ECLI:NL:TADRAMS:2018:139 Raad van Discipline Amsterdam 18-343/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:139
Datum uitspraak: 18-06-2018
Datum publicatie: 25-06-2018
Zaaknummer(s): 18-343/A/A
Onderwerp: Ontvankelijkheid van de klacht, subonderwerp: Klachten waarop al eerder is beslist
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Klacht over eigen advocaat. Klager heeft eerder een klacht over verweerder ingediend, welke klacht bij beslissing van 18 mei 2015 door de raad gedeeltelijk gegrond is verklaard. Het Hof van Discipline heeft deze uitspraak bekrachtigd. Het ne bis in idem-beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. De onderhavige klacht heeft grotendeels betrekking op hetzelfde feitencomplex als waarop de in genoemde beslissing beoordeelde klachten berusten. Van nieuwe feiten is niet gebleken. Klager is daarom niet-ontvankelijk in grootste gedeelte van zijn klacht, klacht voor het overige kennelijk ongegrond.  

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  18 juni 2018

in de zaak 18-343/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 mei 2018 met kenmerk 4015-0570, door de raad ontvangen op 4 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager op toevoegingsbasis bijgestaan in een echtscheidingszaak in de periode 2007-2013.

1.2 Op 11 juli 2012 heeft de rechtbank beschikking gewezen in de zaak tussen klager en zijn ex-echtgenote. De ex-echtgenote heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Op 14 mei 2013 heeft het hof beschikking gewezen. Tegen deze beschikking heeft klager cassatie ingesteld. De cassatieprocedure is behandeld door de opvolgend advocaat van klager, mr. S.

1.3 Klager heeft eerder, op 28 januari 2014, bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht hield (kort gezegd) in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet zou hebben gehandeld doordat hij klagers zaak in hoger beroep niet goed heeft behandeld. Klager stelde zich (samengevat) op het standpunt dat verweerder een verweerschrift en nadere stukken had moeten indienen, klager had moeten uitnodigen voor een gesprek voor de zitting om de stellingen van de wederpartij te bespreken, een pleitnota had moeten opstellen, ten onrechte schilderijen in ontvangst heeft genomen en niet heeft gereageerd op e-mails inzake gevraagde correspondentie. Bij beslissing van 18 mei 2015 heeft de raad deze eerdere klacht van klager over verweerder gedeeltelijk gegrond verklaard (zaaknummer 15-016A). Het Hof van Discipline heeft deze uitspraak van de raad op 18 december 2015 bekrachtigd (zaaknummer 7574).

1.4 Op 19 augustus 2015 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan mr. S, met onder meer de volgende inhoud:

“Met excuus voor de vertraging informeer ik u naar aanleiding van uw brieven van 24 juli en 18 augustus 2015 inzake [klager].

Afschriften van het door u verzochte dossier kan ik u maar beperkt doen toekomen. Het dossier werd op verzoek van uw cliënt aan hem ter beschikking gesteld bij een bezoek van uw cliënt aan het kantoor van ondergetekende.

Aangezien uw cliënt verzocht om het dossier onmiddellijk mee te kunnen nemen –gelet op zijn beperkte tijd in Nederland en de afspraak met de cassatieadvocaat – was ondergetekende helaas niet in de gelegenheid om afschriften van het dossier te maken.

In mijn digitale dossier trof ik de bijgevoegde pdf documenten aan. Voor de overige dossierbescheiden geef ik u in overweging u te wenden tot uw cliënt aangezien hij – zoals blijkt uit bijgevoegd schrijven van uw cliënt (laatste bijlage) – wel beschikt over het volledige dossier.”

1.5 Bij brief van 20 augustus 2015 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) onvoldoende voortvarend het gehele dossier aan de opvolgend advocaat heeft afgegeven;

b) zich schuldig heeft gemaakt aan onzorgvuldig handelen;

c) zeer nalatig is omgegaan met de belangen van klager;

d) de opgedragen werkzaamheden niet zorgvuldig heeft behandeld;

e) niet deskundig is en in 2011 heeft nagelaten het dossier aan advocatenkantoor K over te dragen;

f) zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, fraude en valsheid in geschrifte door het aanvraagformulier van de Raad voor Rechtsbijstand onjuist in te vullen;

g) een door hem ontvangen bedrag van € 1.489,85 niet heeft teruggestort naar de Raad voor Rechtsbijstand;

h) heeft verzuimd de deken in te lichten over de vermeende betaling in natura van schilderijen;

i) zich niet heeft gehouden aan de bewaarplicht;

j) heeft verzuimd om het proces-verbaal van 27 oktober 2010 op te vragen en in appel verweer te voeren;

k) niet adequaat toevoegingszaken heeft behandeld;

l) niet op de hoogte is van alle beslissingen van de rechtbank.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a) en i)

4.1 De klachtonderdelen a) en i) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende voortvarend het gehele dossier aan de opvolgend advocaat heeft afgegeven. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder, toen de opvolgend advocaat mr. S het dossier bij verweerder opvroeg, geen afschrift van het dossier bleek te hebben behouden waardoor verweerder niet het complete dossier aan mr. S kon overdragen. In dit kader verwijt klager verweerder voorts dat hij zich niet heeft gehouden aan de bewaarplicht.

4.3 Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat klager zijn volledige papieren dossier na een onaangekondigd bezoek heeft opgehaald. Verweerder beschikte daarna alleen nog over het digitale dossier. Het digitale dossier bevatte alle relevante bescheiden zoals de processtukken, de enige mogelijk ontbrekende bescheiden zouden enkel kunnen betreffen minder relevant commentaar van klager aan verweerder welke in de regel niet wordt gedigitaliseerd. Het digitale dossier is op 19 augustus 2015 overgedragen, een dag na de eerst herinnering van mr. S. Van een onvoldoende voortvarende overdracht van het dossier is dan ook geen sprake, aldus steeds verweerder.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerder heeft klager deze klachtonderdelen onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft immers onweersproken gesteld dat hij het volledige papieren dossier aan klager heeft overhandigd, hij het digitale dossier een dag na de eerste herinnering aan de opvolgend advocaat heeft toegestuurd, en het digitale dossier alle relevante bescheiden bevatte. Nu onvoldoende is komen vast te staan dat er relevante bescheiden in het digitale dossier ontbraken kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich niet aan zijn bewaarplicht zou hebben gehouden. Op grond van het voorgaande kan evenmin worden vastgesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend het gehele dossier aan de opvolgend advocaat heeft afgegeven. De klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b), c), d), e), f), g), h), j), k) en l)

4.5 De klachtonderdelen b), c), d), e), f), g) h), j), k) en l) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.6 Klager verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onzorgvuldig handelen, zeer nalatig is omgegaan met de belangen van klager, de opgedragen werkzaamheden niet zorgvuldig heeft behandeld, niet deskundig is en in 2011 heeft nagelaten het dossier aan advocatenkantoor K over te dragen, heeft verzuimd om de deken in te lichten over de vermeende betaling in natura van schilderijen, heeft verzuimd om het proces-verbaal van 27 oktober 2010 op te vragen, toevoegingszaken niet adequaat heeft behandeld en niet op de hoogte is van alle beslissingen van de rechtbank. Verweerder betwist een en ander.

4.7 De voorzitter overweegt dat ook in het tuchtrecht het beginsel geldt dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd (het ne bis in idem-beginsel). Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dan ook dat een klacht over een advocaat, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Bepalend daarbij is het feitenmateriaal dat aan de eerste uitspraak ten grondslag is gelegd. Het voormelde beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde.

4.8 Gelet op de in de beslissing van de raad van 18 mei 2015 vermelde feiten, welke beslissing door het Hof van Discipline op 15 december 2015 is bekrachtigd, stelt de voorzitter vast dat de onderhavige klachtonderdelen betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex als waarop de in genoemde voorzittersbeslissing beoordeelde klachten berusten. Beiden zien immers op de door verweerder verleende rechtsbijstand aan klager in het geschil tussen klager en zijn ex-echtgenote. Van nieuwe feiten is niet gebleken. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerders bijstand naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Daarvan is niet gebleken. Klager is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b), c), d), e), f,), g), h), j), k) en l).

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, de klachtonderdelen a) en i) kennelijk ongegrond verklaren, en klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen b), c), d), e), f,), g), h), j), k) en l).

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) en i), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b), c), d), e), f,), g), h), j), k) en l).

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 18 juni 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 18 juni 2018

verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam.

Ingevolge artikelen 46j en 46h van de Advocatenwet kunnen klager, verweerder en de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen dertig dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing schriftelijk verzet doen bij de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, kamer BRB 3.24, Postbus 76334, 1070 EH Amsterdam. Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift (in tweevoud) waarin de gronden van het verzet gemotiveerd worden omschreven. In het verzetschrift moet u uitleggen waarom u het niet eens bent met de beslissing van de voorzitter dat de klacht kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk is. U mag daarin ook nader toelichten waarom de klacht volgens u gegrond is.

De termijn van dertig dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het verzetschrift dus ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van dertig dagen is niet mogelijk.

Informatie ook op raadvandiscipline.nl

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  18 juni 2018

in de zaak 18-343/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 3 mei 2018 met kenmerk 4015-0570, door de raad ontvangen op 4 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Verweerder heeft klager op toevoegingsbasis bijgestaan in een echtscheidingszaak in de periode 2007-2013.

1.2 Op 11 juli 2012 heeft de rechtbank beschikking gewezen in de zaak tussen klager en zijn ex-echtgenote. De ex-echtgenote heeft hoger beroep ingesteld tegen deze beschikking. Op 14 mei 2013 heeft het hof beschikking gewezen. Tegen deze beschikking heeft klager cassatie ingesteld. De cassatieprocedure is behandeld door de opvolgend advocaat van klager, mr. S.

1.3 Klager heeft eerder, op 28 januari 2014, bij de deken een klacht ingediend over verweerder. Deze klacht hield (kort gezegd) in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet zou hebben gehandeld doordat hij klagers zaak in hoger beroep niet goed heeft behandeld. Klager stelde zich (samengevat) op het standpunt dat verweerder een verweerschrift en nadere stukken had moeten indienen, klager had moeten uitnodigen voor een gesprek voor de zitting om de stellingen van de wederpartij te bespreken, een pleitnota had moeten opstellen, ten onrechte schilderijen in ontvangst heeft genomen en niet heeft gereageerd op e-mails inzake gevraagde correspondentie. Bij beslissing van 18 mei 2015 heeft de raad deze eerdere klacht van klager over verweerder gedeeltelijk gegrond verklaard (zaaknummer 15-016A). Het Hof van Discipline heeft deze uitspraak van de raad op 18 december 2015 bekrachtigd (zaaknummer 7574).

1.4 Op 19 augustus 2015 heeft verweerder een e-mail gestuurd aan mr. S, met onder meer de volgende inhoud:

“Met excuus voor de vertraging informeer ik u naar aanleiding van uw brieven van 24 juli en 18 augustus 2015 inzake [klager].

Afschriften van het door u verzochte dossier kan ik u maar beperkt doen toekomen. Het dossier werd op verzoek van uw cliënt aan hem ter beschikking gesteld bij een bezoek van uw cliënt aan het kantoor van ondergetekende.

Aangezien uw cliënt verzocht om het dossier onmiddellijk mee te kunnen nemen –gelet op zijn beperkte tijd in Nederland en de afspraak met de cassatieadvocaat – was ondergetekende helaas niet in de gelegenheid om afschriften van het dossier te maken.

In mijn digitale dossier trof ik de bijgevoegde pdf documenten aan. Voor de overige dossierbescheiden geef ik u in overweging u te wenden tot uw cliënt aangezien hij – zoals blijkt uit bijgevoegd schrijven van uw cliënt (laatste bijlage) – wel beschikt over het volledige dossier.”

1.5 Bij brief van 20 augustus 2015 heeft klager bij de deken de onderhavige klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a) onvoldoende voortvarend het gehele dossier aan de opvolgend advocaat heeft afgegeven;

b) zich schuldig heeft gemaakt aan onzorgvuldig handelen;

c) zeer nalatig is omgegaan met de belangen van klager;

d) de opgedragen werkzaamheden niet zorgvuldig heeft behandeld;

e) niet deskundig is en in 2011 heeft nagelaten het dossier aan advocatenkantoor K over te dragen;

f) zich schuldig heeft gemaakt aan oplichting, fraude en valsheid in geschrifte door het aanvraagformulier van de Raad voor Rechtsbijstand onjuist in te vullen;

g) een door hem ontvangen bedrag van € 1.489,85 niet heeft teruggestort naar de Raad voor Rechtsbijstand;

h) heeft verzuimd de deken in te lichten over de vermeende betaling in natura van schilderijen;

i) zich niet heeft gehouden aan de bewaarplicht;

j) heeft verzuimd om het proces-verbaal van 27 oktober 2010 op te vragen en in appel verweer te voeren;

k) niet adequaat toevoegingszaken heeft behandeld;

l) niet op de hoogte is van alle beslissingen van de rechtbank.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a) en i)

4.1 De klachtonderdelen a) en i) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.2 Klager verwijt verweerder dat hij onvoldoende voortvarend het gehele dossier aan de opvolgend advocaat heeft afgegeven. Ter toelichting voert klager aan dat verweerder, toen de opvolgend advocaat mr. S het dossier bij verweerder opvroeg, geen afschrift van het dossier bleek te hebben behouden waardoor verweerder niet het complete dossier aan mr. S kon overdragen. In dit kader verwijt klager verweerder voorts dat hij zich niet heeft gehouden aan de bewaarplicht.

4.3 Verweerder betwist dit. Verweerder voert aan dat klager zijn volledige papieren dossier na een onaangekondigd bezoek heeft opgehaald. Verweerder beschikte daarna alleen nog over het digitale dossier. Het digitale dossier bevatte alle relevante bescheiden zoals de processtukken, de enige mogelijk ontbrekende bescheiden zouden enkel kunnen betreffen minder relevant commentaar van klager aan verweerder welke in de regel niet wordt gedigitaliseerd. Het digitale dossier is op 19 augustus 2015 overgedragen, een dag na de eerst herinnering van mr. S. Van een onvoldoende voortvarende overdracht van het dossier is dan ook geen sprake, aldus steeds verweerder.

4.4 De voorzitter overweegt als volgt. Tegenover het verweer van verweerder heeft klager deze klachtonderdelen onvoldoende onderbouwd. Verweerder heeft immers onweersproken gesteld dat hij het volledige papieren dossier aan klager heeft overhandigd, hij het digitale dossier een dag na de eerste herinnering aan de opvolgend advocaat heeft toegestuurd, en het digitale dossier alle relevante bescheiden bevatte. Nu onvoldoende is komen vast te staan dat er relevante bescheiden in het digitale dossier ontbraken kan niet worden vastgesteld dat verweerder zich niet aan zijn bewaarplicht zou hebben gehouden. Op grond van het voorgaande kan evenmin worden vastgesteld dat verweerder onvoldoende voortvarend het gehele dossier aan de opvolgend advocaat heeft afgegeven. De klachtonderdelen a) en b) zijn kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdelen b), c), d), e), f), g), h), j), k) en l)

4.5 De klachtonderdelen b), c), d), e), f), g) h), j), k) en l) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.

4.6 Klager verwijt verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan onzorgvuldig handelen, zeer nalatig is omgegaan met de belangen van klager, de opgedragen werkzaamheden niet zorgvuldig heeft behandeld, niet deskundig is en in 2011 heeft nagelaten het dossier aan advocatenkantoor K over te dragen, heeft verzuimd om de deken in te lichten over de vermeende betaling in natura van schilderijen, heeft verzuimd om het proces-verbaal van 27 oktober 2010 op te vragen, toevoegingszaken niet adequaat heeft behandeld en niet op de hoogte is van alle beslissingen van de rechtbank. Verweerder betwist een en ander.

4.7 De voorzitter overweegt dat ook in het tuchtrecht het beginsel geldt dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit een maatregel kan worden opgelegd (het ne bis in idem-beginsel). Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dan ook dat een klacht over een advocaat, als daarover een beslissing is gegeven, niet ten tweede male aan de tuchtrechter kan worden voorgelegd. Bepalend daarbij is het feitenmateriaal dat aan de eerste uitspraak ten grondslag is gelegd. Het voormelde beginsel brengt mee dat een klager, die zich naar aanleiding van een bepaald feitencomplex over een advocaat wenst te beklagen, zijn klachten in één keer kenbaar dient te maken. Het beginsel verzet zich ertegen dat, nadat een klacht over een feitencomplex is beoordeeld en daarop is beslist, de klager zich later opnieuw en met een andere klacht naar aanleiding van dat feitencomplex over de advocaat beklaagt. Een advocaat heeft immers belang bij toepassing van het beginsel van rechtszekerheid, dat onder meer meebrengt dat een advocaat ervan mag uitgaan dat alle klachten over de wijze waarop hij gedurende een bepaalde periode zijn werkzaamheden heeft verricht tegelijk worden ingediend. Dit is tevens een legitiem belang van de dekens en de tuchtrechters en een beginsel van goede procesorde.

4.8 Gelet op de in de beslissing van de raad van 18 mei 2015 vermelde feiten, welke beslissing door het Hof van Discipline op 15 december 2015 is bekrachtigd, stelt de voorzitter vast dat de onderhavige klachtonderdelen betrekking hebben op hetzelfde feitencomplex als waarop de in genoemde voorzittersbeslissing beoordeelde klachten berusten. Beiden zien immers op de door verweerder verleende rechtsbijstand aan klager in het geschil tussen klager en zijn ex-echtgenote. Van nieuwe feiten is niet gebleken. Voor zover klager in de eerdere klachtprocedure niet alle klachten ten aanzien van verweerders bijstand naar voren heeft gebracht, komt dat voor zijn rekening. Nieuwe klachten die daarop betrekking hebben worden alleen in behandeling genomen als het onmogelijk was deze in de eerdere procedure al mee te nemen. Daarvan is niet gebleken. Klager is daarom kennelijk niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b), c), d), e), f,), g), h), j), k) en l).

4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, de klachtonderdelen a) en i) kennelijk ongegrond verklaren, en klager kennelijk niet-ontvankelijk verklaren in de klachtonderdelen b), c), d), e), f,), g), h), j), k) en l).

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdelen a) en i), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

- klager, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, niet-ontvankelijk in klachtonderdelen b), c), d), e), f,), g), h), j), k) en l).

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. E.J. van der Molen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 18 juni 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 18 juni 2018 verzonden.