december 2017 heeft één van de twee televisieproducenten, in reactie op een brief van de advocaat van klager, de advocaat van klager meegedeeld dat verdere correspondentie kan worden gericht aan haar raadsman, verweerder.

2.6 Verweerder en zijn kantoor hebben klager, diens onderneming en een daaraan gelieerde stichting in de periode 2011-2016 bijgestaan in verschillende kwesties.

2.7 Op 12 januari 2018 heeft de advocaat van klager een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor (hierna: het verzoekschrift) bij de rechtbank ingediend.

2.8 Bij e-mail van 16 januari 2018 heeft de advocaat van klager de twee televisieproducenten geïnformeerd over het door haar ingediende verzoekschrift en hen om hun verhinderdata gevraagd.

2.9 Bij e-mail van 17 januari 2018 heeft verweerder de advocaat van klager onder meer meegedeeld dat zij hem per ommegaande een kopie van het verzoekschrift diende toe te sturen en dat haar werkwijze geen ander doel diende dan het frustreren van de verdediging van verweerders cliënte en op gespannen voet stond met de gedragsregels.

2.10 In reactie hierop heeft de advocaat van klager verweerder bij e-mail van 17 januari 2018 onder meer geschreven:

“Zoals te doen gebruikelijk in verzoekschriftprocedures draagt de rechtbank zorg voor verstrekking van het verzoek aan wederpartij (…)

Ik zie niet in op welke wijze uw cliënte door het enkel het indienen van een verzoekschrift bij de rechtbank in haar verdediging zou zijn gefrustreerd. U verkrijgt van de rechtbank immers een termijn om van verweer te dienen. Daarnaast zie ik niet in welke gedragsregel hiermee zou zijn overtreden. In dit verband lijkt het mij wel nuttig u te wijzen op het feit dat u cliënt kennelijk in het verleden, zowel zakelijk als privé, heeft bijgestaan. In die zin lijkt uw rechtsbijstand aan (…) de ex-werkgever van cliënt, juist op gespannen voet te staan met de gedragsregels (tegenstrijdig belang). Ik verneem graag van u hoe u daar tegen aan kijkt.

Afgezien van het voorgaande ben ik uiteraard bereid u dan wel uw cliënt reeds een afschrift van het verzoekschrift toe te sturen maar verneem ik graag eerst even een reactie op het laatste punt.”

2.11 Bij e-mails van eveneens 17 januari 2018 heeft verweerder de advocaat van klager meegedeeld dat hij geen tegenstrijdig belang ziet en dat hij ook voor de andere televisieproducent optreedt in het geschil met klager. De advocaat van klager heeft verweerder daarop bij e-mails van 17 januari 2018 meegedeeld dat klager de kwestie zal voorleggen aan de deken, zij totdat hierover duidelijkheid bestaat de verzoekschriften niet zal toesturen en zij de rechtbank hierover zal informeren.

2.12 Bij faxbrief aan de rechtbank van 17 januari 2018 heeft verweerder zich gesteld als advocaat van de twee televisieproducenten.

2.13 Bij e-mail van 17 januari 2018 heeft klager bij de deken een klacht over verweerder ingediend.

2.14 Bij e-mail van 22 januari 2018 heeft de advocaat van klager, na overleg met de deken, verweerder onder meer het verzoekschrift toegestuurd en hem verzocht om verhinderdata.

2.15 Bij e-mail met bijlagen van 23 januari 2018 heeft de advocaat van klager de deken een nadere toelichting gegeven op de klacht en hem verzocht om een standpunt terzake.

2.16 Op 26 januari 2018 heeft de deken verweerder geadviseerd de behandeling van de zaak over te dragen aan een andere advocaat.

2.17 Bij e-mail met bijlagen van 29 januari 2018 heeft verweerder op het advies van de deken gereageerd en de deken verzocht zijn advies te heroverwegen. Op 31 januari 2018 heeft de deken verweerder meegedeeld dat de e-mail van verweerder van 29 januari 2018 hem geen aanleiding geeft op zijn eerdere advies terug te komen.

2.18 Op 31 januari 2018 heeft verweerder de behandeling van de zaak neergelegd.

2.19 Bij brief van 2 februari 2018 heeft klager de deken verzocht de klacht over verweerder door te geleiden naar de tuchtrechter.

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij zich niet onmiddellijk heeft teruggetrokken als advocaat van de twee televisieproducenten toen hij hoorde dat de zaak om klager ging.

3.2 Klager heeft aan zijn klacht, kort en zakelijk weergegeven, ten grondslag gelegd dat verweerder en zijn kantoorgenoten klager over een periode van een aantal jaren in diverse zaken, zowel zakelijk als privé, hebben bijgestaan. Naast de juridische besprekingen spraken klager en verweerder ook geregeld af om zowel zakelijk als privé “bij te kletsen”. Verweerder heeft aldus inzicht in zowel de bedrijfsvoering als het privéleven van klager. Verweerder had zich dan ook onmiddellijk moeten terugtrekken toen hij hoorde dat de zaak klager betrof. Verweerder heeft daarentegen al dan niet opzettelijk zich dingen verkeerd herinnerd en de waarheid een draai de verkeerde kant op gegeven, aldus klager.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt bij de beoordeling voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige of bestaande cliënt van hem of van een kantoorgenoot; deze norm is verwoord in regel 7 lid 4 van de Gedragsregels 1992. De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de (voormalige) cliënt er ten volle op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de (voormalige) cliënt aan de advocaat of zijn kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem worden gebruikt (vgl. onder andere HvD 26 januari 2018, 170210 en 5 februari 2018, 170205). Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat. Wanneer aan de in regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992 cumulatief opgesomde voorwaarden 1, 2 en 3 is voldaan (niet dezelfde zaak, geen vertrouwelijke informatie, geen redelijke bezwaren) behoeft een advocaat aan zijn vroegere cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 6 van die regel te vragen. In twijfelgevallen dient de advocaat af te zien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een (voormalige) cliënt (van een kantoorgenoot) moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.

5.2 Tussen partijen is niet in geschil dat de kwestie waarin verweerder tegen klager is gaan optreden (het vermeende onrechtmatig handelen van twee televisieproducenten) niet dezelfde kwestie betrof (als bedoeld in voorwaarde 1 van regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992) als de kwesties waarvoor verweerder en/of zijn kantoorgenoten klager (en/of zijn vennootschap en/of de daaraan gelieerde stichting) eerder hebben bijgestaan (waaronder de terugbetaling van een geldlening door een ex-partner van klager en geschillen omtrent een leaseauto en kantoormeubilair).

5.3 Dat verweerder over vertrouwelijke informatie afkomstig van klager dan wel zaaksgebonden informatie of informatie over klager beschikt die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen klager (voorwaarde 2 van regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992), heeft klager onvoldoende concreet onderbouwd. Het enkele feit dat (het kantoor van) verweerder over informatie beschikt over klager en/of diens onderneming(en) en/of aan hem gelieerde stichting omdat verweerder en zijn kantoorgenoten (de onderneming(en) en stichting van) klager in het verleden hebben bijgestaan, betekent nog niet dat die informatie ook van belang is bij de behandeling van de zaak tegen klager. Meer concreet heeft klager aangevoerd dat verweerder bekend is met klagers (beperkte) financiële situatie. Verweerder betwist dat, maar ook als dat zo zou zijn dan is dat nog niet aan te merken als informatie die van belang is bij de behandeling van de zaak tegen klager. Gezien de wederpartijen van klager en hun financiële middelen delft vrijwel iedere wederpartij daarvan het onderspit als het op financiële middelen aankomt. Aan de eerste twee voorwaarden van regel 7 lid 5 van de Gedragsregels 1992 is daarom voldaan.

5.4 Wat betreft de derde voorwaarde, de redelijke bezwaren aan de zijde van de (voormalige) cliënt, geldt dat daar juist in een gevoelige zaak als deze eerder dan in andere zaken sprake van kan zijn. Verweerder was, toen hij de zaak aannam in of omstreeks december 2017, echter nog niet op de hoogte van de bezwaren van klager tegen zijn optreden. Eén van de cliënten van verweerder heeft de advocaat van klager op 20 december 2017 meegedeeld dat zij werd bijgestaan door verweerder. Pas op 17 januari 2018, dus bijna een maand later, heeft de advocaat van klager verweerder gevraagd of zijn optreden tegen klager niet op gespannen voet stond met de gedragsregels. Nadat verweerder die vraag ontkennend had beantwoord heeft klager op 17 januari 2018 bij de deken een klacht over verweerder ingediend. Op 23 januari 2018 heeft de advocaat van klager in een e-mail aan de deken de bezwaren tegen het optreden van verweerder nader toegelicht. Die e-mail heeft verweerder op 26 januari 2018 van de deken gekregen en pas op dat moment was verweerder dus ten volle bekend met de bezwaren van klager tegen zijn optreden. Verweerder heeft vervolgens, na eerst zijn visie op de zaak te hebben gegeven en na de daaropvolgende mededeling van de deken dat de deken daarin geen aanleiding zag op zijn eerdere advies terug te komen, op 31 januari 2018 de behandeling van de zaak neergelegd. Dat is in de gegeven omstandigheden voldoende tijdig. De raad neemt hierbij tevens in aanmerking dat verweerder amper werkzaamheden in de zaak heeft verricht.

5.5 Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de klacht ongegrond is.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en L.H. Rammeloo, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 13 november 2018.

Griffier Voorzitter