ECLI:NL:TGZRZWO:2017:3 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 081/2015

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:3
Datum uitspraak: 06-01-2017
Datum publicatie: 06-01-2017
Zaaknummer(s): 081/2015
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie:   Verweerder heeft klaagster onderzocht in het kader van geschiktheidsprocedure CBR. Klaagster verwijt verweerder dat hij de keuring niet zorgvuldig heeft uitgevoerd en klaagster niet goed heeft geïnformeerd over het inzage- en blokkeringsrecht. Klachten ongegrond.  

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 6 januari 2017 naar aanleiding van de op 16 april 2015 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. H. Zobuoglu, advocaat te Amsterdam,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , neuroloog, (destijds) werkzaam te B,

bijgestaan door mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS-rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r  

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het aanvullend klaagschrift;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- de repliek;

- de dupliek;

- het proces-verbaal van het op 13 november 2015 gehouden gehoor in het kader van het vooronderzoek.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 18 november 2016, alwaar zijn verschenen gemachtigde van klaagster en verweerder bijgestaan door mr. S. Dik, vervanger van mr. L. Neuschäfer-Greebe, verbonden aan DAS-rechtsbijstand.

Klaagster is niet verschenen.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster is op 23 augustus 2014 als bestuurder van haar auto tegen het openstaande portier van een stilstaand voertuig aangereden. De verbalisanten zagen dat klaagster veel moeite had om haar voertuig te parkeren, dat haar voertuig rondom veel schade had en dat zij verward overkwam. Daarnaast constateerden de verbalisanten dat klaagster een kruk nodig had om te kunnen lopen.

De politie heeft naar aanleiding van de aanrijding van klaagster aan de divisie Rijgeschiktheid van het CBR een melding gedaan waarna de geldigheid van het rijbewijs van klaagster werd geschorst. Op 1 oktober 2014 heeft het CBR haar een onderzoek opgelegd.

Verweerder is werkzaam als neuroloog en voert regelmatig, op verzoek van het CBR, keuringen uit teneinde te onderzoeken of een betrokkene lichamelijk en geestelijk in staat is om te rijden.

Aan verweerder is door het CBR gevraagd te beoordelen of klaagster voldoet aan de geschiktheidseisen zoals die zijn gesteld in de Regeling eisen geschiktheid 2000.

Verweerder heeft klaagster op 14 november 2014 onderzocht.

Klaagster is in haar medische voorgeschiedenis bekend met:

·         COPD

·         3 x laminectomie lumbaal

·         reumatoide arthritis

·         hypertensie

·         myocardinfarct waarvoor PCI + stent

·         decompensatio cordis

·         arthrodese linkervoet

·         knieprothese rechts

·         alopecia areata

Uit het onderzoek van verweerder blijkt het volgende:

‘Algemeen lichamelijk onderzoek:

Algemene indruk: Niet ziek uitziende, adipeuze 78 jarige vrouw die een onverzorgde indruk maakt (…)

Neurologisch onderzoek :

Corticaal: (…) wellicht paranoïde ideeën; oordeel- en kritiekvermogen evenals ziekte-inzicht: niet te beoordelen.(…)

Advies

Op grond van bovenstaande bevindingen (…) acht ik betrokkene, afhankelijk van:

- Een gunstig resultaat van een psychiatrisch onderzoek;

- een positief resultaat van een rijtest, uitgevoerd onder auspiciën van het CBR:

onbeperkt

10 jaar

5 jaar

3 jaar

1 jaar

Ongeschikt

groep 1

     X

groep 2

      x

Volgens de Regeling Eisen Geschiktheid 2000 is bij personen, bij wie een vermoeden bestaat op een lichamelijke of een geestelijke functiestoornis welke interfereert met de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen, voor de beoordeling van de geschiktheid een rijtest vereist door een deskundige op het gebied van de praktische rijgeschiktheid van het CBR.

Verweerder heeft klaagster aan het slot van zijn onderzoek een formulier laten tekenen met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht. In het ondertekende formulier staat het volgende:

Hierbij geeft ondergetekende de specialist toestemming om het onderzoeksverslag aan het CBR te sturen zonder dat ondergetekende voor verzending aan het CBR omtrent de uitslag en de gevolgtrekking van het onderzoek door de keurend arts in kennis wordt gesteld.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven-:

1. dat hij heeft gesteld dat klaagster onverzorgd is ten gevolge van alopecia areata;

2. dat hij heeft gesteld dat klaagster paranoïde is en geen ziekte-inzicht heeft;

3. dat hij klaagster een formulier heeft laten ondertekenen met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht zonder hierbij te melden dat klaagster na ondertekening geen inzage meer mocht hebben in het onderzoeksverslag van verweerder.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat:

1. hij een algemene onverzorgde indruk had van klaagster gebaseerd op lichamelijke en uiterlijke kenmerken. Klaagster legt een onterecht verband tussen een onverzorgde indruk en alopecia areata;

2. op grond van de anamnese en het onderzoek bij verweerder de verdenking is gerezen dat bij klaagster mogelijk paranoïde gedachten alsmede oordeel- en kritiekstoornissen en verminderd ziekte-inzicht aanwezig zijn. Naar aanleiding hiervan heeft verweerder het advies gegeven om de rijgeschiktheid van klaagster mede afhankelijk te maken van een gunstig oordeel van een psychiater;

3. hij klaagster aan het einde van het onderzoek heeft gewezen op het inzage- en blokkeringsrecht en ook op het feit dat zij slechts feitelijke onjuistheden mag wijzigen.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De klachten zoals hiervoor genoemd onder 3.1 en 3.2. zullen gezamenlijk worden behandeld. Wanneer het CBR een vermoeden heeft van onvoldoende rijvaardigheid, dan wel twijfelt aan de lichamelijke of geestelijke geschiktheid die vereist is voor het besturen van een motorvoertuig dan kan het CBR (laten) onderzoeken of iemand geschikt is om te rijden. Het CBR heeft verweerder gevraagd om dit onderzoek bij klaagster uit te voeren. Verweerder heeft klaagster voor de keuring uitgebreid onderzocht. Er zijn diverse testen, een algemeen lichamelijk onderzoek en een neurologisch onderzoek uitgevoerd.

Verweerder heeft op basis van het algemeen lichamelijk onderzoek aangegeven dat klaagster een onverzorgd uiterlijk had. Het college stelt vast dat verweerder geenszins het verband heeft gelegd tussen het onverzorgde uiterlijk en alopecia areata bij klaagster. Het is gebruikelijk binnen de beroepsgroep om bij een keuring te beoordelen of iemand er verzorgd of onverzorgd uitziet. Dit aspect kan iets zeggen over de geestelijke gezondheid van de keurling. Op basis van de onderzoeken heeft verweerder verder de mogelijkheid geopperd, niet gesteld zoals klaagster aangeeft, dat klaagster paranoïde is en geen ziekte-inzicht heeft. Op basis daarvan heeft hij geoordeeld dat klaagster geschikt was om te rijden na een positieve test bij de psychiater. Het advies van verweerder aan het CBR is zijn professionele oordeel als keurend arts. Het college is niet gebleken dat verweerder als keurend arts in strijd heeft gehandeld met de in acht te nemen zorgvuldigheid. De klachtonderdelen 3.1 en 3.2 zijn dan ook ongegrond.

5.3.

Ten aanzien van het verwijt dat verweerder klaagster een formulier heeft laten ondertekenen met betrekking tot het inzage- en blokkeringsrecht zonder hierbij te melden dat klaagster na ondertekening geen inzage meer mocht hebben in het onderzoeksverslag van verweerder, overweegt het college het volgende. Ter zitting is door verweerder aangegeven hoe hij zijn keurlingen informeert over het inzage- en blokkeringsrecht. Hij geeft de keurling twee opties. Bij optie 1 biedt verweerder de keurling de mogelijkheid om het rapport voor verzending naar het CBR in te zien. De keurling kan dan eventueel feitelijke onjuistheden aangeven en tevens vermelden of hij gebruik wil maken van het blokkeringsrecht. Daarbij wijkt hij af van de wens van het CBR dat de keurende artsen verzoekt om geen mededelingen te doen aan de keurling over de resultaten van het door hen verrichte onderzoek.

Indien de keurling het rapport niet wil inzien dan volgt optie 2 en laat verweerder de keurling het hierboven genoemde formulier van het CBR tekenen, waarna het rapport aan het CBR wordt verzonden. Verweerder geeft aan deze toelichting ook bij klaagster te hebben gegeven. Het college is in de eerste plaats van mening dat verweerder door optie 1 aan te bieden, ondanks het verzoek van het CBR om geen mededelingen te doen aan de keurling over de resultaten, terecht zijn eigen verantwoordelijkheid als keuringsarts heeft genomen. Ten tweede heeft het college geen reden om te twijfelen aan de toelichting van verweerder dat klaagster op bovenstaande wijze is geïnformeerd. Bovendien heeft klaagster het formulier zelf ondertekend. Het college is niet gebleken dat klaagster niet kon begrijpen dan wel heeft begrepen wat de strekking van het formulier was. Dit klachtonderdeel is dan ook ongegrond.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klachten af.

Aldus gedaan door mr. P.E.M. Messer-Dinnissen, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist, dr. R.B. van Leeuwen en E.I. van Dijk en prof. dr. R.J. Verkes, leden- arts, in tegenwoordigheid van mr. F. Koenraads, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 6 januari 2017  door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.