ECLI:NL:TADRAMS:2018:21 Raad van Discipline Amsterdam 17-559/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:21
Datum uitspraak: 09-01-2018
Datum publicatie: 16-01-2018
Zaaknummer(s): 17-559/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Vereiste communicatie met de cliënt
Beslissingen: Waarschuwing
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft, zonder hieromtrent met klaagster te communiceren, besloten geen cassatieschriftuur in te dienen en de termijn voor het indienen daarvan onbenut laten verstrijken. Klaagster heeft vervolgens van de Hoge Raad moeten vernemen dat er geen cassatieschriftuur was ingediend en dat zij dientengevolge niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarmee heeft verweerder het vertrouwen van klaagster geschonden en haar de keuze ontnomen om (al dan niet met de bijstand van een andere advocaat) de cassatieprocedure voort te zetten. Klacht in beide onderdelen gegrond. Waarschuwing.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 9 januari 2018

in de zaak 17-559/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 1 december 2016 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 25 juli 2017 met kenmerk 4016-0854, door de raad ontvangen op 27 juli 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 november 2017 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 18 van de bij die brief gevoegde inventarislijst.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Verweerder heeft klaagster bijgestaan in een strafzaak en een ontnemingsprocedure.

2.2 Op 22 januari 2016 is door het hof Amsterdam arrest gewezen in de ontnemingsprocedure. Tussen klaagster en verweerder is vervolgens gesproken over het instellen van cassatie tegen dit arrest. Op 31 maart 2016 is door klaagster cassatie ingesteld.

2.3 Bij brief van 28 oktober 2016 heeft de griffier van de Hoge Raad aan klaagster laten weten dat er geen cassatieschriftuur is ingediend, hetgeen zou betekenen dat zij niet in het cassatieberoep kan worden ontvangen. Bij beslissing van de Hoge Raad van 8 november 2016 is klaagster niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep. 

3 KLACHT

3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a) hij geen cassatieschriftuur heeft ingediend;

b) klaagster van de Hoge Raad heeft moeten vernemen dat zij niet-ontvankelijk is verklaard in het cassatieberoep.

4 VERWEER

4.1 Verweerder erkent dat hij geen cassatieschriftuur heeft ingediend. Verweerder voert aan dat hij na overleg met collega’s geconcludeerd heeft dat er geen middelen die kans van slagen zouden hebben konden worden gevonden en ingediend. Verweerder erkent voorts dat hij verzuimd heeft een en ander aan klaagster mede te delen, zodat zij van de Hoge Raad heeft moeten vernemen dat er geen cassatieschriftuur was ingediend en zij niet-ontvankelijk was verklaard in het cassatieberoep.

5 BEOORDELING

5.1 De raad stelt voorop dat elke advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Een advocaat dient belangrijke informatie en afspraken, waar nodig, ook schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen (zoals ook gedragsregel 8 bepaalt). De achtergrond van deze verplichting is dat zoveel mogelijk voorkomen dient te worden dat onduidelijkheden en misverstanden ontstaan over wat er tussen advocaat en cliënt is afgesproken en besproken. Verder geldt dat het een advocaat niet vrij staat om een termijn voor (cassatie)beroep onbenut te laten verstrijken zonder voorafgaand overleg met zijn cliënt (HvD 31-08-2001, Adv. Blad 3190). In dit kader staat het een advocaat evenmin vrij om een termijn voor het indienen van een cassatieschriftuur onbenut te laten verstrijken zonder voorafgaand overleg met zijn cliënt.

5.2 Gelet op de uitdrukkelijke erkenning van verweerder zijn beide klachtonderdelen gegrond. Vaststaat immers dat verweerder in de lopende cassatieprocedure geen cassatieschriftuur heeft ingediend en klaagster daaromtrent niet heeft geïnformeerd.

6 MAATREGEL

6.1 Verweerder heeft, zonder hieromtrent met klaagster te communiceren, besloten geen cassatieschriftuur in te dienen en de termijn voor het indienen daarvan onbenut laten verstrijken. Klaagster heeft vervolgens van de Hoge Raad moeten vernemen dat er geen cassatieschriftuur was ingediend en dat zij dientengevolge niet-ontvankelijk werd verklaard. Daarmee heeft verweerder het vertrouwen van klaagster geschonden en haar de keuze ontnomen om (al dan niet met de bijstand van een andere advocaat) de cassatieprocedure voort te zetten.

6.2 De raad acht het opleggen van waarschuwing passend en geboden. Daarbij weegt de raad mee dat verweerder, aanstonds nadat klaagster zich (na de brief van de Hoge Raad van 28 oktober 2016) tot hem had gewend voor uitleg, ervan blijk heeft gegeven in te zien dat zijn handelwijze onjuist was en de zaak bij zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar heeft aangemeld. Voorts is er geen sprake van antecedenten.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Aangezien de klacht gegrond wordt verklaard, moet verweerder het door klaagster betaalde griffierecht aan haar vergoeden.

7.2 De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klaagster in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klaagster aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3 De raad ziet eveneens aanleiding om verweerder, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;

- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klaagster;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 50 aan klaagster;

-  veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten.

Aldus beslist door mr. C.L.J.M. de Waal, voorzitter, mrs. E.M.J. van Nieuwenhuizen en K. Straathof, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 9 januari 2018 verzonden.