ECLI:NL:TGZRZWO:2017:27 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 074/2016
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2017:27 |
---|---|
Datum uitspraak: | 31-01-2017 |
Datum publicatie: | 31-01-2017 |
Zaaknummer(s): | 074/2016 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen verpleegkundige. Klacht kennelijk ongegrond omdat niet als vaststaand kan worden aangenomen dat verweerder klager onjuist zou hebben geïnjecteerd. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 31 januari 2017 naar aanleiding van de op 9 februari 2016 bij het Tuchtcollege Amsterdam binnengekomen en naar het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle doorgestuurde klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , verpleegkundige, (destijds) werkzaam te B,
bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het aanvullend klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek;
- brief d.d. 17 juni 2016 van gemachtigde verweerder waarin hij afziet van dupliek;
-
het proces-verbaal van het op 1 september 2016 gehouden mondeling vooronderzoek.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Verweerder is verpleegkundige en als zodanig verbonden aan D te B sinds september 2015. Klager kent een lange psychiatrische voorgeschiedenis met meerdere opnames sinds 1977. Klager is sinds die tijd gediagnosticeerd met een chronische schizofrene stoornis waarvoor hij onder meer medicamenteus (soms gedwongen) wordt behandeld. Uit de overgelegde stukken met betrekking tot de dwangbehandeling blijkt dat er geregeld overleg is met klager over de medicatie en de bijwerkingen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij bij klager de indruk heeft gewekt dat hij bij het zetten van een depot met opzet een luchtbel bij klager wilde inspuiten.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij patiënt niet onjuist heeft geïnjecteerd, laat staan bewust.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Blijkens de overgelegde stukken heeft klager al 30 jaar last van auditieve hallucinaties en paranoïde waanideeën. Hij gebruikt vanaf 1978 verschillende soorten medicatie. Klager is in 2007 en in 2008 psychiatrisch onderzocht. De gedwongen opnames zijn diverse keren getoetst door de rechter, waarbij deze de overtuiging moet hebben gekregen dat er sprake was van een psychiatrische stoornis. In 2008 is er advies gegeven over dwangbehandeling. In 2014 is klager op zijn verzoek gezien door een psychiater van het E voor een second opinion. Ook deze stelde vast dat er bij klager sprake is van schizofrenie van het paranoïde type. Inmiddels krijgt klager sinds december 2015 weer gedwongen medicatie, getoetst door de geneesheer-directeur, in verband met doodsbedreigingen en gewelddadige uitspraken. Klager heeft gesteld dat verweerder hem bewust onjuist zou hebben geïnjecteerd waarbij een luchtbel is ontstaan. Verweerder heeft dit ontkend. Ook het dossier geeft geen duidelijkheid hierover. Onder deze omstandigheden kan niet als vaststaand worden aangenomen dat verweerder klager bewust onjuist heeft geïnjecteerd en dient de klacht dan ook te worden afgewezen.
5.3
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, A.H. de Vries en E. van Egmond, leden-verpleegkundigen in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 31 januari 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.