ECLI:NL:TACAKN:2018:12 Accountantskamer Zwolle 18/258 Wtra AK

ECLI: ECLI:NL:TACAKN:2018:12
Datum uitspraak: 16-03-2018
Datum publicatie: 16-03-2018
Zaaknummer(s): 18/258 Wtra AK
Onderwerp:
Beslissingen: klacht kennelijk niet-ontvankelijk
Inhoudsindicatie:   Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk wegens overschrijding zesjaarstermijn en het ne-bis-in-idem-beginsel.

ACCOUNTANTSKAMER

                                                            VOORZITTER

BESLISSING ex artikel 39, eerste lid, van de Wet tuchtrechtspraak accountants Wet tuchtrechtspraak accountants (Wtra) in de zaak met nummer 18/258 Wtra AK van 16 maart 2018 van

1)     X1 B.V. ,

gevestigd te [plaats1],

2)     haar bestuurder X2,

en

3) haar voormalig bestuurder X3,

K L A G E R S ,

raadsman: mr. J. Koekkoek,

t e g e n

Y ,

registeraccountant,

kantoorhoudende te [plaats2],

B E T R O K K E N E .

1. Het verloop van de procedure

1.1       De Accountantskamer heeft op 29 januari 2018 het klaagschrift van 26 januari 2018 (hierna: de derde klacht) ontvangen.

1.2       Bij brief van 30 januari 2018 heeft de Accountantskamer klagers laten weten dat de klacht ziet op de rapportage die betrokkene op (15 juni 2011 en) 21 juni 2011 heeft uitgebracht, en klagers gevraagd toe te lichten waarom zij menen dat de klacht ontvankelijk is, gelet op de in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wtra opgenomen verjaringstermijn van zes jaar.

Voorts hebben [X1] BV en [X2] ook in 2012 een (eerste) klacht ingediend die betrekking had op het hiervoor genoemde rapport van 21 juni 2011. De Accountantskamer heeft klagers erop gewezen dat zowel het beginsel van concentratie van klachten als het ne-bis-in-idem-beginsel mogelijkerwijs ook aan de ontvankelijkheid van de klacht in de weg kan staan en klagers verzocht om een toelichting op dat punt.

Klagers hebben, ondanks herhaald verzoek zijdens de Accountantskamer en toezegging om te antwoorden hunnerzijds, niet gereageerd.

2. De beoordeling

2.1       Op grond van artikel 42 van de Wet op het accountantsberoep (hierna: Wab)is de accountant bij het beroepsmatig handelen en/of ten aanzien van zijn beroepsuitoefening onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig handelen of nalaten in strijd met het bij of krachtens die wet bepaalde en ter zake van enig ander handelen of nalaten in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

2.2       Artikel 22, eerste lid, van de Wtra bepaalt dat de Accountantskamer een klacht niet in behandeling neemt indien tussen het moment van het verweten handelen of nalaten en het moment van indiening van de klacht een periode van zes jaar of meer is verstreken. Ook kan geen klacht meer in behandeling worden genomen indien op het moment van indienen van de klacht drie jaren zijn verstreken nadat klager heeft geconstateerd of redelijkerwijs heeft kunnen constateren dat het handelen of nalaten in strijd is met het bij of krachtens de Wet toezicht accountantsorganisaties of de Wab bepaalde of met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep.

2.3       Op 10 februari 2012 hebben klaagster sub 1 en klager sub 2 een klacht (hierna: de eerste klacht) tegen betrokkene ingediend. Deze klacht betrof 23 subklachten in verband met de totstandkoming van en de inhoud van de door betrokkene opgestelde (concept)rapporten van 15 en 21 juni 2011 met betrekking tot een geschil tussen de aandeelhouders van de vennootschap. Op 12 oktober 2012 heeft de Accountantskamer op deze klacht onherroepelijk beslist (Wtra AK 12/322), waarbij aan betrokkene een waarschuwing is opgelegd.

Op 4 september 2015 hebben klagers sub 1 tot en met 3 een tuchtklacht (hierna: de tweede klacht) ingediend tegen betrokkene. De onenigheid tussen de vennoten (en betrokkene) had geleid tot een procedure bij de Ondernemingskamer. In die procedure is een gerechtelijk deskundige benoemd. Klagers verweten betrokkene onder meer dat hij onvoldoende had meegewerkt aan het onderzoek door deze deskundige. Bij onherroepelijke uitspraak van 15 februari 2016 (Wtra AK 15/1903) heeft de Accountantskamer de klacht ongegrond verklaard.

2.4       De Accountantskamer begrijpt de in het nu voorliggende klaagschrift opgenomen verwijten als volgt.

In klachtonderdeel 1 stellen klagers dat betrokkene ten tijde van de totstandkoming van zijn rapportages van juni 2011 onvoldoende heeft gedaan aan dossiervorming, nu hij voormelde gerechtelijk deskundige op vragen naar aanleiding van die rapportages heeft geantwoord dat hij niet meer over voldoende kennis beschikte om ten tijde van dat verzoek vragen over zijn rapportages uit juni 2011 te beantwoorden..

Klachtonderdeel 2 komt er op neer dat volgens klagers uit het rapport van de door de Ondernemingskamer benoemde deskundige blijkt dat de rapportages van betrokkene van juni 2011 op tal van onderdelen onjuist zijn en waarover zij thans (opnieuw) klagen.

2.5       De voorzitter van de Accountantskamer is van oordeel dat de klacht in beide onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk is en overweegt daartoe als volgt .

2.6       De klacht is ingediend op 29 januari 2018. De rapportages die betrokkene heeft opgesteld zijn gedateerd 15 en 21 juni 2011. Er kan ervan uitgegaan worden dat de dossiervorming door betrokkene, zeker wat betreft de door de gerechtelijk deskundige aan betrokkene gestelde vragen, rondom deze data is gefinaliseerd.

Gelet op het bepaalde in artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b van de Wtra is de klacht wat betreft beide onderdelen te laat, namelijk met overschrijding van de zesjaarstermijn, ingediend.

2.7       Ten aanzien van klachtonderdeel 2 heeft voorts te gelden dat klaagster sub 1 en klager sub 2 al eerder over de inhoud en totstandkoming van de rapporten van juni 2011 een omvangrijke klacht hebben ingediend. Deze klacht is inhoudelijk door de Accountantskamer beoordeeld en hierop is onherroepelijk beslist. Het uit het beginsel van een goede tuchtrechtelijke procesorde voortvloeiende beginsel van ne-bis-in-idem verzet zich ertegen dat klagers over in wezen hetzelfde feitencomplex wederom een klacht indienen jegens betrokkene. De omstandigheid dat later is gebleken dat aan de rapportages van betrokkene mogelijk nog meer gebreken kleven, doet daar niet aan af. Nu klager sub 3 destijds als aandeelhouder en voormalig bestuurder van klaagster sub 1 nauw bij de eerdere tuchtprocedure betrokken is geweest, is de klacht, voor zover deze namens hem is ingediend, reeds daarom evenmin ontvankelijk.

2.8       Het ne-bis-in-idem-beginsel staat ook aan de ontvankelijkheid van klachtonderdeel 1 in de weg. Klagers hebben zich er eerder over beklaagd dat betrokkene onvoldoende medewerking heeft verleend aan het onderzoek door de gerechtelijk deskundige. Uit de rechtsoverwegingen 2.6 en volgende van de uitspraak van 15 februari 2016 blijkt immers dat in die procedure expliciet aan de orde is gekomen dat betrokkene de gerechtelijk deskundige heeft laten weten dat hij zich niet meer alles kon herinneren over de totstandkoming van de door hem in juni 2011 opgeleverde rapportages. Hieruit volgt dat moet worden geoordeeld dat klagers thans over hetzelfde feitencomplex klagen als destijds. Dat de huidige klacht deels in andere bewoordingen is gesteld, doet daar niet aan af.

3. De beslissing

De voorzitter van de Accountantskamer verklaart de klacht niet-ontvankelijk.

Aldus beslist door mr. M.B. Werkhoven, voorzitter, in aanwezigheid van mr. P.A.M. Spreuwenberg, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2018.

_________                                                                            __________

secretaris                                                                               voorzitter

Deze uitspraak is aan partijen verzonden op:­­­­­­­­­­­­­­­____________________________