ECLI:NL:TNORSHE:2017:26 Kamer voor het notariaat 's-Hertogenbosch SHE/2017/55

ECLI: ECLI:NL:TNORSHE:2017:26
Datum uitspraak: 04-12-2017
Datum publicatie: 15-12-2017
Zaaknummer(s): SHE/2017/55
Onderwerp: Personen- en Familierecht
Beslissingen:
  • Klacht ongegrond
  • Klacht gegrond met berisping
Inhoudsindicatie: Bij testament van moeder is N als executeur benoemd. Over haar uitvaart heeft moeder bij testament bepaald dat zij haar erfgenamen de last oplegt haar crematie te regelen, haar as op een bepaalde plaats te doen uitstrooien en dat zij wenst dat er geen dienst wordt gehouden. N heeft erfgenamen pas na de crematie van moeder over haar overlijden geïnformeerd; zij is van mening dat het testament anders moet worden uitgelegd dan uit de bewoordingen daarvan blijkt. Naar oordeel van kamer is het echter niet aan de executeur, die zich in beginsel dient te houden aan de bewoordingen van het testament, noch aan de tuchtrechter, om te oordelen over de vraag of de wil van moeder al dan niet juist in het testament is weergegeven. Beoordeling van deze vraag is voorbehouden aan de civiele rechter. Opmerking verdient daarbij dat daden of verklaringen van een erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor uitlegging van een uiterste wilsbeschikking kunnen worden gebruikt, indien die wilsbeschikking zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft (artikel 4:46 lid 2 Burgerlijk Wetboek). De passage met betrekking tot de uitvaart is niet voor meerdere uitleg vatbaar en daaruit volgt duidelijk dat de erfgenamen zo spoedig mogelijk van het overlijden van moeder op de hoogte zouden moeten worden gesteld, opdat zij uitvoering zouden kunnen geven aan de last om de crematie regelen. Nu vast staat dat de erfgenamen pas ná de crematie over het overlijden van moeder zijn geïnformeerd, is de kamer van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Berisping. Overige klachtonderdelen m.b.t. beschrijving (in)boedel, niet aantreffen van (afscheids)brieven en onderzoek naar pinopname ongegrond.

Klachtnummer : SHE/2017/55

Datum uitspraak : 4 december 2017

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT ’s-HERTOGENBOSCH

De kamer voor het notariaat neemt de volgende beslissing naar aanleiding van de klacht van:

mevrouw [naam klaagster] (hierna: klaagster),

wonende in […],

gemachtigde: mevrouw mr. C.C. Simonis, verbonden aan SRK Rechtsbijstand,

tegen

notaris mevrouw mr. [naam notaris] (hierna: de notaris),

gevestigd in […],

gemachtigde: de heer mr. G.W.J. van Dijke, advocaat in Middelburg.

1. De procedure

1.1. De gemachtigde van klaagster heeft bij brief van 24 april 2017 een klacht geformuleerd tegen de notaris. Dit klaagschrift (met bijlagen) is op 25 april 2017 ontvangen door de kamer voor het notariaat (hierna: de kamer).

1.2. De notaris heeft een verweerschrift (met bijlagen) ingediend, waarna de plaatsvervangend voorzitter van de kamer heeft bepaald dat de klacht mondeling moet worden behandeld tijdens een zitting van de kamer.

1.3. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden tijdens de zitting van de kamer van 17 juli 2017. Klaagster en de notaris, bijgestaan door hun gemachtigden, zijn ter zitting verschenen. Beide partijen hebben hun standpunt toegelicht, mede aan de hand van pleitnotities.

1.4. Tijdens een schorsing van de mondelinge behandeling hebben partijen met elkaar afgesproken dat zij overleg met elkaar zullen voeren om te proberen een minnelijke regeling te treffen. In verband daarmee is ter zitting bepaald dat de zaak wordt aangehouden voor een periode van drie maanden. Daarbij heeft de voorzitter meegedeeld dat, indien het overleg niet tot intrekking van de klacht leidt, geen verdere mondelinge behandeling zal plaatsvinden.

1.5. Bij brief van 21 september 2017 heeft de gemachtigde van klaagster de kamer bericht dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt. Zij heeft de kamer gevraagd uitspraak te doen.

1.6. Bij brief van 11 oktober 2017 heeft de kamer partijen bericht dat de kamer op 4 december 2017 uitspraak zal doen.

2. De feiten

2.1. Op 2 juni 2015 heeft de moeder van klaagster een gesprek gehad met mevrouw [U], verbonden aan […] (hierna ook: de uitvaartondernemer) over haar wensen met betrekking tot haar uitvaart. Moeder was ernstig en ongeneeslijk ziek. Mevrouw [U] heeft de tijdens dit gesprek gemaakte afspraken als volgt samengevat in een brief aan moeder:

“ - Na u overlijden, wilt u dat wij uw zus bellen (en evt. andere familie).

- Na overlijden halen wij u op.

- U wilt niet opgebaard worden.

- U wilt zo snel mogelijk gecremeerd worden.

- Na de crematie wilt u uitgestrooid worden bij uw man en zoon.

- Bij uitstrooien uw familie contacteren.

- Uitvaartverzekering is in ons bezit, na overlijden zullen wij deze laten uitkeren.

- U heeft aangegeven aan ons, om een heel eenvoudige crematie te verzorgen, zonder familie.

Na u overlijden zorgen wij ervoor dat de akte van overlijden bij Notaris van [naam beklaagde notaris] terecht komt. […].”

2.2. Op 3 juni 2015 heeft kandidaat-notaris mevrouw mr. […] (hierna: de kandidaat-notaris) een gesprek gehad met moeder omdat zij haar testament wilde wijzigen. De kandidaat-notaris was destijds werkzaam op het kantoor van de notaris. Diezelfde dag heeft de kandidaat-notaris, als waarnemer van de notaris, een akte gepasseerd waarbij moeder haar testament heeft gewijzigd. Daarbij heeft zij haar zoon […] onterfd en heeft zij haar overige vier kinderen (waaronder klaagster) en de kleindochter van haar vooroverleden echtgenoot tot erfgenamen benoemd. Ten aanzien van haar uitvaart is in het testament bepaald:

“Ik leg mijn erfgenamen de last op mijn crematie te regelen en mijn as te doen uitstrooien op de begraafplaats aan de van de […] te […]. Ik wens dat er geen dienst wordt gehouden.”

2.3. De notaris is bij dit testament tot executeur benoemd, onder toekenning van een beloning voor de door haar te verrichten werkzaamheden tot een zodanig bedrag als overeenkomt met de bij haar geldende tarieven.

2.4. Op dinsdag 16 juni 2015 is moeder overleden. Diezelfde dag heeft de uitvaartondernemer telefonisch contact gehad met de notaris om te vragen of de uitvaart door hen verzorgd mocht worden op de door moeder aangegeven wijze. De notaris heeft daarmee ingestemd.

2.5. Overeenkomstig de met moeder gemaakte afspraak wilde de uitvaartondernemer de zus van moeder (en eventuele andere familie) direct informeren over het overlijden. Omdat het telefoonnummer van deze zus niet bij de uitvaartondernemer bekend was, hebben twee medewerkers van de uitvaartondernemer de sleutel van de woning van moeder bij de notaris opgehaald. In de woning zou namelijk een doos aanwezig zijn waarin de benodigde gegevens volgens moeder te vinden zouden zijn. Deze doos werd echter niet in de woning aangetroffen, waarna er opnieuw contact is geweest met de notaris. Bij brief van 30 juni 2015 heeft de uitvaartonderneming over de daarop volgende gang van zaken het volgende aan de notaris meegedeeld:

“U/uw kantoor gaf aan dat de bewuste doos bij u op kantoorstond [kamer: kantoor stond], maar dat hij nog onaangeroerd was. Op dat moment is ons beloofd dat u/uw kantoor de zus van mevr. zou inlichten. Echter dit blijkt nooit te zijn gebeurd.”

2.6. Op donderdag 18 juni 2015 heeft de notaris de uitvaartondernemer opdracht gegeven voor de crematie van moeder. Op vrijdag 19 juni 2015 om 9.00 uur heeft de crematie plaatsgevonden. De kandidaat-notaris heeft de zus van moeder (tante van klaagster) vrijdagmiddag telefonisch meegedeeld dat moeder dinsdag was overleden en dat zij die ochtend was gecremeerd.

2.7. Bij brief van 22 juni 2015 heeft de notaris klaagster een kopie toegezonden van het testament van moeder en haar (onder meer) informatie verstrekt over de afwikkeling van de nalatenschap en de mogelijkheden tot aanvaarding/verwerping daarvan. Verder heeft de notaris in die brief meegedeeld dat moeder haar tot executeur had benoemd en heeft zij meegedeeld waaruit de bevoegdheden en verplichtingen van een executeur bestaan. Ten aanzien van de inboedel heeft de notaris vermeld:

“Aangezien de huur zo snel mogelijk moet worden opgezegd, dient de woning leeg gemaakt te worden. Mevrouw [naam moeder] heeft zelf aangegeven dat haar spullen naar de kringloop mogen. Indien u interesse heeft in inboedelgoederen verzoek ik u dit zo snel mogelijk doch uiterlijk voor 29 juni aan mij door te geven.”

Verder heeft de notaris meegedeeld dat het banksaldo, voor zover haar op dat moment bekend, ongeveer € 11.000,00 bedraagt.

2.8. Op 13 juli 2015 heeft een zus van klaagster aan de notaris meegedeeld dat het saldo van de bankrekening van moeder aanmerkelijk minder bedroeg. Op advies van de notaris hebben de erfgenamen daarover zelf contact opgenomen met de Rabobank, waarna zij op 21 juli 2015 een gesprek met de bank hebben gehad. Toen is ontdekt dat op 5 juni 2015 door middel van een pinopname een bedrag van € 5.000,00 was opgenomen van de rekening van moeder. In verband met haar gezondheidssituatie kon moeder dit onmogelijk zelf hebben gedaan.

2.9. Bij brief van 27 juli 2015 heeft de notaris aan klaagster meegedeeld dat zij in overleg met de verhuurder iemand heeft ingeschakeld die de woning van moeder op 10 augustus zal leeghalen en bezemschoon zal opleveren en dat de kosten daarvan ten laste van het banksaldo van moeder komen.

Daarbij heeft de notaris klaagster gewezen op de mogelijkheid om deze kosten te voorkomen door de sleutel van de woning bij haar op te halen en zelf voor een lege en schone oplevering te zorgen. Ook heeft de notaris klaagster meegedeeld dat zij de sleutel kan komen ophalen als zij foto’s of andere spullen uit de woning wil ophalen. Daarbij heeft de notaris vermeld dat klaagster de nalatenschap niet meer kan verwerpen als zij dit doet.

2.10. Op 3 augustus 2015 heeft de notaris telefonisch contact gehad met de Rabobank over de geldopname. De Rabobank heeft daarbij aan haar meegedeeld dat moeder haar pinlimiet zelf had verhoogd en dat het bedrag was opgenomen met de pinpas van moeder.

2.11. Bij e-mail van 5 augustus 2015 heeft de Rabobank aan de notaris bericht dat de (camera)beelden bij de pinautomaat drie maanden worden bewaard. Diezelfde dag heeft notaris de erfgenamen per e-mail als volgt bericht:

“Hierbij deel ik u mede dat ik van de Rabobank heb vernomen dat camerabe3elden van de pin-automaat 3 maanden worden bewaard. Aangezien er op 5 juni een bedrag van € 5.000,= is opgenomen en niet bekend is wie dat heeft gedaan, noch waar dit geld is gebleven, adviseer ik u om aangifte te doen bij de politie. De Rabobank mag de camera-beelden alleen vrij geven nadat er aangifte is gedaan. Omdat er reeds 2 maanden zijn verstreken, adviseer ik u om snel te handelen.

Ten aanzien van de woning deel ik u mede dat de nieuwe huurder akkoord gaat met het laten staan van de spullen. Ook zorgt hij zelf voor het schoonmaken van de woning. Dit bespaart kosten. Ik heb de nieuwe huurder gevraagd om persoonlijke spullen bij mij af te geven indien hij deze zou vinden.”

2.12. In een e-mail aan de notaris van 7 augustus 2015 heeft een zus van klaagster haar onvrede geuit over de werkwijze van de notaris in verband met de overdracht van de woning, de pinopname, de beschrijving van de inboedelgoederen en de (afscheids-)brieven van moeder. Daarbij heeft zij de notaris meegedeeld dat zij en een andere erfgename op 5 en 6 augustus 2015 bij de politie aangifte hebben gedaan in verband met de pinopname. De notaris heeft bij e-mail van diezelfde dag op de vragen en opmerkingen van de zus gereageerd, onder meer met de volgende mededelingen:

“In mijn brief van 27 juli heb ik u mede gedeeld dat de huur was opgezegd en dat de woning op 10 augustus leeg gehaald zou worden. Gezien het geringe saldo kan de huur niet door blijven lopen. Bovendien mag de woning niet zonder huurder blijven van de Woonstichting.

Ik heb diverse malen gevraagd of iemand interesse heeft in de spullen, maar niemand wilde iets hebben. Steeds werd aangegeven dat de spullen naar de kringloop mochten en dat niemand zorg wou dragen voor het leeg halen van de woning. Er was derhalve al iemand ingeschakeld die de spullen zou ophalen en de woning bezemschoon zou opleveren. Dit zou op 10 augustus plaatsvinden.

Nu heeft de nieuwe huurder aangegeven dat de woning niet schoon gemaakt moet worden en dat hij in ruil daarvoor de spullen zou overnemen.

Er is geen sprake van een schenking, omdat er geen geld zou worden ontvangen voor de spullen en er juist alleen maar kosten betaald zouden moeten worden voor het bezemschoon opleveren. (…)

Wie heeft ooit gezegd dat de erfgenamen geen toegang tot de woning krijgen? Het is u juist diverse malen gevraagd!

Als niemand van de erfgenamen iets wil hebben en alles mag naar de kringloop ow [kamer: of] welke instantie dan ook, dan zijn de spullen toch ook weg?

Ik sleur niemand ergens in mee., Het zou handiger zijn als de erfgenamen zelf eens iets zouden doen in plaats van alleen maar commentaar geven. Bovendien is er tot nu toe maar 1 erfgenaam en dat is […]. Verder heeft er nog niemand aanvaardt, dus u kunt ook niet beslissen over het wel of niet toegang verlenen tot de woning aan iemand. Als u denkt dat er persoonlijke spullen zijn, vraag dan om naar de woning te gaan, de sleutels liggen hier.

Als u beneficiair aanvaardt, bent u erfgenaam en niet aansprakelijk voor een negatief saldo.”

In reactie op het verzoek van de zus om “een volledige inventaris van alle goederen die u schenkt aan de nieuwe huurder” heeft de notaris bericht:

“Hier geef ik geen gevolg aan, omdat het niet relevant is. Die opgave zou ook niet worden gedaan als de woning op 10 augustus leeg gehaald zou worden. Hoe kunt u enerzijds aangeven niets te willen hebben en anderzijds een opgave wensen?

Bovendien: denkt u dat er genoeg saldo is om de kosten van het maken van de inventarisatie te betalen? Alle zaken volledig opschrijven en inventariseren kost veel tijd en heeft bovendien geen enkele zin, omdat gelijk al is aangegeven dat niemand iets van de spullen wil hebben.”

2.13. Bij e-mail van 13 augustus 2015 heeft een zus van klaagster aan de notaris bericht dat drie erfgenamen (waaronder klaagster) de nalatenschap beneficiair hadden aanvaard. Een dag later heeft deze zus telefonisch aan de notaris meegedeeld dat er nog een aanzienlijk bedrag aan pensioengelden uitgekeerd zou worden, waarna de notaris verder is gegaan met de afwikkeling van de nalatenschap.

2.14. Bij brief van 27 augustus 2015 heeft de gemachtigde van klaagster een aantal vragen aan de notaris gesteld, onder meer over de crematie, het tijdstip van informeren van de familie, diverse kosten/betalingen, beschrijving van de (in)boedel, overdracht van de (huur)woning en de pinopname.

Omdat de politie, ondanks de aangifte door de erfgenamen, volgens de gemachtigde niet wilde meewerken aan het opvragen van de camerabeelden heeft zij de notaris in deze brief gevraagd alles in het werk te stellen om deze beelden te verkrijgen.

2.15. Naar aanleiding van een e-mail van de broer van klaagster van 27 augustus 2015 heeft de notaris diezelfde dag contact opgenomen met de politie. De dag daarna heeft zij van de politie vernomen dat het niet mogelijk is om aangifte te doen omdat de officier van justitie van mening is dat het niet om een strafbaar feit gaat, nu moeder zelf haar pinlimiet heeft verhoogd en de pincode aan iemand heeft gegeven.

2.16. Bij e-mail van 3 september 2015 heeft een medewerker van de Rabobank aan een medewerker van SRK Rechtsbijstand bericht dat de camerabeelden van 5 juni 2015 niet meer beschikbaar zijn omdat deze volgens beleid van de Rabobank slechts 1 tot 2 maanden worden bewaard.

2.17. Bij brief van 9 september 2015 heeft de notaris op de vragen van klaagster uit de brief van 27 augustus 2015 gereageerd. Ten aanzien van de crematie heeft de notaris (onder meer) vermeld:

“De zin in het testament inhoudende dat de kinderen de crematie moesten regelen is per abuis in de nieuwe versie van het testament blijven staan. Er was haast bij het maken van het testament en er is toen alleen gesproken over een wijziging van de erfgenamen.”

Met betrekking tot beschrijving van de (in)boedel heeft de notaris meegedeeld:

“Aangezien er sprake was van een gering of wellicht negatief saldo heb ik aan de erfgenamen voorgesteld om geen boedelbeschrijving te maken. Reden hiervoor was kostenbeperking. Bovendien hadden alle erfgenamen al aangegeven dat zij geen interesse hadden in de inboedel. Een boedelbeschrijving heeft dan geen nut meer. Behalve een bankrekening en inboedel waren er geen baten. Uw cliënte heeft al voor 25 juni 2015 aangegeven dat er geen interesse in de inboedel was. (…) Er zijn na het overlijden van mevrouw [naam moeder] geen sieraden aangetroffen.”

2.18. De erfdelen zijn op 23 juni 2016 aan de erfgenamen uitgekeerd.

3. De klacht

3.1. Samengevat verwijt klaagster de notaris:

a. dat zij opdracht heeft gegeven tot de crematie van moeder, zonder dat zij de erfgenamen van het overlijden van moeder op de hoogte heeft gesteld, terwijl zij hen bovendien pas over het overlijden heeft geïnformeerd nadat de crematie had plaatsgevonden;

b. dat zij, ondanks herhaald verzoek, heeft geweigerd een (in)boedelbeschrijving op te maken;

c. dat de persoonlijke (afscheids)brieven die moeder aan de kinderen en aan naasten had geschreven, niet zijn aangetroffen/aan hen zijn afgegeven;

d. dat zij heeft nagelaten tijdig actie te ondernemen om te (laten) achterhalen door wie het bedrag van € 5.000,00 was opgenomen van de bankrekening van moeder.

3.2. De notaris heeft gemotiveerd verweer gevoerd tegen de klacht. Voor zover relevant voor de beoordeling, zal dit verweer hierna aan de orde komen.

4. De beoordeling

4.1. Op grond van artikel 93 Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen aan het tuchtrecht onderworpen. De kamer dient de handelwijze van de notaris te toetsen aan de in dat wetsartikel omschreven tuchtnorm. Opmerking verdient daarbij dat de klacht betrekking heeft op het handelen van de notaris in haar hoedanigheid van executeur van een nalatenschap. Nu de gedragingen van een notaris in haar/zijn hoedanigheid van executeur voldoende verband houden met het daarbij passende gedragsniveau van een notaris in het algemeen, is de kamer van oordeel dat de notaris zich tuchtrechtelijk moet verantwoorden voor haar handelwijze als executeur.

ontvankelijkheid

4.2. Ter zitting heeft de notaris een beroep gedaan op niet-ontvankelijkheid omdat klaagster aan de notaris decharge heeft verleend. Daaruit volgt dat zij kennelijk heeft berust in “hetgeen in 2015 al had plaatsgehad”, aldus de notaris. Het feit dat een erfgenaam aan een notaris die als executeur optreedt decharge verleent voor de wijze waarop een nalatenschap (financieel) is afgewikkeld, betekent naar het oordeel van de kamer niet dat deze erfgenaam zich dan niet meer bij de tuchtrechter kan beklagen over het handelen en nalaten van de betreffende notaris. Nu de klacht binnen de klachttermijn van drie jaren bij de kamer is ingediend, is de kamer van oordeel dat deze ontvankelijk is. De diverse onderdelen van de klacht zullen hierna afzonderlijk worden besproken.

a. tijdstip van informeren over overlijden

4.3. Bij de beoordeling wordt vooropgesteld dat moeder, nadat zij op 2 juni 2015 met de uitvaartondernemer afspraken had gemaakt, op 3 juni 2015 ten aanzien van haar uitvaart bij testament heeft bepaald:

“Ik leg mijn erfgenamen de last op mijn crematie te regelen en mijn as te doen uitstrooien op de begraafplaats aan de […] te […]. Ik wens dat er geen dienst wordt gehouden.”

4.4. Zoals gemeld heeft de notaris bij brief van 9 september 2015 meegedeeld dat deze passage met betrekking tot de uitvaart volgens haar per abuis in de nieuwe versie van het testament is blijven staan omdat er haast was bij het maken van het testament en er alleen zou zijn gesproken over een wijziging van de erfgenamen. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat zij tot die conclusie is gekomen aan de hand van de gespreksaantekeningen van de kandidaat-notaris en op basis van een gesprek met de kandidaat-notaris en de uitvaartondernemer. Naar de kamer begrijpt, bedoelt zij daarmee te betogen dat het testament anders moet worden uitgelegd dan uit de bewoordingen daarvan blijkt en dat de notaris niet gehouden was om de erfgenamen direct over het overlijden van moeder te informeren.

4.5. Het is echter niet aan de executeur, die zich in beginsel dient te houden aan de bewoordingen van het testament, noch aan de tuchtrechter om te oordelen over de vraag of de wil van moeder al dan niet juist in het testament is weergegeven. Beoordeling van deze vraag is voorbehouden aan de civiele rechter. Opmerking verdient daarbij dat daden of verklaringen van een erflater buiten de uiterste wil slechts dan voor uitlegging van een uiterste wilsbeschikking kunnen worden gebruikt, indien die wilsbeschikking zonder die daden of verklaringen geen duidelijke zin heeft (artikel 4:46 lid 2 Burgerlijk Wetboek). De passage met betrekking tot de uitvaart is niet voor meerdere uitleg vatbaar en daaruit volgt duidelijk dat de erfgenamen zo spoedig mogelijk van het overlijden van moeder op de hoogte zouden moeten worden gesteld, opdat zij uitvoering zouden kunnen geven aan de last om de crematie regelen.

4.6. Nu vast staat dat de erfgenamen pas ná de crematie door de kandidaat-notaris over het overlijden van moeder zijn geïnformeerd, is de kamer van oordeel dat de notaris tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Daarbij wordt mede in aanmerking genomen dat de wens van moeder om een eenvoudige crematie te verzorgen zonder dat de familie daarbij aanwezig zou zijn, niet in de weg behoefde te staan aan haar wens om haar zus (en overige familieleden) direct na haar overlijden daarover te informeren, zoals zij de dag voor de wijziging van haar testament ook uitdrukkelijk met de uitvaartondernemer had afgesproken. Dit onderdeel van de klacht zal dan ook gegrond worden verklaard.

b. beschrijving (in)boedel

4.7. Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel wordt vooropgesteld dat een executeur met bekwame spoed een boedelbeschrijving moet opstellen (artikel 4: 146 lid 2 Burgerlijk Wetboek).

4.8. Vaststaat dat de notaris in september 2015 een boedelbeschrijving heeft opgemaakt, waarin zij de bezittingen en de schulden van de nalatenschap heeft vermeld. De inboedelgoederen zijn door de notaris niet (in de boedelbeschrijving) omschreven en daaraan is geen waarde toegekend. Ten tijde van het opstellen van de boedelbeschrijving had de nalatenschap een batig saldo van circa € 4.000,00, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat de te verwachten aanslag IB over 2015 en de notariskosten, die als p.m.-posten staan vermeld, nog op dit saldo in mindering zouden moeten worden gebracht.

4.9. Volgens de notaris heeft zij de erfgenamen in overweging gegeven om af te zien van het opmaken van een beschrijving van de (zeer eenvoudige) inboedel omdat geen van hen interesse had in de inboedelgoederen en de waarde daarvan nagenoeg nihil was, terwijl aan de door de notaris te verrichten werkzaamheden kosten verbonden waren. Deze visie blijkt ook uit de hiervoor weergegeven correspondentie.

4.10. Nu niet is gesteld of gebleken dat er erfgenamen waren die aanspraak wensten te maken op de inboedelgoederen is de kamer van oordeel dat klaagster onvoldoende duidelijk heeft gemaakt waarom zij desalniettemin belang had bij een beschrijving van de inboedelgoederen. Omdat het saldo van de nalatenschap bovendien gering was, is de kamer van oordeel dat het niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat de notaris in de gegeven omstandigheden geen beschrijving van de inboedelgoederen heeft opgesteld. Hetgeen klaagster op dit punt verder nog heeft aangevoerd, leidt niet tot een ander oordeel. Dit onderdeel van de klacht zal dan ook ongegrond worden verklaard.

c. (afscheids)brieven

4.11. Klaagster stelt dat zij van haar broer heeft begrepen dat moeder afscheidsbrieven aan de kinderen had geschreven. Ook zou zij circa dertig brieven aan naasten hebben geschreven, die in geadresseerde en gefrankeerde enveloppen werden bewaard in de “grote tas” die de buurman een dag voor het overlijden van moeder op het notariskantoor heeft afgegeven. Klaagster verwijt de notaris dat deze brieven na het overlijden van moeder niet zijn aangetroffen en dat zij tot haar verdriet geen kennis heeft kunnen nemen van de afscheidsbrief.

4.12. De notaris heeft gesteld dat noch in de woning, noch in de tas die de buurman op haar kantoor heeft afgegeven, dergelijke persoonlijke brieven zijn aangetroffen. Ter zitting heeft de notaris verklaard dat de inhoud van de tas, die is gescand, bestond uit nog te betalen rekeningen en briefjes/kladjes van moeder over hoe slecht het met haar ging. Omdat de genoemde persoonlijke brieven van moeder zich ook niet bleken te bevinden in de doos, die moeder op 3 juni 2015 aan de kandidaat-notaris had meegegeven, is de notaris nog een keer teruggegaan naar de woning om te kijken of de brieven daar aanwezig waren. Volgens haar was dit niet het geval en heeft ook de kandidaat-notaris dergelijke brieven niet aangetroffen.

4.13. Het is te betreuren dat klaagster geen kennis heeft kunnen nemen van de inhoud van de brief die zij van haar moeder hoopte te ontvangen. Naar het oordeel van de kamer heeft klaagster echter niet aannemelijk gemaakt dat de door haar genoemde persoonlijke brieven ten tijde van het overlijden van moeder daadwerkelijk aanwezig waren in de woning, dan wel dat deze aan de (kandidaat-)notaris zijn overhandigd. Daarom zal dit onderdeel van de klacht ongegrond worden verklaard.

d. pinopname

4.14. Vaststaat dat de erfgenamen de notaris op 13 juli 2015 hebben meegedeeld dat het saldo van de bankrekening van moeder lager was dan het saldo dat moeder kort voor haar overlijden zelf had genoemd, waarna de erfgenamen op advies van de notaris zelf contact hebben opgenomen met de bank. Vervolgens is hen tijdens een gesprek met de bank op 21 juli 2015 gebleken dat er op 5 juni 2015 door middel van een pinopname een bedrag van € 5.000,00 was opgenomen van deze rekening. Klaagster verwijt de notaris dat zij vervolgens niet direct actie heeft ondernomen door in haar hoedanigheid van executeur informatie in te winnen bij de bank en de camerabeelden op te vragen.

4.15. Zoals gemeld heeft de notaris op 3 augustus 2015 contact gehad met de Rabobank en heeft zij de erfgenamen op 5 augustus 2015 geadviseerd om zelf aangifte te doen bij de politie, wat twee erfgenamen op 5 en 6 augustus 2015 ook hebben gedaan. Vervolgens heeft de notaris direct contact opgenomen met de politie toen de broer van klaagster haar op 27 augustus 2015 berichtte dat de erfgenamen vergeefse pogingen hadden gedaan om na de aangifte meer informatie te verkrijgen over de opname. Toen de bij de aangifte betrokken medewerker van de politie op die dag niet bereikbaar was, heeft zij de volgende dag wederom contact opgenomen met de politie om verdere informatie in te winnen.

4.16. Dat de notaris de erfgenamen in de gegeven omstandigheden allereerst heeft geadviseerd om zelf contact op te nemen met de bank en zelf aangifte te doen bij de politie, is naar het oordeel van de kamer niet tuchtrechtelijk verwijtbaar, terwijl haar evenmin valt te verwijten dat zij te weinig voortvarend actie heeft ondernomen. Naar het oordeel van de kamer mocht de notaris er op basis van de mededeling van de Rabobank van 5 augustus 2015 van uitgaan dat de camerabeelden inderdaad tot drie maanden na de datum van de geldopname (dus tot 5 september 2015) werden bewaard. Dat deze informatie van de bank achteraf onjuist bleek te zijn, kan de notaris niet worden aangerekend. Ook dit onderdeel van de klacht zal daarom ongegrond worden verklaard.

conclusie

4.17. Gelet op het voorgaande is de kamer van oordeel dat onderdeel a. van de klacht gegrond is en dat de ernst van de verweten gedraging het opleggen van de maatregel van berisping rechtvaardigt.

5. De beslissing

De kamer voor het notariaat:

verklaart onderdeel a. van de klacht gegrond,

legt daarvoor aan de notaris de maatregel van berisping op,

verklaart de overige onderdelen van de klacht ongegrond.

Deze beslissing is gegeven door mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, mr. P.M. Knaapen, rechterlijk lid, mr. M.A.M. Kessels, plaatsvervangend notarislid, mr. R.L.G.M. Steegmans, plaatsvervangend notarislid en mr. R.J.M.G. Oostveen, plaatsvervangend belastinglid.

Uitgesproken in het openbaar op 4 december 2017 door mr. H.A.W. Snijders, plaatsvervangend voorzitter, in tegenwoordigheid van de secretaris.

Hoger beroep tegen vorenstaande beslissing is mogelijk door indiening van een verzoekschrift - binnen dertig dagen na dagtekening van het aangetekend schrijven waarbij van deze beslissing is kennis gegeven - bij het gerechtshof te Amsterdam, postadres: postbus 1312, 1000 BH Amsterdam.