ECLI:NL:TACAKN:2018:74 Accountantskamer Zwolle 18/1114 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:74
Datum uitspraak: 22-10-2018
Datum publicatie: 22-10-2018
Zaaknummer(s): 18/1114 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Niet aannemelijk geworden dat de aangeklaagde accountant daadwerkelijk betrokken is geweest bij de werkzaamheden c.q. gedragingen waarover geklaagd is, noch dat de accountant daarvoor tuchtrechtelijke verantwoordelijkheid draagt. Klacht daarom ongegrond.

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/1114 Wtra AK van 22 oktober 2018 van

X ,

wonende te [plaats1],

            K L A G E R ,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder eerstens:

-        het op 2 juli 2018 ingekomen klaagschrift van 28 juni 2018 met bijlagen;

-        de op 9 juli 2018 ingekomen nadere stukken van klager.

1.2       De voorzitter van de Accountantskamer heeft op 10 juli 2018 beslist dat de klacht niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat de klacht niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, in casu dat niet duidelijk is geworden welke verwijten betrokkene worden gemaakt.

1.3       Op 11 juli 2018 heeft de Accountantskamer het verzetschrift van dezelfde datum tegen de onder 1.2 vermelde voorzittersbeschikking ontvangen.

1.4       Voorts heeft de Accountantskamer kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        de op 16 juli 2018 ingekomen nadere stukken van klager;

-        de op 27 juli 2018 ingekomen nadere stukken van klager;

-        de op 27 juli 2018 ingekomen nadere stukken van klager;

-        de op 6 augustus 2018 ingekomen nadere stukken van klager;

-        het op 17 augustus 2018 ingekomen verweerschrift van dezelfde dag met bijlagen;

-        de op 6 september 2018 ingekomen nadere stukken van klager;

-        de op 21 september 2018 ingekomen nadere stukken van klager.

1.5       De Accountantskamer heeft de op 7, 14, 17, 27 augustus en 4 september 2018 ontvangen e-mails niet tot de gedingstukken gerekend, omdat die niet aan haar gericht waren. Ditzelfde geldt voor de op 20 augustus 2018 ontvangen nadere stukken, waarbij tevens het belang voor onderhavige tuchtklacht niet door klager is vermeld. Deze stukken zijn vervolgens aan klager teruggezonden.

1.6       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 21 september 2018 waar klager en betrokkene zijn verschenen.

1.7       Klager en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer – en zijdens klager reeds schriftelijk- zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert [datum] als registeraccountant ingeschreven in het accountantsregister en is verbonden aan [accountantskantoor] te [plaats2].

2.2       Betrokkene heeft op 16 oktober 2018 een brief gestuurd aan de door klager beheerste rechtspersoon: [BV1], met als onderwerp ‘deponering voor 8 december a.s.’, waarin hij het volgende heeft geschreven:

“Door de invoering van de flexibilisering van het B.V.-recht is uw besloten vennootschap

verplicht de jaarrekening vóór 8 december a.s. te publiceren. Dit heeft te maken met het

feit, dat u zowel aandeelhouder als bestuurder bent van deze B.V.

Daarom vragen wij u om ons zo spoedig mogelijk de bescheiden voor het samenstellen

van de jaarrekening en de aangifte aan te reiken.

Wij willen er u nog op wijzen dat het achterwege laten van publicatie kan leiden tot

bestuurdersaansprakelijkheid en dat dit een economisch delict betreft.”.

2.3       Bij vonnis van [datum] van de kantonrechter in de rechtbank Limburg is de vennootschap van klager veroordeeld de aan haar toegezonden nota’s aan de kantoororganisatie van betrokkene te voldoen en zijn haar tegenvorderingen afgewezen.

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klager gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Betrokkene heeft in het klaagschrift de volgende verwijten ontwaard:

a. betrokkene zou voor de jaren 2010 tot en met 2014 onjuiste belastingaangiften hebben opgesteld en ingediend en

b. betrokkene zou ter invordering van een of meer nota’s met voorbedachte rade gekozen hebben voor een foute rechtsweg.

De Accountantskamer zal ervan uitgaan dat klager met zijn klaagschrift en de vele daarna ingediende nadere stukken inderdaad deze verwijten aan zijn klacht ten grondslag heeft gelegd. Van andere klachtonderdelen is niet gebleken.

3.3       Wat door of namens klager bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch - voor zover het daartoe kan dienen - als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 33 Wet op de Registeraccountants (oud, hierna: Wet RA),en sinds 1 januari 2013 op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de registeraccountant bij het beroepsmatig handelen onderscheidenlijk ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wet RA respectievelijk Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft, moet, voor zover dit plaats had in de periode van 1 januari 2007 tot 4 januari 2014, worden getoetst aan de in die periode geldende Verordening gedragscode (RA’s) en daarvan in dit geval het (voor alle accountants geldende) deel A en het (voor openbaar accountants geldende) deel B1, en voor zover dit plaatshad ná 4 januari 2014, aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klager is om feiten en omstandigheden te stellen en - in geval van (gemotiveerde) betwisting - aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

4.4       Daargelaten het antwoord op de vraag of de klacht, met inachtneming van artikel 22 van de Wtra, wel tijdig is ingediend, is de Accountantskamer van oordeel dat de klacht ongegrond moet worden verklaard. De Accountantskamer neemt daarbij het hierna volgende in aanmerking.

inzake klachtonderdeel 3.2.a

4.5       Inzake klachtonderdeel 3.2.a neemt de Accountantskamer in aanmerking dat klager op wie in dezen de bewijslast rust (4.3), met al hetgeen hij heeft aangevoerd (1.4) nog niet een begin van bewijs heeft aangedragen dat betrokkene een aandeel had in de verweten gedraging, zijnde het opstellen en indienen van belastingaangiften voor de jaren 2010 tot en met 2014. Dat betrokkene eenmaal een brief heeft gezonden aan de vennootschap van klager (2.2) is geen reden om daarover anders te oordelen. Deze brief ziet immers op het opstellen van de jaarrekening. Dat daarin ook stukken worden gevraagd voor de aangifte, is naar het oordeel van de Accountantskamer geen bewijs dat betrokkene werkzaamheden voor die aangifte heeft gedaan. Nu niet vast staat dat betrokkene daadwerkelijk betrokken is geweest bij het opstellen en indienen van de betreffende belastingaangiften of daarvoor  verantwoordelijkheid draagt, leidt dit tot de conclusie dat dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

inzake klachtonderdeel 3.2.b

4.6       De Accountantskamer is van oordeel dat klager tegenover betrokkenes gemotiveerde betwisting niet aannemelijk heeft gemaakt dat betrokkene tuchtrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het instellen van een vordering tegen de vennootschap van klager. Reeds hierom is de klacht jegens betrokkene ongegrond. Ook indien ervan uitgegaan zou worden dat betrokkene wel verantwoordelijk kan worden gehouden voor het instellen van die vordering, heeft klager naar het oordeel van de Accountantskamer, met al hetgeen hij heeft aangevoerd (1.4), nog niet een begin van bewijs aangedragen dat betrokkene dit niet zou hebben mogen doen en hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar zou hebben gehandeld. Eén en ander klemt te meer voor klagers boude, doch blote stelling, dat [accountantskantoor] er de hand in zou hebben gehad dat het onder 2.3 vermelde vonnis door een niet benoemde en beëdigde rechter (in de woorden van klager een “neprechter”) zou zijn uitgesproken en ondertekend. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook dit klachtonderdeel ongegrond moet worden verklaard.

4.7       De klacht, zo al ontvankelijk, dient dan ook in al haar onderdelen, ongegrond te worden verklaard.

4.8        Op grond van het hiervoor overwogene wordt als volgt beslist.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht, voor zover al ontvankelijk, ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, mr. C.H. de Haan (rechterlijk lid) en P. van de Streek AA (accountantslid), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 oktober 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.