ECLI:NL:TGZRZWO:2017:210 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 146/2017
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2017:210 |
---|---|
Datum uitspraak: | 22-12-2017 |
Datum publicatie: | 22-12-2017 |
Zaaknummer(s): | 146/2017 |
Onderwerp: | Schending beroepsgeheim |
Beslissingen: | Gegrond, waarschuwing |
Inhoudsindicatie: | klacht over schending beroepsgeheim. De zorgverlener heeft informatie over zijn cliënt gedeeld met een geschilleninstantie in de veronderstelling dat hij daartoe toestemming had gekregen. Klacht gegrond: waarschuwing. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 22 december 2017 naar aanleiding van de op 13 juni 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
k l a g e r
-tegen-
C , verpleegkundige, werkzaam te B,
bijgestaan door mr. M.J. Bos, verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlage;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de e-mail van klager d.d. 13 september 2017 met de bijlage.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 24 november 2017, alwaar zijn verschenen verweerder met zijn gemachtigde. Klager is niet verschenen.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager was onder behandeling bij D. Verweerder begeleidde klager als sociaal verpleegkundige in de periode van 1 juni 2016 tot begin 2017, vanuit het team E.
Op 13 oktober 2016 nam klager telefonisch contact op met verweerder. Tijdens dit gesprek verzocht klager of iemand van het team van verweerder aanwezig kon zijn bij een gepland gesprek met woningcorporatie F over mogelijke toewijzing van een woning aan klager.
Op 19 oktober 2016 was verweerder aanwezig bij het gesprek met F. Op 27 oktober 2016 werd duidelijk dat F niet aan klager zou toewijzen, zo lang klager niet aan een aantal voorwaarden zou voldoen. Deze voorwaarden betroffen onder meer bepaalde garanties en plannen betreffende de zorg die klager gedurende de huurovereenkomst zou krijgen. Verder moest een onafhankelijk verslag opgemaakt worden over welke woonproblemen een rol speelden bij klager.
Klager startte hierop een procedure tegen F, bij de G. In eerste instantie was klager uitgenodigd om te verschijnen op de zitting van de G op 12 januari 2017. Verweerder ontving daarover van klager op 3 januari 2017 een e-mail van de G.
Op 4 januari 2017 zond verweerder het volgende e-mailbericht aan de G, dat hij ondertekende met zijn naam en de vermelding: “senior psychiatrisch verpleegkundige”:
“Geachte H,
Van uit D probeer ik A te ondersteunen. Omdat als voor A nu erg verwarrend verloopt, is dhr. het overzicht was kwijt, doet hij tegenstrijdige uitspraken, zo ook het wel of niet door laten gaan van de zitting. Dat er een procedure loopt heeft alles te maken met de denkwijze van A. Graag zou ik op de zitting hierover uitleg willen geven. A is het wel en niet eens met mijn aanwezigheid bij de zitting, hij heeft mij uitgenodigd, ik heb het in mijn agenda geregeld, en ik heb van hem vernomen dat als ik kom hij verbaal erg door het lint zou gaan. Vanuit mijn positie ben ik een voorstander dat het wel door gaat, om voor A meer duidelijkheid te geven. En dat ik er bij aanwezig ben om in de kantlijn tekst en uitleg te kunnen geven.
(…).”
Klager heeft tegen verweerder een klacht ingediend bij de klachtencommissie van D. Klager verweet verweerder onder meer dat hij zonder expliciete toestemming van klager informatie over klager met de G heeft gedeeld. De klachtencommissie heeft de klacht op dit onderdeel gegrond verklaard en heeft geoordeeld dat verweerder met het verzenden van de e-mail van 4 januari 2017 aan de G het bepaalde in artikel 7:457 lid 1 Burgerlijk Wetboek (beroepsgeheim) heeft geschonden.
In een brief van D aan klager van 24 april 2017 staat:
“(…) Inmiddels heeft de directie (…) de leidinggevende van de uitspraak in kennis gesteld en de uitdrukkelijke opdracht gegeven in het betreffende team de vigerende afspraken binnen D hoe om te gaan met privacy en het beroepsgeheim nogmaals te bespreken. (…)”.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij zijn beroepsgeheim heeft geschonden. Dit door per e-mail van 4 januari 2017 vertrouwelijke informatie over klager te delen met de G, zonder dat klager dit wist of daarvoor toestemming gaf.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER/VERWEERSTER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij zich realiseert dat hij, zij het met goede bedoelingen, bepaalde vertrouwelijke informatie aan een derde partij heeft verstrekt zonder voorafgaande uitdrukkelijke toestemming van klager. Verweerder laat het oordeel over de klacht over aan het college.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college stelt voorop dat het optreden van verweerder beoordeeld dient te worden naar het bepaalde in artikel 88 van de Wet BIG, volgens welk artikel verweerder verplicht is tot geheimhouding ten opzichte van al datgene wat hem bij het uitoefenen van zijn beroep op het gebied van de individuele gezondheidszorg als geheim is toevertrouwd of ter kennis is gekomen en waarvan hij het vertrouwelijke karakter moest begrijpen. Een zorgprofessional heeft een zwijgplicht tegenover iedereen over hetgeen hem verteld wordt in het hulpverleningscontact en hetgeen hem uit dien hoofde bekend is geworden. De zwijgplicht is in de hulpverleningsrelatie essentieel. Juist vanwege de zwijgplicht kan een patiënt zich in vertrouwen openstellen voor hulpverlening en met de ggz-professional soms zeer gevoelige of schaamtevolle gebeurtenissen en gevoelens bespreken. De zwijgplicht dient – zoals hierboven beschreven – een individueel belang en een maatschappelijk belang: vrije toegang tot de gezondheidszorg zonder vrees dat vertrouwelijke informatie openbaar wordt gemaakt. De geheimhoudingsplicht, ofwel het beroepsgeheim, mag alleen worden doorbroken als er sprake is van toestemming van de patiënt, bij een wettelijke plicht tot spreken of bij overmacht of een conflict van plichten.
5.2
In deze zaak staat vast dat verweerder met zijn e-mail persoonlijke informatie over klager aan een derde, een medewerker van de G, heeft verstrekt zoals het feit dat klager in behandeling was bij D. Verweerder heeft aangevoerd dat hij de van klager ontvangen e-mail met de contactgegevens van de G heeft opgevat als een impliciete toestemming om de G te informeren. Ook voert verweerder aan dat hij de e-mail met de beste bedoelingen heeft gezonden. Het moge zo zijn dat verweerder over het sturen van de e-mail met klager contact heeft gehad, maar het college is niet gebleken dat verweerder toestemming heeft verkregen om persoonlijke informatie over klager te vermelden. In ieder geval heeft verweerder zijn handelen, ook wat de inhoud van de te verstrekken informatie betreft, niet voldoende afgestemd met klager. Voorts is door verweerder niet gedocumenteerd in het dossier van klager dat toestemming voor het delen van (welke) informatie met derden is verkregen, wat bij doorbreking van het beroepsgeheim wel van verweerder verlangd mag worden.
5.3
De conclusie is dat de klacht gegrond is. Verweerder heeft het beroepsgeheim geschonden en daarmee gehandeld in strijd met de zorg die hij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet BIG jegens klager had behoren te betrachten.
Wat de op te leggen maatregel betreft geldt het volgende. Door verweerder is beperkt informatie verstrekt, niet over de bij klager gestelde diagnose. Het college wil aannemen dat verweerder met de beste bedoelingen heeft gehandeld. Verweerder heeft zich daarvoor inmiddels tot tweemaal toe in een procedure verantwoord en heeft de zaak besproken met zijn leidinggevende en ervan geleerd. Aldus zal het college volstaan met het opleggen van de maatregel van waarschuwing.
6. DE BESLISSING
Het college waarschuwt verweerder.
Aldus gedaan door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist,
A.H. de Vries, B. Nijhuis-Prigge en B.F.A. Goosselink, leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. M. Mostert, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op
22 december 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.