ECLI:NL:TGZRZWO:2017:69 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 063/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:69
Datum uitspraak: 31-03-2017
Datum publicatie: 31-03-2017
Zaaknummer(s): 063/2016
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts afgewezen (samenhang met zaak 064/2016). Het rapport voldoet aan de daaraan te stellen eisen. Geen schending beroepsgeheim.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 31 maart 2017 naar aanleiding van de op 22 maart 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

C , bedrijfsarts, (destijds) werkzaam te D,

v e r w e e r d e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlage;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek met de bijlagen;

-          de dupliek met de bijlage;

-          de brief d.d. 19 juni 2016;

-          de brief d.d. 5 augustus 2016;

-          de brief d.d. 30 augustus 2016 met bijlagen.

Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 17 februari 2017, alwaar klager en verweerder zijn verschenen. Ter zitting is tevens gelijktijdig de klacht behandeld tegen de longarts G (064/2016). In beide zaken wordt gelijktijdig uitspraak gedaan.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager werd door zijn bedrijfsarts, E, verwezen naar het F te D voor een analyse van arbeidsgerelateerde luchtwegproblematiek. Verweerder en G, longarts, zijn beiden werkzaam bij het F en hebben deze adviesaanvraag als team behandeld. In juli 2015 vond een intakegesprek plaats op de polikliniek van het F tussen klager en verweerder. Daarna vond contact per e-mail plaats en werd klager in de periode van augustus tot en met oktober 2015 driemaal door verweerder gezien in het kader van vervolgonderzoek.

Na afronding van het onderzoek werd het rapport d.d. 25 november 2015 van verweerder, mede ondertekend door G, aan de bedrijfsarts gezonden. Het rapport werd in kopie aan klager en aan de huisarts van klager gezonden. Kort daarna sprak verweerder een bericht in op de voicemail van klager.

In het rapport d.d. 25 november 2015 concluderen en adviseren verweerder en G het volgende:

(…). Geen aanwijzingen voor een causaal verband met het werk, noch beroepsastma, noch een door het werk verergerend astma. (…)

Conclusie : Arbeidsrelevant astma, goed reagerend op inhalatie-medicatie. Geen aanwijzingen voor beroepsallergie. Actueel in het werk gerapporteerde klachten meest waarschijnlijk terug te voeren op (mechanische) irritatie. Bedrijfsgeneeskundige monitoring geïndiceerd (zie ‘Advies’).

Advies:

Huisarts : Continuering behandeling van het astma conform de NHG-standaard, waarbij met name blijvende aandacht voor adequaat gebruik van inhalatiemedicatie.

Bedrijfsarts : Het huidig onderzoek laat zien dat zuiver pulmonaal gezien een normale belastbaarheid onder behandeling een reële mogelijkheid is. Tezamen met aandacht voor optimalisering van de arbeidsomstandigheden (reductie van blootstelling aan stof en vrijkomende dampen) zou terugkeer in het eigen werk vooralsnog mogelijk moeten kunnen zijn en dienen de bedrijfsgeneeskundige mogelijkheden hiertoe in ieder geval te worden geëxploreerd. Effecten van genomen maatregelen in het werk dienen te worden geobjectiveerd aan de hand van monitoring van klachten en longfunctie; verwezen wordt naar de vigerende NVAB-richtlijn Astma en COPD (…).”

Op 1 december 2015 zond verweerder een e-mail aan klager, waarin hij aangaf dat hij eerder de voicemail van klager insprak en dat hij bereikbaar was voor een nadere toelichting op het rapport. Op dezelfde dag beantwoordde klager deze e-mail met de mededeling dat een klacht zou volgen omdat hij het oneens was met een deel van de inhoud van het rapport. Meteen daarna reageerde verweerder per e-mail met de mededeling dat hij de klacht namens het F tegemoet zou zien.

Op 18 februari 2016 startte een bij het F werkzame arbeidshygiënist een blootstellingsonderzoek. In april 2016 raakten verweerder en G op de hoogte van de onderhavige bij het tuchtcollege ingediende klacht. Verweerder heeft de bedrijfsarts kort daarna tijdens een telefonisch overleg geïnformeerd over de ingediende klacht. Later bleek dat ook de werkgever van klager op de hoogte raakte van de ingediende klacht. Het blootstellingsonderzoek werd afgerond op 23 mei 2016.

Op 9 juni 2016 ontvingen verweerder en G het verzoek van de bedrijfsarts om te beoordelen of klager geschikt was voor een bepaalde nieuwe functie en werkplek. Op

27 juni 2016 reageerde verweerder met de mededeling dat zij niet aan dat verzoek tegemoet konden komen, gezien de lopende klacht van klager, die wat verweerder en G betreft een evenwichtige arts-patiëntrelatie ondermijnde.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat:

     I.    hij zonder deugdelijk onderzoek te verrichten concludeerde dat er geen aanwijzingen zijn voor een causaal verband tussen de astma en het werk. Het bedrijf is niet bezocht en het onderzoek is niet wetenschappelijk onderbouwd;

   II.    de werkgever van klager op de hoogte is geraakt van de bij het tuchtcollege ingediende klacht, terwijl verweerder een beroepsgeheim heeft.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het onderzoek is uitgevoerd conform de vigerende richtlijnen en standaarden en de diagnose en conclusie op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen. Een werkplekonderzoek maakt geen onderdeel uit van het onderzoek dat uitgevoerd werd voor 25 november 2015. Verweerder heeft, met instemming van G, de bedrijfsarts op de hoogte gebracht van de onderhavige klacht, om de bedrijfsarts in de gelegenheid te stellen om met klager te overleggen over de ontstane situatie, de wensen van klager en het te volgen beleid ten aanzien van het lopende blootstellingsonderzoek. Verweerder ontkent dat hij de werkgever van klager hierover heeft ingelicht.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Door verweerder is na het verzoek tot advies van de bedrijfsarts uitgebreide primaire pulmonale diagnostiek verricht, waaronder het afnemen van een arbeidsanamnese, sequentieel longfunctieonderzoek, serologie, beeldvormend onderzoek en piekstroomregistratie. Het onderzoek vond plaats conform de vigerende richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde en de European Respiratory Society. Het rapport d.d. 25 november 2015 naar aanleiding van dit onderzoek voldoet aan de daaraan te stellen eisen. De conclusie van verweerder en G, dat er geen aanwijzingen waren voor een causaal verband tussen de astma en het werk, vindt voldoende steun in de in het rapport weergegeven bevindingen. Om te komen tot de conclusies in het rapport van 25 november 2015 was een werkplekonderzoek niet nodig. Dat begin 2016 alsnog een werkplekonderzoek werd gedaan, hield geen verband met de ingediende klacht, zoals klager stelt. Het onderzoek vond plaats op verzoek van de werkgever, met als doel om de arbeidsomstandigheden te optimaliseren vanuit een preventief oogpunt, zoals ook door het F geadviseerd. Het eerste klachtonderdeel is gezien deze overwegingen ongegrond.

5.3

Het tweede klachtonderdeel betreft het verwijt dat de werkgever van klager op de hoogte is geraakt van de bij het tuchtcollege ingediende klacht, terwijl verweerder een beroepsgeheim heeft. Hoe de werkgever van klager op de hoogte is geraakt van de ingediende klacht is in deze procedure niet vast komen te staan. Wel staat vast dat verweerder deze informatie deelde met de bedrijfsarts van klager. Bij de beoordeling van het tweede klachtonderdeel staat daarom de vraag centraal of de uitwisseling van informatie over de ingediende klacht met de bedrijfsarts van klager tuchtrechtelijk verwijtbaar is.

5.4

Verweerder nam in de uitoefening van zijn beroep kennis van de tegen hem bij het tuchtcollege ingediende klacht en hij moest het vertrouwelijke karakter van deze informatie begrijpen. Dit betekent dat ook het feit dat klager een klacht tegen hem had ingediend onder zijn zwijgplicht viel. Op grond van artikel 7:457, tweede lid, BW geldt de zwijgplicht niet tussen hulpverleners die rechtstreeks betrokken zijn bij de uitvoering van de behandelingsovereenkomst, voor zover de verstrekking noodzakelijk is voor de door hen in dat kader te verrichten werkzaamheden. Verweerder, G en de bedrijfsarts kunnen als ‘rechtstreeks betrokkenen’ in de zin van dit artikellid worden beschouwd. Verweerder en G werden immers door de bedrijfsarts als specialisten om advies gevraagd, in het kader van de bedrijfsgeneeskundige begeleiding van klager. De noodzaak van het delen van de informatie over de ingediende klacht was volgens verweerder tweeledig. Ten eerste was het contact met klager verstoord en poogde hij via de bedrijfsarts tot herstel van contact met klager te komen, om verduidelijking te kunnen geven over het rapport. Ten tweede wenste hij met de bedrijfsarts te overleggen, omdat hij verwachtte dat de klacht de voortzetting van het lopende onderzoek en de acceptatie door klager van de uitkomsten van het onderzoek zou frustreren. Beide doelen waren volgens verweerder in het belang van klager. Hoewel denkbaar is dat verweerder deze doelen ook had kunnen bereiken zonder de informatie over de ingediende klacht met de bedrijfsarts te delen, is het college van oordeel dat het delen van de informatie niet is aan te merken als een tuchtrechtelijk verwijtbare schending van het beroepsgeheim. Daarbij heeft het college in aanmerking genomen dat verweerder blijkens het vorenstaande een zorgvuldige afweging heeft gemaakt en beoogd heeft te handelen in het belang van klager. Ook het tweede klachtonderdeel is ongegrond.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, mr. dr. E. Plomp, lid-jurist, dr. P.A.J. Buis, C.A.W.M. Hertog en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens, leden-arts, in tegenwoordigheid van mr. M. Mostert, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op

31 maart 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.