ECLI:NL:TNORDHA:2017:28 Kamer voor het notariaat Den Haag 17-12
ECLI: | ECLI:NL:TNORDHA:2017:28 |
---|---|
Datum uitspraak: | 20-12-2017 |
Datum publicatie: | 22-01-2018 |
Zaaknummer(s): | 17-12 |
Onderwerp: | Personen- en Familierecht |
Beslissingen: | Klacht ongegrond |
Inhoudsindicatie: | Ten aanzien van het derde klachtonderdeel, dat ziet op 2015-2016, voert klaagster aan zich onheus bejegend (geïntimideerd en niet serieus genomen) te voelen door de notaris. De notaris zou verder vragen hebben ontweken. |
Kamer voor het notariaat in het ressort Den Haag
Beslissing d.d. 20 december 2017 inzake de klacht onder nummer 17-12 van:
[klaagster] ,
hierna ook te noemen: klaagster,
tegen
[notaris] ,
notaris te [vestigingsplaats],
hierna ook te noemen: de notaris.
Het verloop van de procedure
Bij brief van 25 januari 2017, ingekomen bij de Kamer voor het notariaat in het ressort ‘s- Hertogenbosch op 30 januari 2017, heeft klaagster een klacht tegen de notaris ingediend.
Bij beslissing van 6 februari 2017 heeft de President van het gerechtshof Amsterdam de Haagse Kamer belast met de behandeling van deze klacht.
Bij beslissing van 11 mei 2017 heeft de voorzitter de klacht op twee klachtonderdelen (opstellen akte in 2013 en houding van de notaris in 2013) als kennelijk niet-ontvankelijk afgewezen en partijen in de gelegenheid gesteld te laten weten of zij ten aanzien van het resterende klachtonderdeel (houding van de notaris in 2015-2016) een mondelinge behandeling wensen. Op de eerste twee klachtonderdelen is inmiddels onherroepelijk beslist.
Over het derde klachtonderdeel (houding notaris 2015-2016) heeft op 22 november 2017 heeft een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij was de notaris aanwezig. Klaagster had eerder bericht niet aanwezig te zullen zijn. Van het verhandelde is proces-verbaal opgemaakt.
De feiten
Klaagster en de notaris zijn neef en nicht.
De notaris heeft in 2013 werkzaamheden verricht voor klaagster en haar toenmalige echtgenoot.
In november 2015 hebben klaagster en de toenmalige echtgenoot besloten te gaan scheiden.
Vervolgens zijn de bedoelde werkzaamheden van de notaris onderwerp van discussie geworden.
De klacht en het verweer van de notaris
Ten aanzien van het derde klachtonderdeel, dat ziet op 2015-2016, voert klaagster aan zich onheus bejegend (geïntimideerd en niet serieus genomen) te voelen door de notaris. De notaris zou verder vragen hebben ontweken.
De notaris heeft het volgende verweer gevoerd. De houding van de notaris in 2015/2016 was gelijk aan die in 2013, daarbij mede gebaseerd op de onbehoorlijke wijze waarop klaagster en haar advocaat van meet af aan de “schuld” bij de notaris probeerden te leggen en klaagster dit ook met familie van haar en de notaris deelt. De advocaat schrijft in één van zijn brieven in 2016 dat hij namens klaagster dreigt zowel een tuchtprocedure als een civiele procedure aan te spannen. Klaagster is nooit “weggezet” door de notaris. Dat klaagster zich met terugwerkende kracht weggezet voelt is een heel ander verhaal en voor haar eigen rekening. In de e-mail van 19 december 2015 biedt klaagster de notaris notabene haar welgemeende excuses aan voor het wijzen in zijn richting omtrent de schuldbekentenis. De notaris heeft in de twintig jaar dat hij notaris is nog nooit een tuchtklacht gehad. Hij acht zijn houding wellicht wat onverzettelijk.
De beoordeling van de klacht
Ter beoordeling van de Kamer staat of de notaris heeft gehandeld in strijd met de tuchtnorm als geformuleerd in artikel 93 Wna. Een notaris is aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die hij als notaris behoort te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve hij optreedt, alsmede ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt.
De notaris heeft ervoor gekozen als notaris werkzaamheden te verrichten voor familieleden. Dat is zijn keuze geweest en die keuze heeft hij mogen maken.
Toen over die werkzaamheden discussie ontstond, rustte op hem echter nog steeds de plicht zich als notaris te gedragen. Dat dat wellicht bemoeilijkt wordt door de familieverhoudingen is een gevolg van zijn eigen keuze en ontslaat hem niet van de plicht zich betamelijk te blijven gedragen.
In dit geval vraagt de eerste advocaat van klaagster, mr. Van Dijk, in haar brief van 3 december 2015 opheldering van een ongerijmdheid. De reactie van de notaris van 6 december 2015 is een zakelijke. Klaagster stelt in haar brief van 10 februari 2016 (“op verzoek van mijn nieuwe advocaat, Mr. O. van Beekhof”) vervolgens vragen over de rol en handelingen van de notaris bij de totstandkoming van de schuldbekentenis.
Niet is gebleken dat de notaris ergens in de daarop volgende contacten de grenzen van het betamelijke heeft overschreden. De klacht is dan ook ongegrond.
De Kamer hecht eraan ten overvloede op te merken dat uit de e-mailwisseling na het indienen van de klacht – en die derhalve geen onderdeel kan zijn van de te beoordelen gedragingen – duidelijk wordt dat de notaris door het indienen van een klacht geraakt is. Ook in dergelijke gevallen dient een notaris er echter voor te blijven waken dat hij de grenzen van het betamelijke niet overschrijdt, zo nodig daarbij geholpen door een advocaat of een andere derde. Dat er familieverhoudingen spelen maakt, zoals overwogen, dat niet anders, maar maakt wel dat klaagster zich een ‘vrijere toon’ moet laten welgevallen.
Een sommatie van de notaris aan klaagster om de klacht in te trekken en een waarschuwing dat de toenmalige echtgenoot als getuige kan worden opgeroepen, waar in een latere e-mail nog anderen, zoals de twee zonen van klaagster, aan worden toegevoegd, scheren echter rakelings langs de grenzen van het betamelijke.
De beslissing
De Kamer voornoemd:
verklaart de klacht ten aanzien van het resterende klachtonderdeel ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.H.M. Smelt, voorzitter, A.A. Muilwijk-Schaaij, L.G. Vollebregt, J.P. van Loon en E.S. Voskamp, en in tegenwoordigheid van de secretaris, mr. F.S. Pietersma-Smit, in het openbaar uitgesproken op 20 december 2017.
Kopie van deze beslissing wordt bij aangetekende brief aan partijen gezonden. Tegen deze beslissing staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te Amsterdam, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Het beroepschrift dient binnen dertig dagen na de dagtekening van genoemde brief door het Hof te zijn ontvangen, waarbij de datum van ontvangst door het Hof bepalend is.