ECLI:NL:TACAKN:2018:42 Accountantskamer Zwolle 17/1551 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:42
Datum uitspraak: 25-06-2018
Datum publicatie: 25-06-2018
Zaaknummer(s): 17/1551 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie:   Een groot deel van de klachten ziet op handelen van een belastingadviseur (tegen wie een klacht bij het Register Belastingadviseurs is ingediend) met wie betrokkene en een aantal klagers zakelijk hebben samengewerkt. Klagers hebben niet aannemelijk gemaakt dat het handelen waarover wordt geklaagd (mede) handelen of nalaten van betrokkene betreft. De klachtonderdelen die wel het handelen van betrokkene betreffen, zijn ongegrond.  

ACCOUNTANTSKAMER

BESLISSING ex artikel 38 Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 17/1551 Wtra AK van 25 juni 2018 van

1)     X1 ,

wonende te [plaats1],

2) X2,

wonende te [plaats2],

3) X3 B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

K L A G E R S ,

raadsman: mr. P.A. de Lange

t e g e n

Y ,

accountant-administratieconsulent,

kantoorhoudende te [plaats3],

B E T R O K K E N E ,

raadsman: mr. R. le Grand.

1.         Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft kennisgenomen van de aan partijen bekende stukken van het dossier in deze zaak, waaronder:

-        het op 24 juli 2017 ingekomen klaagschrift van 21 juli 2017 met bijlagen;

-        het op 17 augustus 2017 ingekomen aanvullende klaagschrift van 15 augustus 2017 met bijlagen;

-        het op 16 oktober 2017 ingekomen verweerschrift van diezelfde datum met bijlagen;

-        de op 11 december 2017 ingekomen nadere stukken van klagers;

-        het op 11 december 2017 ingekomen nadere stuk van betrokkene.

1.2       De Accountantskamer heeft de klacht behandeld ter openbare zitting van 22 december 2017 waar zijn verschenen: klager (1) en mevrouw [A], dochter van klager (2), bijgestaan door mr. P.A. de Lange, advocaat te [plaats4], en betrokkene in persoon, bijgestaan door mr. R. le Grand, advocaat te Rotterdam, en door [B].

1.3       Klagers en betrokkene hebben op genoemde zitting hun standpunten doen toelichten (aan de hand van pleitaantekeningen, die aan de Accountantskamer zijn overgelegd) en toegelicht, alsmede doen antwoorden en/of geantwoord op vragen van de Accountantskamer.

2.         De vaststaande feiten

Op grond van de inhoud van de gedingstukken en aan de hand van het verhandelde ter zitting stelt de Accountantskamer het volgende vast.

2.1       Betrokkene is sedert [datum] als accountant-administratieconsulent ingeschreven in het accountantsregister van thans de Nba.

2.2       Betrokkene is verbonden aan de [BV1] te [plaats3].

2.3       Klager (1) is een zoon van klager (2).

2.4       Betrokkene heeft in 1990 [accountantskantoor] te [plaats3] opgericht.

2.5       Klager (1) en [B] (hierna: [B]) zijn in 1993 gestart met [C] Belastingadviseurs.

2.6       Op 1 november 2000 zijn betrokkene, klager (1) en [B] een maatschap aangegaan onder de naam [maatschap1].

2.7       Op 31 maart 2010 werd opgericht [BV2]. Aandeelhouders en bestuurders daarvan zijn de persoonlijke holding van betrokkene, [BV3] genaamd, klaagster (3), de persoonlijke holding van klager (1), en [BV4]. Op diezelfde dag heeft [BV2] [BV5], opgericht. Op 19 maart 2013 heeft [BV2] [BV6] opgericht. Per 29 december 2016 heet [BV5] [BV7] en heet [BV6]: [BV8].

2.8       Op 27 december 2000 heeft maatschap [maatschap1] appartementsrechten en grond geleverd gekregen.

2.9       Op 16 augustus 2005 zijn [D] (echtgenote van betrokkene), klager (1) en [B] ieder voor een derde deel eigenaar geworden van een kantoorpand te [plaats3] (thans in gebruik bij [BV1]).

2.10     [B], klagers (1) en (2) zijn elk voor een derde aandeelhouder van [BV9] (hierna: [BV9]). Het bestuur van [BV9] bestond uit: klager (2) en wel van 27 december 1995 tot heden, [B] van 27 december 1995 tot 7 september 2015 en klager (1) van 27 december 1995 tot 26 maart 2014 en van 7 september 2015 tot heden.

2.11     [BV9] hield op haar beurt aandelen in vennootschappen behorende tot de zogeheten [E] Groep. De belangen van [BV9] in die andere vennootschappen zijn als volgt:

- [E] Teamwork B.V., [plaats4] 50%

- [E] Teamwork West B.V., [plaats4] 50%

- [E] Bouwteam B.V., [plaats4] 50%

- [E] Teamwork Oost B.V., [plaats4] 50%

- [E] Projectservice B.V., [plaats4] 50%

- [E] Facilitair B.V., [plaats4] 50%

- [E] Bouwspecialisten B.V., [plaats4] 37,50%

- [BV10], [plaats1] 100%

- [BV11], [plaats1] 100%

- [BV12], [plaats1] 100%

- [BV13], [plaats4] 50%

- [BV14], [plaats4] 33,33%

- [E] Teamwork Zuid-Midden B.V., [plaats4] 37,50%

- [BV15], [plaats4] 33,33%

- [BV16] 37,50%

- [E] Specialisten B.V. 50%

- [E] International B.V. 25%.

2.12     Tot 26 maart 2014 waren [BV9], dan wel klaagster (3) en [BV4], samen met [BV17], dan wel [BV18] bestuurders van de [E] Groep-vennootschappen. Vanaf 26 maart 2014 is [BV19] de statutair bestuurder van de [E] Groep-vennootschappen (met uitzondering van [BV20] en [BV13]) [BV19] wordt bestuurd door [BV17] en [BV4]

2.13     In het najaar van 2014 is bij klager (1) een hersentumor geconstateerd.

2.14     Klager (1) heeft een schriftelijke verklaring, gedateerd op 17 maart 2015 (productie 1 bij het aanvullende klaagschrift), ondertekend. Daarin is onder meer opgenomen:

“Van 27 december 1995 tot en met heden ben ik mede aandeelhouder van [BV9]. (‘[BV9]’). Sinds 1 januari 1997 ben ik daar in dienst als

directeur. Van 27 december 1995 tot 10 april 2014 ben ik statutair bestuurder van [BV9]

geweest. [BV9] was tot 27 maart 2014 statutair bestuurder bij de volgende deelnemingen:

1.      [E] Bouwspecialisten B.V.

2.      [E] Bouw Connect B.V. (Bouwteam)

3.      [E] Teamwork West B.V.

4.      [E] Teamwork Oost B.V.

5.      [E] Facilitair B.V.

6.      [BV15]

7.      [E] Specialisten B.V.

8.      [E] Projectservice B.V.

9.      [E] Teamwork. Zuid-Midden B.V.

10.   [E] International B.V.

11.   [BV13]

(…)

Vorige week, meer specifiek op 4, 5 en 6 maart 2015 heb ik, in het bijzijn var [B] en mijn vader [X2], mijn medeaandeelhouders in [BV9], (…) en [F], als bestuurder van en medeaandeelhouder in de bovenstaande deelnemingen, zijnde [BV17], verteld dat ik in elk geval vanaf de periode januari 2010 tot en met maart 2014:

a)      als (indirect) bestuurder/feitelijk leidinggever van een of meer van de onder 1) t/m 10) genoemde vennootschappen en [E] Teamwork BV zelfstandig, zonder dat daar een geldige titel of grond voor was en zonder medeweten van mijn medebestuurders of derden, bedragen heb overgemaakt naar de onder 11) genoemde vennootschap;

b)     als (indirect) bestuurder/feitelijk leidinggever van en of meer van de onder 1) t/m 10) genoemde vennootschappen en [E] Teamwork BV zelfstandig, zonder dat daar een geldige titel of grond voor was en zonder medeweten van mijn medebestuurders of derden, bedragen heb overgemaakt naar [BV21] een vennootschap die via mijn vader gelieerd is aan de groep van vennootschappen waartoe [BV9] behoort;

c)      als (indirect) bestuurder/feitelijk leidinggever van een of meer van de onder 1) t/m 10) genoemde vennootschappen en [E] Teamwork BV zelfstandig, zonder dat daar een geldige titel of grond voor was en zonder medeweten van mijn medebestuurders of derden, bedragen naar mijzelf in privé en/of naar mijn persoonlijke holdings overgemaakt;

d)     als bezitter van de betaalpas/gemachtigde van [BV21] heb ik ten minste € 170.000 van de onder b) genoemde bedragen zonder geldige titel of grond aan mijzelf overgemaakt.;

e)      als (indirect) bestuurder/feitelijk leidinggever op uitgaande facturen van de vennootschap [BV13] het rekeningnummer van mijn persoonlijke holding [BV22] heb vermeld. Hierdoor heb ik, heeft [BV22], geld aan [BV13] onttrokken. Op 5 maart heb ik in het bijzijn van vier getuigen en op schrift verklaard dat het om € 35.000 ging (…). Een dag later heb ik toegegeven dat dit € 30.000 meer is, dus in totaal € 65.000;

f)      als (indirect) bestuurder/feitelijk leidinggever van [BV13] contant geld, dat de vennootschap van klanten ontving, voor privé doeleinden heb gebruikt. Zo heb ik van dat geld onder andere een Mercedes Benz S400 gekocht.”.

2.15     Op [datum] heeft [BV9] voor zichzelf surseance van betaling aangevraagd.

Bij beschikking van [datum] van de rechtbank Gelderland (productie 12 bij het aanvullende klaagschrift) is de surseance van betaling van [BV9] ingetrokken. Daarbij is niet het faillissement van [BV9] uitgesproken. Bij beschikking van [datum] van de rechtbank Gelderland (productie 13 bij het aanvullende klaagschrift) is het verzoek tot faillietverklaring van [BV9] afgewezen. Op [datum] heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het faillissement van [BV9] uitgesproken (productie 14 bij het aanvullende klaagschrift).

2.16     Bij brief van 3 december 2015 (productie 4 bij het aanvullende klaagschrift) heeft de raadsman van klagers namens klaagster (3) het volgende aan [BV4] geschreven:

“Tot mij heeft zich in de persoon van de heer [X1] gewend de besloten vennootschap

[X3] te [plaats1], terzake van het volgende.

Blijkens bijgaand aandeelhoudersbesluit van 25 februari 2015 en de daarop eveneens hier bijgaande gebaseerde notariële akte van 3 maart 2015 houdende inkoop aandelen C heeft cliënte bewilligd in de verkoop om niet van 6000 aandelen C, nummers C1 tot en met C6.000 in het kapitaal van de besloten vennootschap [BV2]

Het hoeft geen betoog dat de onderhavige aandelen een aanzienlijke waarde vertegenwoordigen. De vergadering en overdracht hebben onder grote druk en tijdens langdurige en zeer ernstige ziekte van de heer [X1] plaatsgevonden. U was en bent daarmee ook volledig bekend. Cliënte heeft in werkelijkheid nimmer de wil gehad die aandelen aan u over te dragen, laat staat om niet.

Hierdoor stel ik u namens cliënte in de gelegenheid dit besluit en deze overdracht vrijwillig ongedaan te maken.

Graag ontvang ik uiterlijk binnen 8 dagen na heden uw bevestiging dat u daar onverwijld uitvoering aan zult geven. Bij gebreke daarvan acht cliënte zich vrij zonder nadere aankondiging de nodige maatregelen terzake te treffen.”.

2.17     Per e-mail van 11 december 2015 (productie 5 bij het aanvullende klaagschrift) heeft betrokkene voormelde raadsman als volgt geïnformeerd:

“In reactie op uw brief van 3 december jl. berichten wij ([BV4] en [BV3]) u als volgt.

Juist is dat uw cliënte haar aandelen in [BV2] heeft verkocht. Dat uw cliënte onder grote druk en tijdens langdurige ernstige ziekte van haar DGA is overgegaan tot voornoemde verkoop is volstrekt onjuist. Van “grote druk” onzerzijds is in het geheel geen sprake geweest. Dat sprake is geweest van “grote druk” substantieert u ook niet. Van een langdurige ernstige ziekte waardoor uw cliënte beweerdelijk nimmer de wil heeft gehad haar aandelen (om niet) over te dragen, is ons nimmer gebleken (hetgeen ongetwijfeld ook geldt voor de notaris die uiteraard zijn ministerie had geweigerd indien hij bemerkt had de “wil en verklaring” zijdens uw cliënte (mogelijk) niet overeenstemde). Ook dit punt substantieert u overigens niet.

Het feit dat de aandelen door uw cliënte “om niet” zijn overgedragen vormde voor ons (noch voor de notaris) aanleiding om bedacht te zijn op het mogelijk niet overeenstemmen van “wil en verklaring” zijdens uw cliënte. Het lag in casu immers zeer voor de hand dat overdracht om niet geschiedde.

De door u in uw brief gevraagde bevestiging tot ongedaan making van een besluit en overdracht geven wij u niet. Ziet uw cliënte aanleiding om een gerechtelijke procedure te starten dan is dat spijtig. Wij hebben vertrouwen in een voor ons gunstige afloop van een gerechtelijke procedure.”.

2.18     Op [datum] heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag een tweetal vonnissen (producties 15 en 16 bij het aanvullende klaagschrift) gewezen in de zaak van [D], betrokkene en [B] als eisers tegen klager (1), waarbij klager (1) veroordeeld wordt medewerking te verlenen aan de levering van in deze vonnissen vermelde onroerende zaken aan voornoemde eisers.

2.19     Op 19 juli 2017 hebben klagers een klacht tegen [B] ingediend bij de Raad van Tucht van het Register Belastingadviseurs (productie 1 bij het klaagschrift).

3.         De klacht

3.1       Betrokkene heeft volgens klagers gehandeld in strijd met de voor hem geldende gedrags- en beroepsregels.

3.2       Ten grondslag aan de klacht liggen, zoals blijkt uit het klaagschrift en de daarop door en namens klagers gegeven toelichting, de hierna omschreven verwijten.

a. In januari 2015 hebben [B] en [F] verklaringen voorbereid en klagers (1) en (2) in de periode januari tot en maart 2015 onder zware druk gezet om deze verklaringen te ondertekenen. Voor klager (1) gaat het om de verklaring die is vermeld in 2.14 van deze uitspraak.

b. Een aantal [E] Groep-vennootschappen – waar [B] middellijk bestuurder en aandeelhouder van is en feitelijk ook alle boekingen en betalingen voor verrichtte – heeft haar dividenduitkeringen tot en met het jaar 2014 met [BV9] verrekend voor een bedrag van € 1.208.811.

c. [B] heeft eigenhandig zonder medeweten en goedkeuring van [BV9] het bestuur van de [E] Groep-vennootschappen ontnomen aan [BV9].

d. [F] en [B] hebben geweigerd om [BV9] weer bestuurder te maken van de [E] Groep-vennootschappen, nadat was gebleken dat de eis van de [bank] om een bestuurderswissel toe te passen op onjuiste gronden was gebaseerd en dat alle aantijgingen aan het adres van klager (1) onheus waren.

e. Tijdens zijn ziekte is klager (1) onder druk gezet om de aandelen die hij in [BV2] hield via klaagster (3), om niet over te dragen. Die aandelen vertegenwoordigden een aanzienlijke waarde en zijn op 3 maart 2015 overgedragen.

f. Aan het verzoek aan [BV3] en [BV4] om te komen tot vrijwillige ongedaanmaking van de onder 3.2.e vermelde overdracht is geen gevolg gegeven.

g. In januari 2014 respectievelijk februari 2015 heeft [B] middels [BV4] zich ten onrechte aandelen van [BV9] in [E] Noord Holland B.V. respectievelijk [E] Zuid-Holland B.V. toegeëigend. De aandelen waren namelijk bedoeld voor [BV9], maar zijn zonder medeweten en goedkeuring van klagers (1) en (2) aan [BV4] uitgegeven.

h. [B] heeft tezamen met [F] gepoogd het aandelenbelang van [BV9] in [BV15] door [BV9] te laten verkopen aan [BV23] – één van de vennootschappen van [B] c.s. – voor het bedrag van slechts € 362.500.

i. Om de onder 3.2.h vermelde verkoop te bewerkstelligen heeft [B] valse notulen opgesteld van een buitengewone aandeelhoudersvergadering van [BV9] (productie 6 bij het aanvullende klaagschrift), welke op 21 april 2015 zou hebben plaatsgevonden en waarbij klagers (1) en (2) aanwezig zouden zijn geweest en waarop zij zouden hebben ingestemd met de verkoop van de aandelen in [BV15]. Er is een concept-akte opgesteld (productie 7 bij het aanvullende klaagschrift). De betreffende notaris weigerde zijn medewerking te verlenen aan het passeren van de akte, gelet op het feit dat klager (1) ziek was en niet bij de overdracht betrokken.

j. [B] heeft getracht klagers (1) en (2) te ontslaan bij [BV9].

k. Eind juli / begin augustus 2015 heeft [BV9] zich uitsluitend en alleen via [B] tot de Rechtbank Gelderland gewend met het verzoek om aan [BV9] (voorlopige) surseance van betaling te verlenen (productie 9 bij het aanvullende klaagschrift). Op de bijgevoegde crediteurenlijst staat als grootste vordering een niet bestaande vordering van de [E] Groep-vennootschappen ten bedrage van € 250.000 vermeld.

l. [BV15] heeft op 23 oktober 2015 een buitengewone aandeelhoudersvergadering gehouden, waarin is besloten tot verkoop van onroerend goed, dit mede met het oog op financiering van allerhande tegen klager (1) en/of [BV9] te starten en gestarte juridische procedures. [B] heeft de ter vergadering verschenen gemachtigde van [BV9], die een door klager (2) verstrekte volmacht had, de toegang geweigerd. Die onrechtmatige weigering tast de besluitvorming in die aandeelhoudersvergadering aan.

m. Tijdens de crediteurenvergadering op 3 november 2015 heeft de bewindvoerder van [BV9] ten onrechte verzocht de voorlopige surseance van betaling in te trekken en [BV9] in staat van faillissement te verklaren. Ook de Maatschap [maatschap2] (bij monde van [B]) en een aantal [E] Groep-vennootschappen (bij monde van [B] en [F]) hebben om het faillissement van [BV9] verzocht.

n. Na de beschikking van de rechtbank Gelderland van 3 november  2015 (vermeld in 2.15 van deze uitspraak)  hebben Maatschap [maatschap2] en meerdere [E] vennootschappen op 12 november 2015 het faillissement van [BV9] aangevraagd.

o. [D], betrokkene en [B] hebben een kort geding aangespannen tegen klager (1) tot levering van onroerende zaken aan hen. Onder verstrekking van onjuiste informatie heeft de rechtbank de onder 2.18 vermelde vonnissen gewezen. Betrokkene en/of [B] hebben in dit kader de curator ertoe gebracht om beslag te leggen op de aan klager (1) toekomende overwaarde.

p. Staande het faillissement van [BV9] hebben de andere aandeelhouders van de deelnemingen van [BV9] getracht tegen vergoeding van de crediteurenvorderingen en de boedelkosten de aandelen van de deelnemingen van [BV9] over te nemen, mitsdien voor een bedrag van circa € 700.000, dit terwijl de waarde daarvan meer dan € 4 miljoen bedraagt.

q. Tijdens de verificatievergadering in het faillissement van [BV9] is ten onrechte niet toegekomen aan de inhoudelijke behandeling van de vorderingen van de [E] Groep-vennootschappen.

r. Vanaf januari 2015 hebben de [E] Groep-vennootschappen de verschuldigde management-fee niet meer aan [BV9] betaald, maar aan [B] en de zijnen.

s. [B] heeft in zijn hoedanigheid van aandeelhouder, bestuurder en belastingadviseur en het zich gedragen als accountant van de vennootschap zijn taken onbehoorlijk vervuld en de belangen van zijn cliënten verkwanseld.

3.3       Wat door of namens klagers bij de mondelinge behandeling als nieuwe standpunten naar voren is gebracht, is door de Accountantskamer niet opgevat als nieuwe klachtonderdelen (waarvan de inbreng op een dergelijk laat tijdstip overigens ook in strijd zou zijn met de beginselen van een behoorlijke procesorde) doch – voor zover het daartoe kan dienen – als een ondersteuning van de betwisting van het gestelde in de door of namens betrokkene gegeven weerspreking van de klacht.

4.         De gronden van de beslissing

Omtrent de klacht en het daartegen gevoerde verweer overweegt de Accountantskamer het volgende.

4.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab) is de accountant ten aanzien van de uitoefening van zijn beroep onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens de Wab bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

4.2       Het handelen en/of nalaten waarop de klacht betrekking heeft moet, nu dit plaatshad ná 4 januari 2014, worden getoetst aan de sindsdien geldende Verordening gedrags- en beroepsregels accountants (VGBA).

4.3       Daarbij stelt de Accountantskamer voorop dat het in een tuchtprocedure als de onderhavige in beginsel aan klagers is om feiten en omstandigheden te stellen en – in geval van (gemotiveerde) betwisting – aannemelijk te maken, die tot het oordeel kunnen leiden dat de betrokken accountant tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.

inzake de ontvankelijkheid

4.4       Betrokkene heeft primair betoogd dat de klacht niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Hij heeft daartoe aangevoerd dat onduidelijk was namens wie de klacht was ingediend, dat klagers niet aannemelijk hebben gemaakt dat hij betrokken is geweest bij het handelen van [B], zoals dat wordt omschreven in een groot aantal klachtonderdelen, en voorts dat de verwijten geen enkele relatie hebben met het accountantsberoep.

4.5       De Accountantskamer kan betrokkene niet volgen in zijn niet-ontvankelijkheidsverweer. In het klaagschrift wordt expliciet gesteld dat de klacht namens klager (1) en klager (2) is ingediend. Daaraan is toegevoegd dat zij “pro se” klagen en als (voormalig en/of middellijk) bestuurders en aandeelhouders van de in bijlage 1 bij het klaagschrift genoemde rechtspersonen. Aan betrokkene kan worden toegegeven dat uit deze toevoeging niet voldoende duidelijk blijkt om welke vennootschappen het gaat en evenmin dat klager (1) en/of klager (2) bevoegd zijn tot het vertegenwoordigen van deze vennootschappen. Wat daarvan ook zij (en van de aan deze onduidelijkheid te verbinden gevolgen), ter zitting is wel duidelijk geworden wie klagers in de onderhavige zaak zijn. Ingevolge vaste jurisprudentie van het College van Beroep voor het bedrijfsleven valt het handelen van een in het accountantsregister ingeschreven accountant in het feitelijk door hem uitgeoefende beroep (ook) onder het handelen zoals bedoeld in artikel 42 van de Wab en daarmee onder het bereik van het tuchtrecht voor accountants. Of bij dat handelen vakbekwaamheid als accountant is of kan worden aangewend, is alleen van belang voor de aan te leggen toetsingsmaatstaven en niet voor de ontvankelijkheid van de klacht. Of aannemelijk is geworden dat betrokkene tuchtrechtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld staat evenmin aan de ontvankelijkheid van de klacht in de weg, maar moet bij de inhoudelijke behandeling worden vastgesteld.

inzake de inhoudelijke beoordeling (algemeen)

4.6       Klagers hebben aangevoerd dat voor zover betrokkene niet zelf heeft gehandeld, de onder 3.2.a tot en met 3.2.s omschreven verwijten betrokkene toch aan te rekenen zijn, omdat [B] al zijn werkzaamheden in direct en nauw overleg met betrokkene onder de vlag van de entiteiten waarin zij participeren, heeft verricht. Daarbij merken klagers op dat de [E] Groep-vennootschappen de grootste klant zijn van betrokkene.

4.7       De Accountantskamer is van oordeel dat klagers, op wie in dezen de bewijslast rust (zie 4.3 van deze uitspraak), niet, althans volstrekt onvoldoende, aannemelijk hebben gemaakt dat het handelen of nalaten waarop de klachtonderdelen 3.2.a. tot en met 3.2.d., 3.2.g. tot en met 3.2.n. en 3.2.p. tot en met 3.2.s. zien, (mede) handelen of nalaten van betrokkene betreft. Klagers hebben enkel in zijn algemeenheid gesteld dat [B] al zijn werkzaamheden in direct en nauw overleg met betrokkene heeft verricht, maar niet duidelijk gemaakt welke werkzaamheden van [B] of betrokkene een rol hebben gespeeld bij het handelen of nalaten bedoeld in deze klachtonderdelen. Betrokkene heeft erkend dat hij werkzaamheden ten behoeve van de [E] Groep-vennootschappen heeft verricht, maar uit dat feit volgt niet dat het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd, hem kan worden verweten. Wat betreft klachtonderdeel 3.2.b. hebben klagers ook verwezen naar een niet gedateerd en niet ondertekend stuk met als titel ‘Overzicht Vorderingen van de [E] Vennootschappen op [BV9]’. Betrokkene heeft ter zitting onweersproken gesteld dat hij daarvan niet de opsteller is geweest. Betrokkene heeft tevens onweersproken verklaard geen berekening in verband met de liquiditeitsruimte te hebben gemaakt ten behoeve van de dividenduitkeringen. Derhalve is ook de onderbouwing van dit klachtonderdeel ontoereikend. Nu alle hier aan de orde zijnde klachtonderdelen niet het handelen of nalaten van betrokkene betreffen, kan de beoordeling of deze tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn achterwege blijven. Ook de overige door betrokkene aangedragen verweren op deze klachtonderdelen kunnen onbesproken blijven. Deze klachtonderdelen dienen derhalve ongegrond te worden verklaard. De Accountantskamer zal hierna de resterende klachtonderdelen, 3.2.e., 3.2.f. en 3.2.o. inhoudelijk behandelen.

inzake klachtonderdelen 3.2.e. en 3.2.f.

4.8       Klagers hebben inzake deze klachtonderdelen verwezen naar een akte van inkoop aandelen C (productie 3 bij het aanvullende klaagschrift), naar de onder 2.16 vermelde brief en het onder 2.17 vermelde e-mailbericht.

4.9       Nu een deel van de aandelen waarop deze klachtonderdelen zien, is overgedragen aan een rechtspersoon die door betrokkene wordt beheerst, slaagt het verweer dat het hier om handelen van alleen [B] en niet om handelen en nalaten van betrokkene gaat, niet. Betrokkene voert voorts als verweer aan dat klagers dit onderdeel van de klacht onvoldoende hebben onderbouwd.

4.10     De Accountantskamer is van oordeel dat klagers hebben gesteld dat klager (1) onder druk is gezet om zijn aandelen om niet over te dragen, maar dat zij dit niet met feiten en omstandigheden hebben onderbouwd. Uit de door klagers overgelegde stukken blijkt, naar het oordeel van de Accountantskamer, deze druk niet, laat staan dat sprake is geweest van oneigenlijke druk en laat staan dat betrokkene deze (oneigenlijke) druk zou hebben uitgeoefend. De Accountantskamer is van oordeel dat deze klachtonderdelen ongegrond dienen te worden verklaard en komt niet toe aan hetgeen betrokkene overigens als verweer heeft aangevoerd.

inzake klachtonderdeel 3.2.o.

4.11     De Accountantskamer is van oordeel dat het verweer dat het bij dit klachtonderdeel niet om handelen van betrokkene gaat, niet kan slagen, nu betrokkene in persoon partij is geweest in de zaak die tot de betreffende kort geding vonnissen heeft geleid. In zoverre faalt het verweer van betrokkene. Betrokkene voert voorts als verweer aan dat hij terecht een kort geding heeft aangespannen.

4.12     De Accountantskamer overweegt dat het tot haar vaste jurisprudentie behoort dat het door een accountant in zijn zakelijke betrekkingen al dan niet in rechte innemen van een civielrechtelijk standpunt, behoudens bijzondere omstandigheden, in het kader van de door hem in acht te nemen fundamentele beginselen van professionaliteit en integriteit (artikel 2 onder a. en onder b. van de VGBA) niet tot een gegrond tuchtrechtelijk verwijt kan leiden. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is onder meer sprake indien geoordeeld zou moeten worden dat een door een accountant ingenomen standpunt bewust onjuist of misleidend, en dus te kwader trouw, blijkt te zijn of naar zijn aard bezien door een redelijke en goed geïnformeerde derde, die over alle relevante informatie beschikt, zal worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het accountantsberoep.  Onder bijzondere omstandigheden kunnen ook de beginselen van objectiviteit en of vakbekwaamheid en zorgvuldigheid (artikel 2 onder c. en onder d. van de VGBA) zijn geschonden, indien betrokkene weliswaar niet bewust onjuist of misleidend een standpunt heeft ingenomen, maar hem wel in sterke mate verweten kan worden een onjuist of misleidend standpunt te hebben ingenomen, aldus nog steeds de vaste jurisprudentie van de Accountantskamer.

4.13     Uit hetgeen klagers naar voren hebben gebracht en gelet op het verweer van betrokkene is het de Accountantskamer niet gebleken dat betrokkene te kwader trouw een standpunt heeft ingenomen. Het enkel innemen van een standpunt, zoals klagers stellen, is daartoe volstrekt onvoldoende. Dit klachtonderdeel dient derhalve ongegrond te worden verklaard.

4.14     Gelet op het voorgaande dient de klacht in al haar onderdelen – ongegrond te worden verklaard.

5.         Beslissing

De Accountantskamer:

·       verklaart de klacht ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.J. van Lee, voorzitter, mr. M. Aksu en mr. C.H. de Haan (rechterlijke leden) en drs. W.J. Schoonderbeek RA en P. van de Streek AA (accountantsleden), in aanwezigheid van mr. H.J. Haanstra, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2018.

_________                                                                                          __________

secretaris                                                                                            voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:_____________________________

Ingevolge artikel 43 Wtra kan tegen deze uitspraak binnen 6 weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld door middel van het indienen van een beroepschrift bij het College van Beroep voor het bedrijfsleven (adres: Postbus 20021, 2500 EA  Den Haag). Het beroepschrift dient de gronden van het beroep te bevatten en te zijn ondertekend.