ECLI:NL:TGZRZWO:2017:208 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 003/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:208
Datum uitspraak: 22-12-2017
Datum publicatie: 22-12-2017
Zaaknummer(s): 003/2017
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen bedrijfsarts afgewezen. Dat verweerder in 2008 en 2009 een negatief advies heeft gegeven aan werkgever over het verlengen van klaagsters contract vindt geen steun in de feiten. In de periode van 2011-2015 is niet gebleken van betrokkenheid van verweerder bij de begeleiding van klaagster. Per e-mail gegeven advies is ongelukkig te noemen maar verweerder is niet over de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening gegaan. Geen aanwijzingen dat verweerder op basis van vooringenomenheid geeft gehandeld of zijn werkzaamheden niet onafhankelijk heeft uitgevoerd. Geen onheuse bejegening.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 22 december 2017 naar aanleiding van de op 9 januari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

bijgestaan door mr. drs. Y.M. Nyhuis te Enschede,

k l a a g s t e r

-tegen-

C , bedrijfsarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. S. Dik verbonden aan DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit de volgende:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het aanvullende verweerschrift;

- het proces-verbaal van het op 30 juni 2017 gehouden gehoor in het kader van het voor-

onderzoek;

- de pleitnotities van de gemachtigde van klaagster in het kader van het vooronderzoek;

- een ingekomen brief van de gemachtigde van verweerder;

- een ingekomen brief van de gemachtigde van klaagster.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 21 november 2017, alwaar is verschenen verweerder met zijn gemachtigde mr. I.M.I Apperloo, plaatsvervanger van mr. S. Dik. Klaagster en haar gemachtigde zijn met bericht van afwezigheid niet verschenen. De gemachtigde van verweerder heeft een pleitnota overgelegd.

2. DE FEITEN

Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster, geboren in 1977, was in de periode 2008-2009 werkzaam als verpleegkundige in D te E. In december 2008 is zij bevallen van een dochter.

Klaagster heeft na haar zwangerschapsverlof vier weken onbetaald verlof opgenomen, omdat haar dochter een ernstige aandoening bleek te hebben. Op 7 mei 2009 zag verweerder klaagster op zijn spreekuur omdat zij ziek was na haar periode van verlof. Klaagster gaf aan dat zij erg moe was en nog niet in staat te gaan werken vanwege voornamelijk psychische belemmeringen. Verweerder stelde dat klaagster nog arbeidsongeschikt was maar adviseerde wel op korte termijn te starten met werken. Besproken werd dat klaagster een aantal zaken voor zichzelf zou regelen zoals yoga en fitness. Verweerder maakte een vervolgafspraak voor over twee weken.

Op 22 mei 2009 zag verweerder klaagster opnieuw op zijn spreekuur. Klaagster gaf aan dat ze niet kon werken. Verweerder noteerde het volgende in het dossier: “Gaat hetzelfde, wil niet en niets en kan niets en thuis ook niet. Niet met dingen voor zichzelf bezig geweest, wil niet moeten. Rustig aan starten met werken atw is niet te bespreken. Gezegd dat ik niet akkoord ben met langer uitstel, maar dat ik zorgvuldig zal zijn en zal overleggen met huisarts en psycholoog. Heeft ook nagedacht over starten met werken op een andere plek, maar wil dat nu niet, omdat ze gehecht is aan de collega’s en werken elders is ook weer nieuw wat veel energie kost. Huisarts en psycholoog zouden beiden gezegd hebben niet aan het werk te gaan. Advies: Voordat ik kom met verder advies wil ik eerst overleggen met huisarts en psycholoog.”

Verweerder heeft op 26 mei 2009 telefonisch contact gehad met de huisarts van klaagster. De huisarts liet weten geen aanvullende feiten te hebben die verweerder mee zou moeten nemen in zijn overwegingen. De huisarts had klaagster geen advies gegeven over werkhervatting. Afgesproken werd dat verweerder het re-integratietraject voor klaagster in gang zou zetten.

Op 3 juni 2009 had klaagster weer een consult bij verweerder. Verweerder adviseerde klaagster te starten met re-integreren voor twee tot drie keer in de week, twee uur per dag in vervangend administratief werk. Verweerder nam op verzoek van klaagster diezelfde dag telefonisch contact op met klaagsters psycholoog om zijn bevindingen te bespreken. Op 5 juni 2009 belde de psycholoog verweerder terug naar aanleiding van een consult dat ze met klaagster had gehad. Verweerder noteerde hierover in het dossier:

(Psycholoog) belt weer nadat ze (klaagster) heeft gezien, gisteren. Vindt dat ze wel degelijk in beweging is komt, gaat de deur uit en is met FT aan de slag. Het blijkt dat ze binnenkort vakantie heeft tot 6 juli, voorstel van (psycholoog) is dat zij ná 6 juli gaat hervatten, want hoe zinvol is het nu nog om vóór de vakantie te starten. Ze zou haar verhaal bij mij niet hebben kwijt gekund. Betr gebeld. Adequaat aan de telefoon. Wil er verder niets over zeggen. Geeft op mijn vraag nu wel aan dat ze vakantie heeft van 22 juni tot 6 juli, maar zou dat de vorige keer niet hebben kunnen vertellen. Mij advies blijft staan, beargumenteerd dat het juist heel verstandig zou zijn dat ze voor de vakantie wel een start maakt met reintegratie, omdat anders het tegenop zien tijdens de vakantie blijft hangen.”

Hierna zag verweerder klaagster op 8 juli 2009. Verweerder noteerde dat klaagster niet ziek was maar erg boos omdat hij haar druk zou opleggen. Verweerder maakte een opbouwschema en benoemde dat klaagster een tweede mening kon vragen bij het UWV.

Afgesproken werd dat klaagster die week twee uur per dag zou werken en dat ze per week de werkdagen twee uur zou uitbreiden, zodat ze op 27 juli 2009 weer volledig werkzaam kon zijn. Klaagster heeft geen second opinion bij het UWV aangevraagd.

In april 2011 heeft klaagster zich opnieuw ziek gemeld. Zij was toen werkzaam als verpleegkundige in het F. Op 23 augustus 2011 ontving verweerder een e-mailbericht van de P&O-adviseur van de werkgever van klaagster. In dit bericht stond het volgende vermeld: “ Sinds 27 april 2011 is (klaagster) ziek en zij gaat per 1 september ook ziek uit dienst. Voor haar moet alsnog een probleemanalyse ingevuld worden. Zij komt binnenkort op je spreekuur.”

Klaagster is in de periode 2011-2015 afwisselend arbeidsongeschikt geweest wegens psychische klachten waardoor zij een beroep heeft gedaan op een WIA-uitkering. Verweerder heeft klaagster in die periode niet op zijn spreekuur gezien en geen contact met klaagster gehad.

Klaagster was in 2016 in dienst bij F op basis van een 0-urencontract voor gemiddeld twee dagen per week. Op 22 mei 2016 is klaagster weggeroepen tijdens haar werk wegens een ziekenhuisopname van haar jongste dochter. Klaagster heeft zich toen niet ziek gemeld maar wel vragen hierover gesteld aan haar leidinggevende. De leidinggevende liet klaagster op 4 juli 2016 het volgende weten: “Wat betreft het ziek melden. Ik (maar ook ….) hebben je niet ziek gemeld. Ik had je niet ingepland en officieel ben je niet ziek. Maar het is natuurlijk wel logisch dat je niet kan werken. Ik wil je dit nog wel een keer aan de telefoon uitleggen.”

Op 18 augustus 2016 kreeg verweerder een e-mailbericht van de P&O-adviseur van het F: “Hallo (verweerder), Bijgaande brief heeft een van onze teamleiders binnen gekregen. We krijgen het verzoek om deze medewerker ziek te melden. Graag je advies.”

Het e-mailbericht bevatte een brief van de medisch maatschappelijk werkende van klaagster waarin de zorgwekkende situatie van klaagsters dochter werd beschreven en de impact hiervan op de ouders. Klaagsters teamleider werd verzocht om tot een bevredigende regeling te komen.

Verweerder heeft op 19 augustus 2017 het volgende geadviseerd: “Hallo (P&O adviseur), Uit de meegestuurde brief begrijp ik dat de dochter van (klaagster) een intensieve behandeling zal ondergaan en dat aanwezigheid van de ouders daarbij gewenst is. Ik kan dat onderschrijven. Ik denk daarom dat het, zoals ook in de brief gevraagd wordt, wenselijk is dat werkgever en werknemer hier in overleg gaan over de vraag hoe die ruimte gemaakt kan worden. Ik adviseer echter dat niet te doen door (klaagster) ziek te melden, want zij is niet ziek. Ik adviseer een ander vorm van ruimte/verlof te realiseren.”

Verweerder werd op 6 september 2016 gebeld door kinderarts G. Hij noteerde over het gesprek het volgende: “MW heeft aangegeven dat ba haar niet ziek vindt, zonder de nuance van wel ruimte bieden. Aangeboden nog eens bij P&O te melden hoe het zit. P&O: heeft 0-uren contract en wordt niet ingezet. Dus geen loon en ziekmelden zou wel loon opleveren. Men gaat kijken hoe men haar tegemoet kan komen”.

Klaagster heeft in de periode hierna een second opinion bij het UWV aangevraagd. Het UWV heeft de datum van klaagsters arbeidsongeschiktheid op 22 september 2016 gesteld.

3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- het volgende.

1. Verweerder heeft in de periode 2008-2009 klaagster onvoldoende gehoord en geen begrip getoond voor haar psychische klachten. Hij heeft een negatief advies gegeven aan de vorige werkgever van klaagster waardoor haar contract niet werd verlengd;

2. Verweerder is in de periode 2011-2015 betrokken geweest bij het opstellen van een probleemanalyse zonder klaagster gezien of gesproken te hebben;

3. Verweerder heeft in 2016 zonder klaagster gezien of gesproken te hebben het advies aan haar werkgever gegeven dat zij niet ziek was;

4. Verweerder heeft klaagster onheus bejegend en zich vooringenomen en onvoldoende onafhankelijk van de werkgever opgesteld.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij tuchtrechtelijk niet verwijtbaar heeft gehandeld. Hij heeft klaagster op 7 mei 2009 voor het eerst op zijn spreekuur gezien en klaagster voldoende gehoord. Hij heeft conform de gemaakte afspraken contact gelegd met de huisarts en psycholoog van klaagster. Verweerder heeft voldoende onderzoek gedaan om tot zijn advies te komen. Verweerder is als bedrijfsarts nooit betrokken bij het nemen van een besluit over het wel of niet verlengen van een contract. Hem kan dan ook niet worden verweten dat door zijn toedoen het contract van klaagster niet is verlengd. In de periode 2011-2015 is verweerder niet betrokken geweest bij de begeleiding van klaagster. In 2016 heeft verweerder geen contact met klaagster gehad. Hij was er niet van op de hoogte dat zij ziek was. Verweerder heeft een advies gegeven op een brief van de maatschappelijk werker van klaagster die haar werkgever hem ter advisering had voorgelegd. Hij heeft in zijn advies geen oordeel gegeven over de gezondheidstoestand van klaagster maar de werkgever geadviseerd te kijken welke verlofmogelijkheden er waren voor klaagster. Van vooringenomenheid is nooit sprake geweest. Verweerder heeft zich objectief en onafhankelijk opgesteld.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Het eerste klachtonderdeel ziet op de periode 2008- 2009. Klaagster verwijt verweerder dat hij haar in die periode onvoldoende heeft gehoord en geen begrip heeft getoond voor haar psychische klachten. Het college volgt klaagster hierin niet. Verweerder heeft klaagster in deze periode vier keer op zijn spreekuur gezien. Verweerder heeft informatie ingewonnen bij behandelaren van klaagster en daarnaast, vanaf het moment dat hij klaagster heeft begeleid, in zijn rapportages duidelijk aangegeven wat de klachten van klaagster waren. Verweerder heeft de terugkoppeling van de psycholoog meegewogen bij zijn oordeel en is tot de conclusie gekomen dat deze informatie niet in de weg stond aan het verrichten van passende arbeid. Een bedrijfsarts is bevoegd om zijn eigen oordeel te vormen waarbij hij een weging moet maken tussen de belasting van het (passende) werk en de belastbaarheid. Verweerder had de daarvoor benodigde informatie opgevraagd en tot zijn beschikking. Daarbij is niet gebleken dat verweerder de medische situatie van klaagster onjuist heeft ingeschat en klaagster onvoldoende heeft gehoord. Niet is gebleken dat er sprake was van een psychische ziekte waardoor klaagster niet zou kunnen re-integreren. Dat verweerder een negatief advies heeft gegeven aan de werkgever voor wat betreft het verlengen van klaagsters contract vindt op geen enkele wijze steun in de feiten. Het eerste klachtonderdeel faalt.

5.3

Uit de stukken en hetgeen verweerder ter zitting heeft verklaard blijkt dat verweerder in de periode 2011-2015 niet betrokken is geweest bij de begeleiding van klaagster. Naar het oordeel van het college kan die betrokkenheid ook niet volgen uit het enkele feit dat verweerders naam op het UWV-formulier staat vermeld. Het tweede klachtonderdeel waarin wordt gesteld dat verweerder betrokken is geweest bij het opstellen van een probleemanalyse zonder klaagster gezien of gehoord te hebben kan dan ook niet slagen.

5.4

Het derde klachtonderdeel ziet op de reactie die verweerder per e-mail gegeven heeft aan klaagsters werkgever toen hem op 18 augustus 2016 advies werd gevraagd over de brief van klaagsters maatschappelijk werker. Hoewel de reactie van verweerder – door te stellen dat klaagster niet ziek was- ongelukkig te noemen is, kan niet worden geoordeeld dat het handelen van verweerder niet is gebleven binnen de grenzen van een redelijke bekwame beroepsuitoefening. Ter zitting en in zijn verweerschrift heeft verweerder verklaard dat hij zijn reactie enkel gebaseerd heeft op de inhoud van de brief zonder hiermee een oordeel te willen geven over de gezondheidstoestand van klaagster. Het college neemt in aanmerking dat verweerder klaagster sinds 2009 niet meer had gezien of gesproken en niet op de hoogte was van het feit dat zij in de periode 2011-2015 langdurig ziek is geweest wegens psychische klachten. Klaagster had zich, zoals zij tijdens het mondeling vooronderzoek heeft erkend, vanaf 22 mei 2016 niet ziek gemeld. Verweerder had ook geen signalen van dien aard ontvangen of klaagster op zijn spreekuur gezien. Dat verweerder op grond van de informatie van de maatschappelijk werker heeft voorgesteld een andere regeling te treffen acht het college dan ook verdedigbaar nu er voor verweerder geen aanwijzingen waren dat klaagster ziek was. Verweerder heeft bovendien na contact met de kinderarts navraag gedaan bij P&O naar een tegemoetkoming voor klaagster.

Het derde klachtonderdeel is ongegrond.

5.5

Het college is van oordeel dat er geen aanwijzingen zijn dat verweerder op basis van vooringenomenheid heeft gehandeld of zijn werkzaamheden niet onafhankelijk heeft uitgevoerd. Dat verweerder klaagster onheus heeft bejegend vindt eveneens geen steun in de feiten. Het vierde klachtonderdeel treft dan ook geen doel.

5.6

Op grond van het voorgaande is de conclusie dat de klacht in al haar onderdelen ongegrond is .

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan door mr. W.J.B. Cornelissen, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist,

E.H. The-van Leeuwen en M.D. Klein Leugemors en C.A.W.M. Hertog, leden- geneeskundigen, in tegenwoordigheid van mr. G.E. Bart, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.