ECLI:NL:TADRAMS:2018:1 Raad van Discipline Amsterdam 17-951/A/A

ECLI: ECLI:NL:TADRAMS:2018:1
Datum uitspraak: 05-01-2018
Datum publicatie: 12-01-2018
Zaaknummer(s): 17-951/A/A
Onderwerp: Zorg voor de cliënt, subonderwerp: Kwaliteit van de dienstverlening
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Voorzittersbeslissing. Klacht over eigen advocaat kennelijk ongegrond. Dat verweerder in de beroepsprocedure niet heeft aangevoerd dat aan klager een visum was toegekend kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten.

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  5 januari 2018

in de zaak 17-951/A/A

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) van 16 november 2017 met kenmerk 4017-0348, door de raad ontvangen op 17 november 2017, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1 FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1 Klager heeft zich in 2014 tot verweerder gewend met het verzoek hem bij te staan in een geschil met DUO (Dienst Uitvoering Onderwijs) over een opleiding tot piloot die klager zou hebben gevolgd aan de Embry-Riddle Aeronautical University te Daytona Beach, Florida, Verenigde Staten van Amerika (‘ERAU’). Volgens DUO stond klager niet ingeschreven voor een opleiding in Amerika en had hij met terugwerkende kracht geen recht op studiefinanciering. Bij besluit van 21 februari 2014 heeft DUO daarom de eerder aan klager toegekende studiefinanciering over de periode van mei 2009 tot en met februari 2014 herzien en het teveel betaalde bedrag terug-gevorderd.

1.2 Namens klager heeft verweerder bezwaar gemaakt tegen het besluit van 21 februari 2014. Bij beslissing op bezwaar van 25 juni 2014 heeft DUO het bezwaar ongegrond verklaard. DUO heeft daartoe onder meer overwogen dat klager bij herhaling is verzocht om bewijs te leveren van zijn inschrijving bij de instelling van onderwijs, maar dat hij vooralsnog geen deugdelijk bewijs van zijn inschrijving als student heeft kunnen leveren.

1.3 Op 1 juli 2014 heeft klager verweerder telefonisch verzocht om namens hem beroep in te stellen tegen de beslissing op bezwaar van 25 juni 2014. Bij e-mail van 1 juli 2014 heeft verweerder klager onder meer het volgende meegedeeld:

“Jij vertelde dat je het niet eens bent met de beslissing op bezwaar van DUO. Jij wil de zaak voorleggen aan de rechter. Ik heb je erop gewezen dat dit m.i. alleen zin heeft als jij daadwerkelijk de beschikking hebt of alsnog kunt krijgen over een bewijs van inschrijving van het bevoegd gezag van ERAU. (…) Ook een visum zal onvoldoende blijk geven van een rechtsgeldige inschrijving aan ERAU. (…)

Jij vertelde alles op alles te zetten om de genoemde verklaring alsnog te krijgen (aangetekende brief richten aan de directie van ERAU en een termijn – bijvoorbeeld twee weken – stellen waarbinnen je een verklaring wil). Ook ga je je administratie door om de nodige bewijzen te vergaren. Besproken is ik pro forma beroep zal instellen om de termijn t.z.t. te redden.”

1.4 Op 8 juli 2014 heeft verweerder klager een opdrachtbevestiging gestuurd. Daarin heeft verweerder nog eens herhaald dat klager alles op alles zal moeten zetten om een rechtsgeldig bewijs van inschrijving van het bevoegd gezag van de onderwijsinstelling te verkrijgen waaruit volgt dat hij in de betreffende periode stond ingeschreven.

1.5 Op 5 augustus 2014 heeft verweerder namens klager pro forma beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 25 juni 2014.

1.6 Bij e-mail van 25 augustus 2014 heeft verweerder klager gevraagd om aan te geven of hij inmiddels al iets had vernomen van het bevoegd gezag van ERAU en hem verzocht om een afspraak te maken om bij verweerder op kantoor langs te komen zodra klager weer in Nederland is om een en ander te bespreken.

1.7 Klager heeft de geplande kantoorbespreking van 1 september 2014 afgezegd. Bij e-mail van 1 september 2014 heeft verweerder klager meegedeeld dat het in zijn belang is om het beroep samen te bespreken, temeer nu verweerder nog steeds niet beschikt over concrete bewijsmiddelen.

1.8 Op 2 september 2014 heeft verweerder de gronden van het beroep ingediend. Daarin heeft verweerder onder meer verwezen naar de gronden van het bezwaar en verzocht die gronden als herhaald en ingelast te beschouwen.

1.9 Bij e-mail van 8 oktober 2014 heeft verweerder het verweerschrift van DUO aan klager doorgestuurd. In de begeleidende e-mail heeft verweerder het verweer van DUO besproken en klager voorzien van een nadere toelichting daarop. Verweerder heeft klager in die begeleidende e-mail voorts voorgesteld dat verweerder namens klager een brief stuurt naar ERAU waarmee hij om afgifte van een verklaring omtrent klagers inschrijving vraagt.

1.10 Bij e-mail van 10 oktober 2014 heeft klager verweerder het volgende geschreven:

“Ik heb al eerder van [de heer S (hoofd juridische zaken ERAU, vzt)] gevraagd via de telephone of hij willen uitleggen hoe dat zat met mijn inschrijving en vertelde dat ik een visum kreeg voor mijn opleiding voor 5 jaar om mijn opleiding te doen maar ik ben niet verder gekomen dan TOEFL test. (iets wat kloppend is) maar hij wist niet over mijn ziekte en de rest van het verhaal die over [de heer C (studiebegeleider ERAU, vzt)] ging. Ik heb nadrukkelijk gevraagd waar de eerdere emails en bewijs van inschrijving vandaan komen en daar had hij geen antwoord op. Hij zal de zaak gaan onderzoeken en terugkomen tot ik paar dagen geleden een mailtje van hem kreeg.

Nou wat ik wil voorstellen is dat we hem gaan vragen stellen over [de heer C] en e-mails die eerder gestuurd zijn en niet vragen gaan stellen waarvan we de antwoord al weten.”

1.11 Bij e-mail van 13 oktober 2014 heeft verweerder klager onder meer geschreven dat hij het antwoord niet weet op de vraag aan de heer S welke periode klager aan ERAU ingeschreven heeft gestaan waardoor dit niet gevraagd zou hoeven worden.

1.12 Na overleg met en akkoord van klager is er op 13 oktober 2014 een brief naar ERAU uitgegaan om de noodzakelijke inschrijvingsverklaring te kunnen krijgen. Bij e-mail van 14 oktober 2014 heeft de heer S verweerder onder verwijzing naar een transcript meegedeeld dat klager van 7 januari 2009 tot en met 30 april 2009 ingeschreven heeft gestaan aan ERAU en nadien niet meer.

1.13 Bij e-mail van 16 oktober 2014 heeft verweerder klager onder meer geschreven:

“In navolging op die e-mail heb ik [de heer S] gistermiddag opgebeld en met hem gesproken. (…)

De e-mail en het gesprek hebben duidelijkheid gebracht. [De heer S] bevestigde dat je in het voorjaar van 2009 (7 januari 2009 t/m 30 april 2009) ingeschreven stond voor een cursus Engels en daarna is er niets meer van je bekend. De cursus Engels bestond uit vier vakken die jij alle vier niet hebt gehaald. [De heer S] stuurt mij een ‘official transcript’ per post toe. Dit is het enige document dat hij kan overleggen. Een officiële(re) verklaring kan niet worden afgegeven (…)

Op grond van het voorgaande stel ik vast dat je dus circa vier maanden ingeschreven hebt gestaan (…) Kennelijk was dat bij DUO bekend want DUO vordert de uitgekeerde studiefinanciering terug vanaf mei 2009 tot en met februari 2014. Nog belangrijker is dat je in die periode volgens [de heer S] dus niet stond ingeschreven aan ERAU. Dat staat lijnrecht tegenover je eerdere eigen verklaringen en op hetgeen je in bezwaar en beroep hebt aangevoerd. (..)

Op dit moment stel ik vast dat het voor mij niet meer mogelijk is om jouw stelling te kunnen verdedigen en daarom overweeg ik om me terug te trekken als advocaat in deze zaak.”

1.14 Op 30 oktober 2014 heeft er een bespreking plaatsgevonden op het kantoor van verweerder. Verweerder heeft klager in dat gesprek meegedeeld dat hij hem niet langer kan bijstaan. Bij e-mail van diezelfde dag heeft verweerder dat aan klager bevestigd.

1.15 Bij brief van 22 mei 2017 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2 KLACHT

2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat verweerder de door klager aan hem verstrekte informatie (dat klager ziek was verklaard en recht had op een nieuwe studiefinanciering, hetgeen door DUO was toegekend, en dat aan klager een visum was verstrekt) niet in de beroepsprocedure heeft aangevoerd, waardoor klager de procedure heeft verloren.

3 VERWEER

3.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4 BEOORDELING

4.1 De voorzitter stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

4.2 Klager verwijt verweerder allereerst dat hij in beroep niet heeft aangevoerd dat klager gedurende zijn studieperiode in Amerika ziek is geworden met als gevolg dat klager niet meer in staat was de opleiding tot piloot te volgen en dat door DUO een nieuwe studiefinanciering (voor een nieuwe studie) aan klager was toegekend. De voorzitter overweegt dat, daargelaten de vraag of deze informatie relevant was voor de vraag of klager ingeschreven heeft gestaan aan ERAU, verweerder er terecht op heeft gewezen dat in het beroepschrift is verwezen naar de gronden van bezwaar en is verzocht de gronden van bezwaar als herhaald en ingelast te beschouwen. In het bezwaarschrift is verweerder uitgebreid ingegaan op de ziekte van klager en de gevolgen daarvan. Dit onderdeel van de klacht mist dan ook feitelijke grondslag.

4.3 Voorts verwijt klager verweerder dat hij in beroep niet heeft aangevoerd dat aan klager een visum was toegekend. Verweerder heeft gemotiveerd betwist dat dit van belang was voor de beroepsprocedure. In die procedure moest klager immers bewijzen dat hij stond ingeschreven aan ERAU in de van belang zijnde periode en een afgegeven visum bewijst niet dat iemand ingeschreven heeft gestaan aan een onderwijsinstelling, aldus nog steeds verweerder.

4.4 De voorzitter overweegt dat klager dit onderdeel van de klacht, tegenover het verweer van verweerder, niet heeft onderbouwd. Uit het klachtdossier blijkt ook niet dat het standpunt van verweerder ten aanzien van het visum onjuist was. Dat verweerder in de beroepsprocedure niet heeft aangevoerd dat aan klager een visum was toegekend kan hem dan ook niet tuchtrechtelijk worden verweten.

4.5 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 5 januari 2018.

Griffier  Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 5 januari 2018 verzonden.