ECLI:NL:TNORAMS:2017:29 Kamer voor het notariaat Amsterdam 612708 / NT 16-48, 612710 / NT 16-49, 612711 / NT 16-50, 612712 / NT 16-51 en 612714 / NT 16-52

ECLI: ECLI:NL:TNORAMS:2017:29
Datum uitspraak: 04-05-2017
Datum publicatie: 17-08-2017
Zaaknummer(s): 612708 / NT 16-48, 612710 / NT 16-49, 612711 / NT 16-50, 612712 / NT 16-51 en 612714 / NT 16-52
Onderwerp: Overig
Beslissingen:
  • Klacht niet-ontvankelijk
  • Klacht ongegrond
Inhoudsindicatie: Anders dan de notarissen, is de kamer van oordeel dat met de enkele mededeling dat de notarissen geen werkzaamheden voor klager wilden verrichten sprake is van ministerieweigering. Hieraan doet niet af dat klager formeel nog geen opdracht had verstrekt, omdat hij eerst een offerte wilde ontvangen. Ook het opstellen van een offerte valt onder de verlangde werkzaamheden als bedoeld in artikel 21 lid 1 Wna en bovendien impliceert de weigering om een offerte op te stellen de weigering om de notariële dienst te verlenen. Evenmin doet aan het oordeel van de kamer af dat de weigering in eerste instantie tijdelijk, namelijk voor de duur van de ontslagprocedure, zou zijn. Vast staat immers dat de op dat moment door klager verlangde werkzaamheden door de notarissen werden geweigerd. De kamer oordeelt evenwel dat de ontslagprocedure voor de echtgenote van klager en de (vanzelfsprekende) nauwe betrokkenheid van klager daarbij op zich een gegronde reden vormde als bedoeld in artikel 21 lid 2 Wna voor het opschorten van hun ministerie gedurende de ontslagprocedure. De gang van zaken in de ontslagprocedure zou immers zijn weerslag kunnen hebben op de relatie tussen klager en de notarissen met mogelijke gevolgen voor de notariële dienstverlening. Toen vervolgens na het telefoongesprek van 20 mei 2015 mede door uitlatingen van klager jegens het notariskantoor een ernstige vertrouwensbreuk tussen de notarissen en klager is ontstaan, vormde dit naar het oordeel van de kamer een gegronde reden als hiervoor bedoeld voor de notarissen om hun ministerie definitief te weigeren. De kamer acht dit klachtonderdeel jegens mr. (B) en mr. (E) dan ook ongegrond en, voor zover dit klachtonderdeel de overige notarissen mrs. (A), (C) (hierna: mr. (C)) en (D) betreft, niet ontvankelijk.

KAMER VOOR HET NOTARIAAT IN HET RESSORT AMSTERDAM

Beslissing van 4 mei 2017 in de klacht met nummers 612708 / NT 16-48, 612710 / NT 16-49, 612711 / NT 16-50, 612712 / NT 16-51 en 612714 / NT 16-52 van:

(Klager) ,

wonende te (woonplaats),

klager ,

tegen:

mrs. (notarissen A tot en met E),

allen notarissen te (vestigingsplaats),

hierna te noemen: de notarissen.

1. Ontstaan en loop van de procedure

De kamer is uitgegaan van de volgende stukken:

- klaagschrift met bijlagen van 21 juni 2016, ingekomen bij de kamer voor het notariaat Arnhem-Leeuwarden;

- beslissing van de President van het Gerechtshof Amsterdam d.d. 6 juli 2016 dat gelet op artikel 99 lid 2 Wet op het Notarisambt, de kamer voor het notariaat te Amsterdam wordt belast met deze klacht;

- verweerschrift met bijlagen van 5 september 2016, ingekomen bij de kamer op 6 september 2016;

Bij de mondelinge behandeling van de klacht op 23 maart 2017 zijn partijen en hun raadslieden verschenen. Partijen hebben het woord gevoerd aan de hand van overgelegde pleitaantekeningen. Uitspraak is bepaald op 4 mei 2017.

2. De feiten

De kamer gaat uit van de volgende voor de beoordeling van de klacht van belang zijnde feiten en omstandigheden:

  1. Op 9 september 2013 heeft klager met andere partijen een samenwerkingsovereenkomst gesloten met als doel het verkrijgen van exclusiviteit met betrekking tot het realiseren van een zwemvoorziening met woningbouw. In deze samenwerkingsovereenkomst is onder meer het volgende bepaald: “(…) Partijen verplichten zich over en weer onherroepelijk tot levering van de woningen aan de kopers zoals in de met de kopers te sluiten koop- en aannemingsovereenkomsten vastgelegd;(…) Zowel de splitsingsakte als de leveringsakte zullen geschieden ten overstaan van notariskantoor (het notariskantoor). (…)”
  2. Bij e-mailbericht d.d. 14 februari 2014 heeft mr. (D) (hierna: mr. D) aan klager geschreven, voor zover van belang: “Naar aanleiding van ons plezierige gesprek enige tijd geleden had ik beloofd om na te denken over onze nauwere samenwerking op (in eerste instantie) het gebied van personen- en familierecht. Tijdens ons gesprek gaf je aan dat je steeds meer nadruk wenst te leggen op advies richting jouw cliënten en dat ze je graag wilt ontzorgen. (…) We zijn enthousiast om onze samenwerking verder te intensiveren!”
  3. Op 30 juni 2015 heeft mr. (X) namens de naamloze vennootschap (het notariskantoor). te (vestigingsplaats) (hierna: het notariskantoor) de kantonrechter te (vestigingsplaats) verzocht de arbeidsovereenkomst tussen het notariskantoor en mevrouw (Y) (de echtgenote van klager, hierna: de echtgenote) wegens gewichtige redenen te ontbinden zonder toekenning van enige vergoeding. In het verzoekschrift is onder meer vermeld: “(..) 7. Naar blijkt bestaat er een overlap tussen de cliënten van (het notariskantoor) en (Z) B.V. Tussen (het notariskantoor) en (Z) B.V. bestaat ook een zakelijk(e) relatie. In het verleden heeft de echtgenoot van mevrouw (Y) (het notariskantoor) verzocht om voor cliënten van (Z) B.V. notariële diensten te verlenen. (..)”
  4. Bij e-mailbericht van 12 januari 2016 heeft de raadsman van de notarissen, mr. P. Kramer, aan de KNB geschreven, voor zover van belang: “(…) De klacht van (klager) lijkt er thans op te zien dat er voor de werkzaamheden die door (het notariskantoor) in het verleden ten behoeve van (klager) in privé, dan wel ten behoeve van aan hem gelieerde vennootschappen, zijn verricht een “conflict of interest” heeft bestaan. (Het notariskantoor) kan (klager) in deze stellingname niet volgen, te meer daar daartoe in genoemde brief geen argumenten naar voren worden gebracht. Slechts het feit dat zijn echtgenote destijds een dienstverband had met (het notariskantoor), hetgeen (klager) bij de diverse opdrachtverleningen bekend was, kan in de ogen van (het notariskantoor) geen “conflict of interest” opleveren als door (klager) in zijn bedoelde brief gesteld.”

3. De klacht

3.1 Klager verwijt de notarissen, allen werkzaam bij het onder 2.c genoemde notariskantoor, dat zij hem niet hebben gewezen op het feit dat de vertrouwelijkheid niet kan worden gegarandeerd. Klager verwijst naar (het opmaken van) zijn testament in 2003, waarbij zijn vertrouwensnotaris hem destijds niet heeft meegedeeld dat zijn echtgenote vanuit haar functie als werknemer bij het notariskantoor toegang had tot de inhoud van zijn testament. Het notariskantoor heeft hem toen ook niet geadviseerd om vanwege die omstandigheid naar een ander kantoor te gaan, aldus klager. Ook nadien hebben de notarissen hem daarover niet ingelicht.

3.2 Ten tweede verwijt klager de notarissen, dat zij hem niet hebben gewezen op mogelijke belangenverstrengeling.

Klager heeft als directeur van (Z) B.V. (hierna: Z) in het verleden namens zijn cliënten notariële diensten gevraagd aan het notariskantoor.

Het notariskantoor heeft werkzaamheden verricht voor partijen die tevens cliënt waren bij (Z). Het notariskantoor en klager hadden derhalve gemeenschappelijke cliënten.

Daarnaast is klager ook nimmer gewezen op mogelijke belangenverstrengeling in verband met de werkzaamheden van zijn echtgenote bij het notariskantoor.

Klager wijst op het feit dat zijn echtgenote reeds vanaf 22 augustus 2000 in dienst was getreden bij het notariskantoor en dat ook na deze datum de notarissen nimmer met klager over een mogelijk conflict of interest hebben gesproken. Dat zij ook werkzaamheden verrichtte voor vennootschappen en cliënten van klager was het notariskantoor bekend. Pas in de arbeidsrechtelijke ontslagprocedure van zijn echtgenote kwam dit argument ineens naar voren, aldus klager.

Klager meent dat de notarissen derhalve niet integer zijn geweest en dat zij in strijd met artikel 2 van de Verordening Beroeps en gedragsregels hebben gehandeld.

3.3 Ten derde ziet de klacht van klager op het weigeren van een opdracht die in nauw overleg met het notariskantoor was opgenomen in de samenwerkingsovereenkomst, zoals deze is vermeld onder 2.a. van onderhavige beslissing. De notarissen hadden deze opdracht niet zonder gegronde reden mogen opschorten, althans zij hadden tenminste met klager om de tafel moeten gaan zitten om de gang van zaken te bespreken, aldus klager.

3.4 Ten slotte vordert klager een schadevergoeding wegens immateriële schade.

4. Het verweer

De notarissen hebben de klacht gemotiveerd weersproken. Voor zover van belang wordt hierna op hun verweer ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Ingevolge artikel 93 lid 1 van de Wet op het notarisambt (hierna: Wna) zijn notarissen, toegevoegd notarissen en kandidaat-notarissen aan tuchtrechtspraak onderworpen ter zake van handelen of nalaten in strijd met hetzij enige bij of krachtens deze wet gegeven bepaling, hetzij met de zorg die zij behoren te betrachten ten opzichte van degenen te wier behoeve zij optreden en ter zake van handelen of nalaten dat een behoorlijk notaris niet betaamt. De kamer dient derhalve te onderzoeken of de handelwijze van de notarissen een verwijtbare gedraging in de zin van dit artikel oplevert.

5.2 Met betrekking tot het eerste klachtonderdeel (zie 3.1) hebben de notarissen ter zitting van 23 maart 2017 verklaard dat dit klachtonderdeel zodanig onvoldoende door klager is geconcretiseerd dat niet getoetst kan worden wie van de individuele notarissen nu klachtwaardig zou hebben gehandeld.

Subsidiair menen verweerders dat hen hier geen verwijt kan worden gemaakt. Op grond van artikel 22 lid 1 Wna geldt de geheimhoudingsplicht ook voor personen die onder verantwoordelijkheid van de notaris werkzaam zijn. Deze verantwoordelijkheid rustte derhalve ook op de echtgenote. Bovendien was zij destijds werkzaam op de financiële administratie van het kantoor en behoefde zij tenminste vanuit die positie geen inzage te hebben in de (notariële) akten of in dit geval het testament van klager. De notarissen betwisten dan ook dat er enige informatie- of waarschuwingsplicht jegens klager bestond.

5.3 De kamer overweegt het volgende.

Het verweer van de notarissen slaagt.

Het testament van klager is opgemaakt door een inmiddels overleden notaris van het notariskantoor. Tegen deze notaris is geen klacht ingediend.

Gelet op het bepaalde in artikel 99, eerste lid, Wna, is de kamer van oordeel dat een klacht gericht dient te zijn tegen een individuele notaris of een kandidaat-notaris. Dit brengt met zich dat voor zover de klacht is gericht tegen een kantoor of de notarissen van een kantoor, nader moet worden bezien welke notaris het betreft. Aangezien niet de notarissen, maar wijlen notaris (F), de opdracht heeft gekregen tot het opmaken van klagers testament en klager mogelijk had moeten wijzen op het feit dat de vertrouwelijkheid jegens diens echtgenote niet kon worden gegarandeerd, is de kamer van oordeel dat dit klachtonderdeel tegen de notarissen niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Voor zover klager meent dat ook de notarissen hem hadden moeten inlichten, wordt die stelling verworpen, omdat geen van de notarissen bemoeienis heeft gehad bij het testament van klager.

5.4 Ten aanzien van het tweede klachtonderdeel (zie 3.2) hebben de notarissen zich primair op het standpunt gesteld dat ook dit klachtonderdeel zodanig onvoldoende door klager is geconcretiseerd dat niet getoetst kan worden wie van de individuele notarissen klachtwaardig zou hebben gehandeld.

De notarissen hebben zich ter zitting van 23 maart 2017 voorts op het standpunt gesteld dat er geen sprake was van belangenverstrengeling.

5.5 De kamer overweegt het volgende.

Klager heeft ter zitting verklaard dat alle verweerders, met uitzondering van mr. (A) (hierna: mr. A), werkzaamheden voor hem hebben verricht en hem in dat kader hadden moeten wijzen op mogelijke belangenverstrengeling.

De klacht zal jegens mr. (A) niet-ontvankelijk worden verklaard, aangezien deze geen werkzaamheden voor klager heeft verricht. Nu partijen voorts desgevraagd ter zitting hebben verklaard dat in het onderhavige geval geen sprake is geweest van enige belangenverstrengeling noch tussen (de vennootschappen van) klager en het notariskantoor noch tussen het notariskantoor en de echtgenote, zal dit klachtonderdeel reeds om die reden jegens de overige verweerders ongegrond  worden verklaard. Het enkele feit dat het notariskantoor het argument van mogelijke belangenverstrengeling heeft gebruikt in de ontslagprocedure van de echtgenote leidt niet tot een ander oordeel.

5.6 Klager verwijt de notarissen ten derde (zie 3.3) dat zij de samenwerking met klager ten onrechte abrupt hebben beëindigd en dat zij in plaats daarvan verplicht waren de door klager verlangde werkzaamheden te verrichten uit hoofde van hun ministerieplicht.

Ter zitting van 23 maart 2017 heeft klager verklaard dat hij dit klachtonderdeel met name de notarissen mr. (B) en mr. (E) (hierna: mr. E) verwijt, aangezien hij met hen ter zake bedoelde werkzaamheden heeft gesproken.

5.7 De notarissen hebben aangevoerd dat de klacht niet los kan worden gezien van het arbeidsrechtelijke conflict dat in april 2015 is ontstaan tussen het notariskantoor en de echtgenote, toen bekend werd dat de echtgenote niet alleen werkzaamheden voor het notariskantoor verrichtte, maar ook werkzaam was voor (Z). Dit was in strijd met het verbod op het verrichten van nevenwerkzaamheden, zoals opgenomen in de arbeidsovereenkomst van de echtgenote. Het notariskantoor zag zich derhalve genoodzaakt om in juni 2015 een ontslagprocedure in gang te zetten, hetgeen heeft geresulteerd in de ontbinding van de arbeidsovereenkomst per 1 oktober 2015 onder toekenning van een vergoeding aan de echtgenote. Het notariskantoor heeft deze vergoeding voldaan.

Gelet op genoemde bijzondere omstandigheden heeft het notariskantoor besloten dat het gedurende het arbeidsrechtelijk conflict met de echtgenote niet verstandig zou zijn om werkzaamheden te verrichten voor klager en diens vennootschappen. Dit niet alleen omdat klager als echtgenoot nauw betrokken was bij dat geschil, maar ook omdat de echtgenote weigerde haar werkzaamheden voor (Z) te beëindigen. Voorts meende het notariskantoor dat het klager niet veel moeite zou kosten zijn werkzaamheden bij een ander notariskantoor in de omgeving van (vestigingsplaats) onder te brengen.

Klager is door notaris mr. (B), (hierna: mr. B) op 20 mei 2015 over dit standpunt ingelicht, waarbij is meegedeeld dat het notariskantoor weer bereid was om werkzaamheden voor klager, dan wel diens vennootschappen, te verrichten zodra het arbeidsrechtelijke conflict met de echtgenote was geëindigd. Klager was het hier echter niet mee eens, met als gevolg dat het conflict tussen het notariskantoor en klager heeft geleid tot een vertrouwensbreuk.

Van een concrete opdracht om werkzaamheden te verrichten is volgens de notarissen in het onderhavige geval geen sprake geweest.

Op 13 mei 2015 heeft klager aan mr. (B) verzocht een offerte op te stellen voor werkzaamheden die verband zouden houden met de realisatie van een zwembad en woningbouw, bij welke transactie klager zelf als partij betrokken was.

Mr. (B) heeft diezelfde dag aan klager laten weten dat hij een offerte zou gaan opstellen. Na intern beraad heeft het notariskantoor vervolgens besloten dat het niet verstandig leek om werkzaamheden voor klager te gaan verrichten en heeft mr. (B) dat in het hiervoor bedoelde telefoongesprek aan klager meegedeeld. Tot een offerte is het dus niet gekomen.

Naar het oordeel van de notarissen hebben zij dus ook hun ministerie niet geweigerd.

Subsidiair stellen de notarissen zich op het standpunt dat er geen sprake is geweest van het weigeren van het ministerie, aangezien mr. (B) slechts heeft aangegeven dat het voor alle partijen wellicht beter was om tijdelijk geen zaken met elkaar te doen.

Meer subsidiair menen de notarissen dat er gegronde redenen bestonden om hun ministerie te weigeren, omdat er sprake was van een niet te helen vertrouwensbreuk en dat dat een gegronde reden kan zijn om ministerie te weigeren. Zij verwijzen daartoe naar de uitspraak van de notariskamer van het Gerechtshof Amsterdam van 20 juli 2006 (ECLI:NL:GHAMS:2006:AY4989) waarin de notariskamer het toelaatbaar achtte dat de notaris de hem opgedragen werkzaamheden, die hij ook al uitvoerde, vanwege een ontstane vertrouwensbreuk beëindigde.

De notarissen stellen dat deze vertrouwensbreuk na het telefoongesprek van 20 mei 2015 is ontstaan.

Op 23 juli 2015 heeft klager nog contact gezocht met mr. (E) om voor hem werkzaamheden te verrichten. Mr. (E) heeft toen aangegeven dat het vanwege genoemde gegronde redenen niet verstandig leek om voorlopig werkzaamheden te verrichten.

5.8 De kamer overweegt het volgende.

Artikel 21 lid 1 Wna luidt als volgt:

“De notaris is verplicht de hem bij of krachtens de wet opgedragen of de door een partij verlangde werkzaamheden te verrichten, behoudens het bepaalde in het tweede, derde, en vierde lid. Ingevolge het tweede lid “is de notaris verplicht zijn dienst te weigeren wanneer naar zijn redelijke overtuiging of vermoeden de werkzaamheid die van hem verlangd wordt leidt tot strijd met het recht of de openbare orde, wanneer zijn medewerking wordt verlangd bij handelingen die kennelijk een ongeoorloofd doel of gevolg hebben of wanneer hij andere gegronde redenen voor weigering heeft.”

Anders dan de notarissen, is de kamer van oordeel dat met de enkele mededeling dat de notarissen geen werkzaamheden voor klager wilden verrichten sprake is van ministerieweigering. Hieraan doet niet af dat klager formeel nog geen opdracht had verstrekt, omdat hij eerst een offerte wilde ontvangen. Ook het opstellen van een offerte valt onder de verlangde werkzaamheden als bedoeld in artikel 21 lid 1 Wna en bovendien impliceert de weigering om een offerte op te stellen de weigering om de notariële dienst te verlenen. Evenmin doet aan het oordeel van de kamer af dat de weigering in eerste instantie tijdelijk, namelijk voor de duur van de ontslagprocedure, zou zijn. Vast staat immers dat de op dat moment door klager verlangde werkzaamheden door de notarissen werden geweigerd.

De kamer oordeelt evenwel dat de ontslagprocedure voor de echtgenote van klager en de (vanzelfsprekende) nauwe betrokkenheid van klager daarbij op zich een gegronde reden vormde als bedoeld in artikel 21 lid 2 Wna voor het opschorten van hun ministerie gedurende de ontslagprocedure. De gang van zaken in de ontslagprocedure zou immers zijn weerslag kunnen hebben op de relatie tussen klager en de notarissen met mogelijke gevolgen voor de notariële dienstverlening. Toen vervolgens na het telefoongesprek van 20 mei 2015 mede door uitlatingen van klager jegens het notariskantoor een ernstige vertrouwensbreuk tussen de notarissen en klager is ontstaan, vormde dit naar het oordeel van de kamer een gegronde reden als hiervoor bedoeld voor de notarissen om hun ministerie definitief te weigeren.

De kamer acht dit klachtonderdeel jegens mr. (B) en mr. (E) dan ook ongegrond en, voor zover dit klachtonderdeel de overige notarissen mrs. (A), (C) (hierna: mr. (C)) en (D) betreft, niet ontvankelijk.

Gelet op de langdurige relatie tussen klager en het notariskantoor kan de kamer begrip opbrengen voor het ongenoegen van klager over het feit dat het standpunt van het notariskantoor telefonisch aan hem is meegedeeld, maar tuchtrechtelijk verwijtbaar is dat niet.

5.9 Klager is niet-ontvankelijk in zijn verzoek om schadevergoeding (zie 3.4) omdat in een klachtprocedure als geregeld in de Wet op het Notarisambt geen schadevergoeding kan worden toegewezen.

5.10 Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.

BESLISSING

De kamer voor het notariaat:

-      verklaart het klachtonderdeel 3.1 niet-ontvankelijk,

-      verklaart het klachtonderdeel 3.2 jegens mr. (A) niet-ontvankelijk en overigens ongegrond,

-      verklaart het klachtonderdeel 3.3 ongegrond voor zover de klacht is gericht jegens mr. (B) en mr. (E),

-      verklaart het klachtonderdeel 3.3 niet-ontvankelijk voor zover de klacht is gericht jegens de notarissen mrs. (A), (C) en (D),

-      verklaart het klachtonderdeel 3.4 ongegrond,

-      verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn verzoek om schadevergoeding.

Deze beslissing is gegeven door mrs. W.S.J. Thijs, voorzitter, T.H. van Voorst Vader, J.H.M. Erkamp, E.H. Huisman en A.J.H.M. Janssen, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Land-Smorenburg, secretaris, en in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2017.

Tegen deze beslissing van de kamer voor het notariaat kunnen partijen binnen dertig dagen na de datum van verzending van deze beslissing hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (postadres, postbus 1312, 1000 BH Amsterdam).