ECLI:NL:TADRAMS:2018:137 Raad van Discipline Amsterdam 18-340/A/NH

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:137
Datum uitspraak: 15-06-2018
Datum publicatie: 22-06-2018
Zaaknummer(s): 18-340/A/NH
Onderwerp: Wat een behoorlijk advocaat betaamt, subonderwerp: Handelen van een deken, lid R.v.T, R.v.D, Hof
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over deken. Het feit dat klager het niet eens is met het door de (door verweerder op grond van artikel 13 Advocatenwet aangewezen) advocaat gegeven advies, betekent niet dat deze niet ter zake kundig is. Klacht kennelijk ongegrond.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van 15 juni 2018

in de zaak 18-340/A/NH 

naar aanleiding van de klacht van:

klager

over:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 3 mei 2018 met kenmerk td/md/18-011, door de raad ontvangen op 4 mei 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken met bijlagen.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Op 16 februari 2003 is de moeder van klager overleden. Klager is (mede-) erfgenaam. Klager is verwikkeld in een geschil met de andere erfgenamen ter zake de eigendom van een flat gelegen in Veendam. In dit geschil heeft de kantonrechter te Groningen op 11 juli 2017 vonnis gewezen, waarbij klager in het ongelijk is gesteld. Vervolgens heeft klager verweerder verzocht ex artikel 13 Advocatenwet een advocaat aan te wijzen om de zaak in hoger beroep te behandelen. Verweerder heeft vervolgens mr. D aangewezen.

1.2 Op 21 september 2017 heeft mr. D een brief gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“De Deken van de Orde van Advocaten Noord-Nederland [verweerder] verzocht mij om u als advocaat bij te staan in een mogelijk te voeren procedure in hoger beroep. Naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter te Groningen van 11 juli jl. (…).

Kort en goed: legt u zich vooral neer bij het vonnis van de kantonrechter, werk in der minne mee aan de verkoop en levering van het pand en geniet van uw toevallende opbrengst uit de nalatenschap.”

1.3 Bij brief van 23 oktober 2017 heeft klager bij het Hof van Discipline een klacht over verweerder ingediend. Bij beslissing van 28 december 2017 van de plaatsvervangend voorzitter van het Hof van Discipline is de deken in het arrondissement Noord-Holland aangewezen om de klacht te onderzoeken. Bij brieven van 4 november 2017, 28 november 2017 en 1 februari 2018 heeft verweerder zijn klacht nader toegelicht.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij op grond van artikel 13 Advocatenwet mr. D heeft aangewezen, terwijl mr. D meer de belangen van de wederpartij heeft behartigd dan de belangen van klager. Verweerder had volgens klager moeten ingrijpen en een bekwame(re) advocaat moeten aanwijzen.

2.2 Daarnaast verzoekt klager om toewijzing van een schadevergoeding ter hoogte van € 200.000,=.

3 VERWEER

3.1 Verweerder betwist een en ander. Verweerder voert aan dat het feit dat klager het niet eens is met het door mr. D in zijn brief van 21 september 2017 gegeven advies, niet betekent dat mr. D niet ter zake kundig is.  Verweerder stelt in geen enkel opzicht tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld te hebben.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter neemt tot uitgangspunt dat het in artikel 46 en volgende van de Advocatenwet  geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Dit betekent dat, aangezien de klachten uitsluitend betrekking hebben op gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken, de toetsing daarvan aan de hand van voormeld criterium dient te geschieden.

4.2 De voorzitter overweegt als volgt. Los van de vraag in hoeverre verweerder tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor enig handelen of nalaten van mr. D, geldt dat klager zijn stelling dat mr. D meer de belangen van de wederpartij heeft behartigd dan de belangen van klager naar het oordeel van de voorzitter onvoldoende heeft onderbouwd. Dit volgt in elk geval niet uit de brief van 21 september 2017. Voorts heeft verweerder terecht aangevoerd dat het feit dat klager het niet eens is met het door mr. D in zijn brief van 21 september 2017 gegeven advies, niet betekent dat mr. D niet ter zake kundig is. De inhoud van de brief van 21 september 2017 geeft de voorzitter overigens ook geen aanleiding om aan de deskundigheid van mr. D te twijfelen. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen door verweerder is dan ook geenszins gebleken. De klacht is kennelijk ongegrond.

4.3 Ten aanzien van het verzoek om toewijzing van een schadevergoeding overweegt de voorzitter dat daarvoor in de onderhavige klachtenprocedure geen plaats is, aangezien de raad van discipline in beginsel geen schadevergoeding kan vaststellen. Als klager een geldvordering aanhangig wil maken is een civiele procedure daarvoor de meest aangewezen weg.

4.4 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Wamsteker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. P.J. Verdam als griffier op 15 juni 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 15 juni 2018 verzonden.