ECLI:NL:TADRAMS:2018:150 Raad van Discipline Amsterdam 18-421/A/A/W

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:150
Datum uitspraak: 16-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Zaaknummer(s): 18-421/A/A/W
Onderwerp: Tuchtprocesrecht, subonderwerp: Wraking
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Wrakingsverzoek tegen voorzitter. Het wrakingsverzoek strekt ertoe dat de klachtzaak verder zal worden behandeld door een voorzitter die verzoeker de mogelijkheid biedt kennis te nemen van de ontslagbrief van Genpact NL B.V. van 26 maart 2002. Met verweerster is de wrakingskamer van oordeel dat het niet voldoen aan het verzoek van verzoeker om de ontslagbrief van 26 maart 2002 van Genpact NL B.V. te verschaffen niet meebrengt dat sprake is van gegronde vrees voor rechterlijke partijdigheid. Zoals verweerster terecht aangeeft zal ook een andere voorzitter niet aan het verzoek van verzoeker kunnen voldoen, aangezien de raad niet over de bewuste brief beschikt. Daarom valt aan het niet voldoen aan het verzoek van verzoeker om de ontslagbrief van 26 maart 2002 van Genpact NL B.V. te verschaffen niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerster schade zou kunnen lijden. Wrakingsverzoek kennelijk ongegrond, volgend wrakingsverzoek wordt niet in behandeling genomen.  

Beslissing van de wrakingskamer van de

Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 juli 2018

in de zaak 18-421/A/A/W

naar aanleiding van het verzoek om wraking van na te noemen tuchtrechter, ingediend door:

verzoeker

tegen

plaatsvervangend voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

verweerster

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (hierna: de raad) is een klachtzaak aanhangig onder nummer 17-1005/A/A met verzoeker als klager. In deze klachtprocedure heeft verzoeker verzet aangetekend tegen de voorzittersbeslissing van 19 januari 2018. Tijdens de in het openbaar gehouden mondelinge behandeling van het verzet op 4 juni 2018 heeft verzoeker verweerster gewraakt. Na het wrakingsverzoek is de behandeling ter zitting geschorst.

1.2 Verweerster heeft niet berust in de wraking en heeft bij brief van 15 juni 2018 verweer gevoerd tegen het wrakingsverzoek.

1.3 Naar aanleiding van het wrakingsverzoek is een wrakingskamer samengesteld. De wrakingskamer heeft bij zijn beslissing acht geslagen op de stukken die op de zaak betrekking hebben, het door verzoeker ter zitting van de raad van 4 juni 2018 ingediende schriftelijke wrakingsverzoek en de reactie daarop van verweerster van 15 juni 2018. Voorts heeft de wrakingskamer ambtshalve kennis genomen van de beslissing op een eerder wrakingsverzoek van klager (zaaknummer 15-526/A/NH).

2 BEOORDELING

2.1 Op grond van artikel 47 Advocatenwet en artikel 512 Wetboek van Strafvordering is wraking van een lid van de raad mogelijk op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. De wrakingskamer zal onderzoeken of dergelijke feiten en omstandigheden door verzoeker zijn gesteld en aannemelijk zijn geworden.

2.2 Van dergelijke feiten en omstandigheden kan sprake zijn door de subjectieve instelling van de tuchtrechter ten opzichte van een partij of van het voorliggend geschil. Wraking is verder mogelijk als feiten en omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter, los van diens subjectieve instelling, een partij in objectieve zin grond geven te vrezen dat de tuchtrechter niet onpartijdig is. Bij dat laatste is ook van belang dat de schijn van partijdigheid wordt vermeden. Elke tuchtrechter wordt uit hoofde van zijn aanstelling vermoed onpartijdig te zijn. Dit is alleen anders als zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de tuchtrechter in kwestie vooringenomen is tegen verzoeker, althans dat de vrees daarvoor bij verzoeker objectief gerechtvaardigd is.

2.3 Verzoeker heeft in zijn verzoekschrift, dat hij ter zitting aan de raad heeft overhandigd, zijn gronden voor wraking van verweerster weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer. Er is sprake van de schijn van partijdigheid van verweerster, omdat de ontslagbrief van 26 maart 2002 van Genpact NL B.V. niet door verweerster aan verzoeker is verschaft. Verzoeker stelt dat daardoor zijn procespositie wordt geschaad, en doet daarbij een beroep op artikel 6 EVRM en artikel 19 Rv.

2.4 Het verweer van verweerster luidt dat het wrakingsverzoek geen feiten en omstandigheden vermeldt waaruit kan worden afgeleid dat de (tucht)rechtelijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Aan het verzoek van verzoeker om de ontslagbrief van 26 maart 2002 te verschaffen is niet voldaan aangezien de raad niet over die brief beschikt, en dus niet aan het verzoek kan voldoen. Dat is ter zitting ook aangegeven. Ook een andere voorzitter zal niet aan het verzoek van verzoeker kunnen voldoen, aldus verweerster.

2.5 Het wrakingsverzoek strekt ertoe dat de klachtzaak verder zal worden behandeld door een voorzitter die verzoeker de mogelijkheid biedt kennis te nemen van de ontslagbrief van Genpact NL B.V. van 26 maart 2002. De wrakingskamer stelt vast dat verzoeker zelf in zijn wrakingsverzoek aangeeft dat de betreffende brief niet bestaat. Dit brengt mee dat een door verzoeker gewenste voorzitter hem de betreffende brief ook niet zal kunnen verschaffen. Daargelaten of de raad op grond hiervan had kunnen besluiten het wrakingverzoek niet in behandeling te nemen, zal de wrakingskamer het wrakingsverzoek hierna inhoudelijk beoordelen. Met verweerster is de wrakingskamer van oordeel dat het niet voldoen aan het verzoek van verzoeker om de ontslagbrief van 26 maart 2002 van Genpact NL B.V. te verschaffen niet meebrengt dat sprake is van gegronde vrees voor rechterlijke partijdigheid. Zoals verweerster terecht aangeeft zal ook een andere voorzitter niet aan het verzoek van verzoeker kunnen voldoen, aangezien de raad niet over de bewuste brief beschikt. Daarom valt aan het niet voldoen aan het verzoek van verzoeker om de ontslagbrief van 26 maart 2002 van Genpact NL B.V. te verschaffen niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerster schade zou kunnen lijden.

2.6 Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van verweerster schade zou kunnen lijden. Het verzoek is daarom kennelijk ongegrond. De wrakingskamer zal, gelet op artikel 4 van het Wrakingsprotocol raden van discipline, het verzoek zonder behandeling ter zitting afwijzen.

2.7 De wrakingskamer heeft ambtshalve kennisgenomen van de beslissing op een eerder wrakingsverzoek van klager (zaaknummer 15-526/A/NH). De wrakingskamer constateert dat het niet verschaffen van de hiervoor genoemde brief van 26 maart 2002 ook in dit eerdere wrakingsverzoek van verzoeker (gericht tegen een ander lid van de raad) als wrakingsgrond is aangevoerd. De wrakingskamer is van oordeel dat de indiening van het onderhavige wrakingsverzoek kennelijk geen ander doel dient dan verstoring van de procesgang en daarom moet worden beschouwd als misbruik van het recht op wraking. De raad zal daarom op de voet van artikel 47 lid 2 Advocatenwet en artikel 515 lid 4 Wetboek van Strafvordering bepalen dat een volgend wrakingsverzoek van verzoeker niet meer in behandeling wordt genomen.

BESLISSING

De wrakingskamer van de raad van discipline:

- verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;

- bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling wordt genomen;

- bepaalt dat de mondelinge behandeling van het verzet, zaaknummer 17-1005/A/A, zal worden voortgezet op een nader door raad te bepalen datum.

Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. A. de Groot en C. Wiggers, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018 verzonden.