ECLI:NL:TGZRZWO:2017:68 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 168/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:68
Datum uitspraak: 31-03-2017
Datum publicatie: 31-03-2017
Zaaknummer(s): 168/2016
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen een arts. Verweerster was als arts-assistent niet in opleiding (ANIOS) werkzaam op de afdeling kindergeneeskunde. Een paar uur na de bevalling van klaagster werd zij in consult geroepen om bloed af te nemen bij het pasgeboren kind om de HIV-status te beoordelen. Klagers verwijten verweerster dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door in het bijzijn van familieleden te zeggen dat zij de baby van klagers meenam voor het vaststellen van de HIV-status terwijl klagers niet wilden dat de familie op de hoogte was van de aandoening van klaagster. Klacht gegrond. Verweerster heeft in het bijzijn van de familie van klagers gevraagd of klaagster medicatie voor HIV gebruikte. Het college is van oordeel dat verweerster op een andere wijze had moeten verifiëren of zij de juiste patiënt voor zich had. Door aan klaagster te vragen of het klopte dat zij HIV-medicatie gebruikte, heeft ze ten onrechte gevoelige medische informatie over klaagster in aanwezigheid van derden gedeeld. Het college legt de maatregel van waarschuwing op.

 

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 31 maart 2017 naar aanleiding van de op 7 juli 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A en B , wonende te C

bijgestaan door mr. T.P. Boer te Arnhem,

k l a g e r s

-tegen-

D , arts, (destijds) werkzaam te C,

bijgestaan door mr. drs. E.E. Rippen, jurist Stichting VvAA Rechtsbijstand te Utrecht,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Het college heeft kennisgenomen van:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de repliek met de bijlage;

-          de dupliek;

-          het proces-verbaal van het op 25 oktober 2016 gehouden mondeling vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 14 februari 2017, alwaar zijn verschenen klagers en verweerster, bijgestaan door hun gemachtigden.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Bij klaagster, geboren 1984, is op 21 jarige leeftijd HIV vastgesteld. Zij gebruikte

anti-HIV-middelen en een anti-depressivum. In verband met haar zwangerschap en

HIV-status was klaagster onder behandeling in het E te C. Op 2 februari 2016 is zij in consult gezien door een kinderarts en is gesproken over ‘Prevention of Mother To Child Transmission of HIV’. Op 10 april 2016 is klaagster bevallen van een gezonde dochter. Na de bevalling moest bij deze dochter bloed worden afgenomen en medicatie worden toegediend conform het protocol ‘HIV, antiretrovirale profylactische behandeling bij pasgeborenen van HIV-geïnfecteerde moeders (medisch)’. Verweerster was sinds

1 januari 2016 als arts-assistent niet in opleiding (ANIOS) werkzaam op de afdeling kindergeneeskunde. Een paar uur na de bevalling werd zij in consult geroepen om bloed af te nemen bij het pasgeboren kind om de HIV-status te beoordelen. Toen zij op de kamer van klaagster kwam, waren klager (haar echtgenoot) en zijn (volwassen) dochter en schoonzoon aanwezig.

In het dossier noteerde verweerster het volgende:

“Bij het binnenlopen van de kamer was vader aanwezig en nog 2 andere personen. Moeder vond het in eerste instantie goed dat ik kwam praten en dat het bezoek mocht blijven. Ik gaf aan dat we bloed gingen afnemen en dat ik haar wilde onderzoeken en dat zij als het goed is wist waarom. Ze gaf aan dat ik bij de verkeerde patient was. Toen aangegeven dat F medicijnen moet krijgen en bloed moet worden afgenomen omdat zij ook medicijnen slikt ivm HIV. Onbekend of bezoek dit gehoord heeft. Daarop zijn die twee personen (zoon + dochter van vader, 72 jaar) uit de kamer gelopen. Moeder was erg verdrietig omdat haar geheim dat ze HIV heeft nu bekend zou zijn. Uitgebreid mijn excuses aangeboden en tegen zoon + dochter van vader alleen kort gezegd dat ik bij de verkeerde persoon naar binnen was gelopen (op verzoek van moeder). Geheimhoudingsplicht bij ons niet bekend. Kort daarvoor heeft vpk de medicijnen in de verpakking meegenomen naar de kamer, waarop het bezoek ook de medicijnen gezien zou hebben volgens moeder (bezoek op afstand, naam wrs niet kunnen lezen). Ook heeft vpk al de medicijnen gegeven, omdat ze dacht dat het bloed al was afgenomen”. 

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGERS EN DE KLACHT

Klagers verwijten verweerster -zakelijk weergegeven- dat zij haar beroepsgeheim heeft geschonden door in het bijzijn van familieleden te zeggen dat zij de baby van klagers meenam voor het vaststellen van de HIV-status terwijl klagers niet wilden dat de familie op de hoogte was van de aandoening van klaagster.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert -zakelijk weergegeven- aan dat zij met de beste bedoelingen heeft gehandeld om goede zorg te leveren aan het kind. Zij is van mening dat zij haar beroepsgeheim niet heeft geschonden. Nadat ze de kamer van klaagster was binnengelopen heeft ze zich aan iedereen voorgesteld en aan klaagster gevraagd of het goed was te vertellen waarvoor ze kwam. Klaagster gaf aan dat dit goed was. Verweerster heeft hierna uitgelegd dat ze de baby kwam onderzoeken en haar mee zou nemen voor bloedonderzoek en het toedienen van medicatie. Toen klaagster aangaf dat ze geen medicatie gebruikte, begon verweerster te twijfelen of ze de goede patiënt voor zich had. Verweerster heeft daarop, ter verificatie of zij de juiste patiënt voor zich had, aan klaagster op zachte toon gevraagd of ze HIV-medicatie gebruikte. Klaagster reageerde hierna geschokt en gaf aan naar het toilet te willen. Toen het bezoek de kamer had verlaten, heeft klaagster aangegeven dat verweerster niet de HIV-besmetting in het bijzijn van haar familie had mogen noemen omdat dit geheim was. Verweerster heeft daarna excuses gemaakt en op verzoek van klaagster aan de familie laten weten dat ze bij de verkeerde patiënt was binnengelopen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Verweerster was door de afdeling gynaecologie in consult gevraagd om de pasgeboren baby van klagers te controleren op HIV-status. De lezingen over hoe dit consult is verlopen lopen uiteen. Klagers stellen dat verweerster een paar uur na de bevalling de kamer is binnengelopen en direct zonder hun toestemming in het bijzijn van de dochter en schoonzoon van klager heeft gevraagd of het goed was de baby mee te nemen voor een onderzoek op HIV-status. Verweerster stelt daarentegen dat ze de kamer is binnengelopen, zich aan iedereen heeft voorgesteld, en aan klaagster toestemming heeft gevraagd of het goed was te vertellen waarvoor ze kwam. Volgens verweerster heeft klaagster aangegeven dat dit goed was, waarop verweerster heeft uitgelegd dat ze de baby wilde meenemen om haar te onderzoeken, bij haar bloedonderzoek te verrichten en haar medicatie te geven, omdat klaagster ook medicatie krijgt. Verweerster heeft daaraan toegevoegd dat als het goed was klaagster wist waarom het kind deze behandeling kreeg. Omdat klaagster aangaf geen medicatie te gebruiken, begon verweerster te twijfelen of ze de juiste patiënt voor zich had. Om die reden heeft ze aan klaagster gevraagd of ze medicatie voor HIV gebruikte, aldus verweerster.

5.3

Nu de lezingen van partijen uiteenlopen, heeft het college niet kunnen vast stellen welke lezing de juiste is. Wat hier verder van zij, het college concludeert dat ook als de lezing van verweerster wordt gevolgd, er sprake is van onzorgvuldig handelen. Het staat vast dat verweerster in het bijzijn van de familie van klagers heeft gevraagd of klaagster medicatie voor HIV gebruikte. Het college is van oordeel dat verweerster op een andere wijze had moeten verifiëren of zij de juiste patiënt voor zich had. Door aan klaagster te vragen of het klopte dat zij HIV-medicatie gebruikte, heeft ze ten onrechte gevoelige medische informatie over klaagster in aanwezigheid van derden gedeeld. Het college volgt verweerster niet in haar verweer dat ze vooraf toestemming heeft gevraagd aan klagers en daarom haar beroepsgeheim niet heeft geschonden. Gesteld al dat toestemming is gevraagd en gegeven – hetgeen klagers betwisten –, dan is het het college niet duidelijk geworden waarvoor verweerster precies toestemming heeft gevraagd en dat klagers hebben begrepen waarvoor zij toestemming hebben gegeven.

Dat klaagster (vooraf) niet uitdrukkelijk om geheimhouding van deze informatie had gevraagd, legt daarbij geen gewicht in de schaal. Duidelijk is dat deze informatie hoe dan ook onder de wettelijke geheimhoudingsplicht van verweerster viel. Het college stelt dan ook vast dat verweerster in dit opzicht haar beroepsgeheim heeft geschonden.

5.4

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht gegrond is. Over de vraag welke maatregel passend is, overweegt het college als volgt. Hoewel verweerster onzorgvuldig heeft gehandeld, heeft het college ook oog voor de situatie waarmee verweerster werd geconfronteerd, waarop zij ongelukkig heeft gereageerd. Verweerster heeft zich ter zitting toetsbaar opgesteld. Zij heeft de onmacht die zij als jonge, onervaren arts heeft gevoeld duidelijk onder woorden gebracht. Direct na het voorval heeft zij haar excuses aan klagers gemaakt en de situatie met haar supervisor besproken. Ter zitting heeft zij haar excuses nog eens herhaald. Het college is ervan overtuigd dat verweerster lering uit het voorval heeft getrokken. Om al deze redenen, die de verwijtbaarheid en de verantwoordelijkheid van verweerster overigens niet opheffen, zal het college de lichtste tuchtmaatregel opleggen. Het college tekent hierbij aan dat dit een zakelijke terechtwijzing is die de onjuistheid van een handelwijze naar voren brengt zonder daarop een stempel van laakbaarheid te drukken.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart de klacht gegrond;

-          legt de maatregel van waarschuwing op.

Aldus gedaan door mr. H.L. Wattel, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist,

dr. F. Brus, A.S.M. Kraak en P. Jongerius, leden-geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2017 door

mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.