ECLI:NL:TADRAMS:2018:149 Raad van Discipline Amsterdam 18-237/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:149
Datum uitspraak: 16-07-2018
Datum publicatie: 23-07-2018
Zaaknummer(s): 18-237/A/NH
Onderwerp:
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
  • Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen: Klacht gegrond, zonder maatregel
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad geen afdoende verklaring kunnen geven voor de trage voortgang van de zaak. Het antwoord op de vraag of klager hierdoor al dan niet schade heeft geleden is niet doorslaggevend voor de beoordeling of er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klacht in zoverre gegrond, voor het overige ongegrond, gezien specifieke omstandigheden geen maatregel opgelegd.  

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam

van 16 juli 2018

in de zaak 18-237/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1 Bij brief van 20 november 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2 Bij brief aan de raad van 29 maart 2018 met kenmerk mb/md/17-424, door de raad ontvangen op 30 maart 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 4 juni 2018 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4 De raad heeft kennis genomen van:

- de onder 1.2 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 21 van de bij die brief gevoegde inventarislijst;

- de e-mail van klager aan de raad van 23 mei 2018.

2 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1 Op 7 februari 2012 is klager door de politie aangehouden, als gevolg waarvan klager schade heeft geleden. In dit kader heeft klager zich in augustus 2015 tot verweerder gewend. Verweerder heeft klager tot medio 2017 bijgestaan als advocaat. Voordat klager zich tot verweerder wendde werd hij bijgestaan door een andere advocaat.

2.2 Op 2 april 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“We zijn zodadelijk een jaar verder vanaf ons eerste contact (juni 2015).

Op een eerste gesprek en het toesturen van dossierstukken na is er nog niet tot een actie besloten. (…)

Kan ik van u vernemen wat uw volgende stap wordt en wanneer?”

2.3 Op 9 april 2016 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Helemaal niet meer reageren is echt te dun.”

2.4 Op 18 april 2016 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“U wacht inderdaad al erg lang. Ik kan thans niet anders dan geduld vragen. Ik wil hier geen haastklus van maken. Omdat u al heel lang wacht wil ik wel graag een afspraak met u maken om mijn conceptverzoekschrift door te nemen. Die afspraak zou ik graag voor de eerste week mei plannen.”

2.5 Vervolgens is tussen klager en verweerder een afspraak gemaakt voor een bespreking op maandag 9 mei 2016. Deze afspraak is door verweerder bij e-mail van vrijdag 6 mei 2016 vanwege logistieke problemen afgezegd.

2.6 Op 4 juli 2017 heeft de behandeling van een namens klager geïnitieerd voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden, waarbij klager en zijn echtgenote en twee politieagenten als getuigen zijn gehoord.

2.7 Op 4 juli 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik ben op zich tevreden over hetgeen is verklaard, maar neem alles rustig door zodra ik de stukken binnen heb. Laten we daarna verder beslissen wat de (reële) mogelijkheden zijn.”

2.8 Op 11 september 2017 heeft er een bespreking plaatsgevonden tussen klager en verweerder, waarbij verweerder klager (kort gezegd) een negatief procesadvies heeft gegeven in verband met de lastige bewijspositie van klager.

2.9 Op 24 september 2017 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“n.a.v. ons overleg op 11 september j.l., (…) hierbij mijn reactie.

(…) verzoek ik u derhalve met kracht en met klem om deze zaak met mij (ons) tot een hopelijk goed einde te brengen.”

2.10 Op 25 september 2017 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Ik heb, ook na ons gesprek, nog nader over de kwestie nagedacht. Zoals ik al heb aangegeven, (…) schat ik de kans op succes simpelweg te laag in. Als advocaat kan ik (wil ik) slechts zaken doen waar een gereden kans op succes is. Ik ben er van overtuigd dat een procedure door ons verloren gaat worden en daar is niemand (en u al helemaal niet) mee gebaat, denk ik zo.

Het staat u natuurlijk vrij om een andere advocaat te benaderen die de kwestie verder kan afwikkelen. Ik zal hier uiteraard volledige medewerking aan verstrekken.”

3 KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) Onvoldoende voortvarend te werk is gegaan, aangezien het twee jaar heeft geduurd voordat de voorlopig getuigenverhoren hebben plaatsgevonden;

b) niet alle door klager aangedragen getuigen heeft willen laten horen;

c) de door klager voorgestelde vragen niet aan de getuigen heeft willen stellen;

d) zonder goede reden niet wil procederen, terwijl hij de afgelopen jaren wel goed aan klager heeft verdiend;

e) zich in een (te) vergevorderd stadium van het dossier heeft teruggetrokken als advocaat.

4 VERWEER

4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven. 

5 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

5.1 Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende voortvarend te werk is gegaan, aangezien het twee jaar heeft geduurd voordat de voorlopig getuigenverhoren hebben plaatsgevonden. Verweerder erkent dat het allemaal wat sneller had gekund, en biedt daar ook zijn excuses voor aan. Verweerder voert aan dat de zitting in het voorlopig getuigenverhoor op lange termijn werd ingepland en in eerste instantie op een dag dat verweerder met vakantie was. Zodoende moest de zittingsdatum worden verplaatst, waardoor het verhoor uiteindelijk op 4 juli 2017 plaatsvond. Verweerder stelt dat hij de zaak achteraf gezien wellicht wat sneller op zitting had kunnen krijgen, maar dat een en ander gegeven het gehele feitencomplex en het tijdsverloop niet onoverkomelijk is. Klager heeft hierdoor geen schade geleden, aldus verweerder.

5.2 De raad stelt voorop dat een advocaat gehouden is de aan hem/haar toevertrouwde belangen met de nodige voortvarendheid te behartigen. Aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval moet beoordeeld worden of een handelen of nalaten in deze zin tuchtrechtelijk verwijtbaar is. De raad overweegt dat uit de hiervoor onder de Feiten weergegeven e-mailcorrespondentie blijkt dat, nadat klager zich tot verweerder had gewend, het kennelijk nog ongeveer een jaar heeft geduurd voordat verweerder een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor bij de rechtbank heeft ingediend, en ongeveer twee jaar voordat het voorlopig getuigenverhoor heeft plaatsgevonden. Verweerder heeft naar het oordeel van de raad geen afdoende verklaring kunnen geven voor deze trage voortgang van de zaak. Het antwoord op de vraag of klager hierdoor al dan niet schade heeft geleden is niet doorslaggevend voor de beoordeling of er sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klachtonderdeel a) is gegrond.

Ad klachtonderdelen b) en c)

5.3 De klachtonderdelen b) en c) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

5.4 Klager verwijt verweerder dat hij niet alle door klager aangedragen getuigen heeft willen laten horen. Ter toelichting voert klager aan dat hij twee getuigen had gevonden om het strafdossier dat de justitiële autoriteiten tegen klager hadden opgebouwd te ontkrachten, te weten een hoofdonderwijzer en een onderwijzeres van de school waar de dochter van klager haar basisschooltijd had doorgebracht. Voorts verwijt klager verweerder dat hij de door klager voorgestelde vragen niet aan de getuigen heeft willen stellen.

5.5 Verweerder voert aan dat, naar zijn stellige overtuiging, de verklaringen van de personen die aanwezig waren bij de aanhouding relevant waren. De getuigen waar klager het over heeft waren personen die op geen enkele wijze iets zinnigs konden zeggen over hetgeen waar het in deze zaak om ging, de aanhouding van 7 februari 2012, daar zij simpelweg niet aanwezig waren bij deze aanhouding. Een en ander is met klager besproken, aldus verweerder.

5.6 De raad overweegt als volgt. Klager lijkt in de veronderstelling te leven dat een advocaat alles moet doen wat de cliënt hem of haar opdraagt. Die veronderstelling is niet juist. De advocaat heeft een eigen verantwoordelijkheid om de zaak correct te behandelen en màg zich zelfs niet verschuilen achter de opdracht van zijn cliënt. Een advocaat kan derhalve door zijn cliënt niet verplicht worden om ter zitting bepaalde vragen te stellen of verzoeken tot het horen van bepaalde getuigen te doen, als de advocaat  meent dat dit niet in het belang van een goede behandeling van de zaak is. In het laatste geval moet de advocaat dit wel tijdig en op zorgvuldige wijze kenbaar maken aan de cliënt. Gesteld noch gebleken is dat daar niet aan zou zijn voldaan. De klachtonderdelen b) en c) zijn ongegrond.

Ad klachtonderdelen d) en e)

5.7 De klachtonderdelen d) en e) lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerder dat hij zonder goede reden niet wil procederen, terwijl hij de afgelopen jaren wel goed aan klager heeft verdiend. Voorts verwijt klager verweerder dat hij zich in een (te) vergevorderd stadium van het dossier heeft teruggetrokken als advocaat.

5.8 Verweerder stelt dat hij na bestudering van de verhoren heeft aangegeven een procedure niet verantwoord te vinden, aangezien op basis daarvan (naar de inschatting van verweerder) niet bewezen zal kunnen worden dat er sprake was van een onrechtmatige aanhouding. Verweerder stelt zeer veel tijd in de zaak van klager te hebben gestoken, terwijl hij klager bijstaat op toevoegingsbasis. Van “makkelijk geld verdienen” is dan ook zeker geen sprake geweest, aldus verweerder.

5.9 De raad overweegt als volgt. Het staat een advocaat vrij om de werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is hij daartoe zelfs gehouden. Wel dient de advocaat die beslissing zo tijdig kenbaar te maken en de cliënt te wijzen op de te nemen stappen, dat de cliënt daarvan geen procedurele schade ondervindt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder daaraan heeft voldaan. De klachtonderdelen d) en e) zijn ongegrond.

6 MAATREGEL

6.1 Gelet op het voorgaande is klachtonderdeel a) gegrond. De specifieke omstandigheden van het geval brengen de raad echter tot het oordeel dat geen maatregel behoeft te worden opgelegd. Daarbij weegt de raad alle omstandigheden van de zaak mee, waaronder dat verweerder zijn excuses heeft aangeboden aan klager en voorts dat geen sprake is van antecedenten.

7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

- verklaart klachtonderdelen b), c), d) en e) ongegrond;

- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klager.

Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. S. van Andel en R. Lonterman, leden, bijgestaan door mr. P.J. Verdam als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2018.

Griffier Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

verzending

Deze beslissing is in afschrift op 16 juli 2018 verzonden.