ECLI:NL:TGZRZWO:2017:205 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 005/2017
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2017:205 |
---|---|
Datum uitspraak: | 19-12-2017 |
Datum publicatie: | 19-12-2017 |
Zaaknummer(s): | 005/2017 |
Onderwerp: | Overige klachten |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen (leidinggevende) psychiater. Klager heeft na opname op een gesloten afdeling een verzorgende in haar hals en been gestoken. Klager verwijt verweerder dat bij de plaatsing van klager op de groep een onjuiste risicotaxatie is gemaakt en dat geen overdracht van informatie heeft plaatsgevonden tussen het personeel. Deze klachten zijn volgens klager mede terug te voeren op organisatorisch falen. Klacht (kennelijk) ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 19 december 2017 naar aanleiding van de op 9 januari 2017 bij het
Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. J.M. Poortinga, advocaat te Putten,
k l a g e r
-tegen-
C , verpleegkundige, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. W.R. Kastelein, advocaat te Zwolle,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dat blijkt uit de volgende stukken:
- het klaagschrift met de bijlagen, inclusief een nagezonden productie 9;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de reactie op het verweerschrift van de zijde van klager;
- de dupliek van de zijde van verweerder, met bijlage;
- de reactie van verweerster van 6 september 2017 op door de plv. secretaris van het college bij brief van 12 juli 2017 gestelde vragen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om te worden gehoord in het
kader van het vooronderzoek.
2. FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager heeft sinds 2011 meerdere psychotische episodes gehad en is in verband daarmee in 2011 en 2012 opgenomen geweest in respectievelijk E te D en F. Klager was van plan in september 2013 te gaan studeren.
In de nacht van 1 op 2 september 2013 is klager in het huis van zijn moeder en stiefvader aangetroffen met een mes in zijn hand. Klager meende op dat moment dat hij een Samoerai was. De volgende ochtend is er telefonisch contact geweest met de crisisdienst. Op dat moment heeft klager de woning na een schermutseling verlaten. Klager is later door de politie aangetroffen in het bos en meegenomen naar het politiebureau, waar hij is beoordeeld door de crisisdienst. Klager had zijn gezicht zwart gemaakt, hoorde stemmen en gaf aan geen medicatie te slikken. In overleg met klager is besloten tot opname, waarna zijn moeder en stiefvader klager naar E in D hebben gebracht. Om 20.30 uur is klager na een intake vrijwillig opgenomen op de gesloten afdeling.
Op het moment van opname was de wachtarts niet beschikbaar vanwege een IBS-beoordeling. In afwachting van een gesprek met de wachtarts is klager door de verpleging opgevangen op de afdeling. Klager heeft een bord eten gekregen en heeft daarna (rond 21.15 uur) zijn bord naar de keuken gebracht. Daar heeft hij een broodmes gepakt. Enige seconden later is hij met het mes naar een ziekenverzorgster gelopen en heeft hij haar in de hals gestoken. De betreffende ziekenverzorgster heeft op de noodknop gedrukt. Voorts heeft zij zich verweerd door onderuit te zakken en met haar benen te schoppen, daarop is zij nog twee maal in haar been gestoken. Medewerkers van de afdeling hebben vervolgens de deur van de afdeling open gezet, waarop klager naar buiten is gerend.
De wachtarts heeft op 3 september 2015 om 00.15 uur in het dossier genoteerd:
“Gebeld door de crisisdienst over patiënt, bekend met schizofrenie en nu een psychose. Hij denkt dat hij een Samurai is, krijgt opdrachten, denkt dat hij een übermensch is en zeer angstig. Hij is bij beoordeling rustig. Bij navraag aan de collega van de crisisdienst of hij wel eens agressief is geweest, geeft zij aan dat hij afgelopen nacht met een mes bij het bed stond van zijn moeder en zei dat hij een Samurai krijger was. Verder is hij nooit agressief geweest.
Patiënt zou worden opgenomen op de gesloten afdeling […]. Omdat we op dat moment midden in een IBS beoordeling zaten heeft de verpleging patiënt opgevangen en zouden we daarna het gesprek doen.
Echter rond 21.35 werd ik gebeld over een incident […]. Patiënt bleek een ziekenverzorgster in haar hals en been te hebben gestoken met een mes (vanuit de keuken). Daarna was hij met het mes in de hand naar buiten gelopen. […]
Politie heeft hem meegenomen naar het politiebureau in G alwaar hij 3-9 gehoord zal worden.”
Klager is strafrechtelijk vervolgd. Bij vonnis van 31 december 2013 heeft de rechtbank Gelderland poging tot doodslag bewezen verklaard. Daarbij heeft de rechtbank tevens verklaard dat klager niet strafbaar was en hem ontslagen van alle rechtsvervolging omdat hij tijdens het incident volledig ontoerekeningsvatbaar was. Wel is gelast dat klager voor een termijn van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zou worden geplaatst.
Verweerster was ten tijde van het incident teamleider bedrijfsvoering.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster -zakelijk weergegeven- dat bij de plaatsing van klager op de groep een onjuiste risicotaxatie is gemaakt en dat bij de plaatsing geen enkele overdracht van informatie heeft plaatsgevonden tussen het personeel onderling.
De klachten over onjuiste risicotaxatie, de overdracht van informatie en de plaatsing op de groep zijn, aldus klager, mede terug te voeren op organisatorisch falen. Verweerster is betrokken geweest bij beslissingen die klager rechtstreeks hebben geraakt, nu uit de interne rapportage alsmede het proces-verbaal van aangifte blijkt dat de onveilige situatie voornamelijk is ontstaan ten gevolge van een tekort aan (passend) personeel en een gebrek aan personeelsmanagement, beleid, inzet en overdracht van informatie.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat van een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid op grond van artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG geen sprake kan zijn omdat verweerder niet bij de individuele zorg aan klager betrokken was. Verweerster is voorts als manager vrij in de keuzes in de bedrijfsvoering, waarop zij tuchtrechtelijk niet aanspreekbaar is, ook niet op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG. Verweerster meent dan ook dat de klacht niet-ontvankelijk is. Van een onvoldoende personeelsbezetting, gebrek aan beleid, inzet en overdracht van informatie is volgens verweerster geen sprake.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Uit de stukken blijkt niet dat verweerster op enig moment betrokken is geweest bij de opname van klager op 2 september 2013, de plaatsing van klager op de groep en het daaropvolgende incident. Verweerster kan daarom niet op grond van het bepaalde in artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijk worden gehouden voor enig handelen of nalaten in strijd met de zorg die zij als beroepsbeoefenaar diende te betrachten ten opzichte van zijn patiënt of diens naasten (de eerste tuchtnorm). De omstandigheid dat verweerster in haar schriftelijke reactie naar aanleiding van een (interne) klacht van klager heeft aangegeven als teamleider bedrijfsvoering verantwoordelijk te zijn geweest voor de behandeling maakt het voorgaande niet anders. Gelet op de hoedanigheid van verweerster van ‘teamleider bedrijfsvoering’ moet het ervoor worden gehouden dat verweerster hiermee heeft bedoeld uit dien hoofde verantwoordelijk te zijn voor bedrijfsvoering (ook waar deze de zorg raakt) in het algemeen.
Uit het voorgaande volgt dat klager niet in zijn klacht kan worden ontvangen voor zover deze gebaseerd is op schending van het bepaalde in artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG.
5.3
Het college dient vervolgens de vraag te beantwoorden of wat klager verweerster verwijt, onder de tweede tuchtnorm valt en, zo ja, of verweerster in strijd met die norm heeft gehandeld. Volgens de tweede tuchtnorm (artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG) is verweerster onderworpen aan tuchtrechtspraak ter zake van enig ander dan onder a bedoeld handelen of nalaten in de hoedanigheid van verpleegkundige in strijd met het belang van een goede uitoefening van individuele gezondheidszorg.
5.4
Verweerster gaf in haar functie van ‘Teamleider bedrijfsvoering’ leiding aan de afdeling en diende zorg te dragen voor een juiste kwantitatieve en kwalitatieve bezetting binnen de afdeling. Daarnaast diende zij zorg te dragen voor uitvoering van het operationeel plan en was zij betrokken bij de ontwikkeling van beleid.
De klacht hangt voor een wezenlijk deel samen met deze activiteiten van verweerster en levert een zodanige samenhang met en weerslag op de individuele gezondheidszorg op, dat op voorhand niet kan worden gezegd dat toetsing aan de tweede tuchtnorm uitgesloten zou zijn. Voorts is verweerster bij deze activiteiten in ieder geval ook mede opgetreden in haar hoedanigheid van verpleegkundige. Voor zover de klacht betrekking heeft op een organisatorisch falen (inhoudende een tekort aan (passend) personeel en een gebrek aan personeelsmanagement, beleid, inzet en overdracht van informatie), is de klacht ontvankelijk.
Dat laat onverlet dat bij de toepassing van het tuchtrecht terughoudendheid dient te worden betracht als er sprake is van handelen in leidinggevende functies, dat wil zeggen als het handelen van een leidinggevende verpleegkundige niet een individuele patiënt betreft maar veeleer betrekking heeft op de organisatie van de zorg en de randvoorwaarden waaronder die zorg wordt verleend. Met name moet worden voorkomen dat de betrokken verpleegkundige tuchtrechtelijk aansprakelijk wordt gehouden voor keuzes in de bedrijfsvoering waarvoor haar in haar managementfunctie in beginsel beleidsvrijheid toekomt, ook al kunnen die keuzes gevolgen hebben voor de individuele gezondheidszorg.
5.5
Tekort aan (passend) personeel/gebrek aan personeelsmanagement
Op het moment van het incident waren op 14 patiënten (inclusief klager) twee BIG-geregistreerde verpleegkundigen van het vaste team aanwezig, één ervaren invalmedewerker, opgeleid tot SPH begeleider en één ervaren invalmedewerker opgeleid tot ziekenverzorgende. Deze bezetting is, zowel in kwalitatieve als in kwantitatieve zin, voor een (gesloten) afdeling van 14 bedden niet onvoldoende. Dat na het incident de deur werd geopend zodat klager de afdeling kon verlaten leidt niet een ander oordeel.
Dat op het moment van opname niet direct een wachtarts beschikbaar was kan evenmin worden gekwalificeerd als een gevolg van gebrek aan passend personeel of falend personeelsmanagement. In zijn algemeenheid is de aanwezigheid van één wachtarts in de avonduren afdoende om spoedeisende zaken te behandelen. Dat zich op eenzelfde moment meerdere zaken kunnen voordoen die de aandacht van de betreffende wachtarts vragen is niet te voorkomen. De mogelijkheid dat dit zich voordoet leidt in ieder geval niet tot het oordeel dat verweerster had moeten zorgen voor beschikbaarheid van meer dan één wachtarts.
Geconcludeerd moet dan ook worden dat het incident niet is terug te voeren op onvoldoende inzet van (passend) personeel dan wel anderszins falend personeelsbeleid. Verweerster kan in zoverre dan ook geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
Beleid
Binnen de afdeling werd bij een opname gehandeld conform de uitgangspunten van gastvrije ontvangst en het behandelconcept HIC (High & Intensive Care). Hierbij staat het herstel van eigen regie in een veilige omgeving met zo min mogelijk dwang en drang centraal. Uit de stukken volgt dat dit voor de afdeling in praktische zin inhoudt dat vanaf het moment van binnenkomst een risicotaxatie wordt gemaakt. Wanneer de wachtarts niet beschikbaar is, zoals in dit geval, zal de verpleegkundige aan de hand van deze risicotaxatie bepalen of de patiënt ‘normaal’ op de afdeling kan worden geplaatst, of dat beperkingen nodig zijn (één op één begeleiding, afzondering etc). Afzondering vindt alleen plaats als sprake is van ernstige agressie die niet door andere alternatieven kan worden afgewend.
Het college acht een beleid met het uitgangspunt dat een patiënt - na risicotaxatie - direct op de afdeling wordt geplaatst verantwoord. Dit geldt ook voor de praktijk dat in voorkomende gevallen een verpleegkundige, in afwachting van beoordeling door de wachtarts, bepaalt of plaatsing van de patiënt op de afdeling mogelijk is. Ook een verpleegkundige moet, bij afwezigheid van de wachtarts, aan de hand van verbale en non-verbale uitingen van een patiënt in staat worden geacht een taxatie te maken van het risico dat plaatsing van een patiënt op de groep met zich brengt. Dat desondanks een veiligheidsincident is opgetreden - waarbij de gevolgen voor de betrokken verzorgende maar ook voor klager bijzonder ernstig zijn geweest - leidt niet tot de conclusie dat dit beleid in strijd is met het belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg.
Inzet
Klager verwijt verweerster een gebrek aan inzet binnen de organisatie, maar onderbouwt dit specifieke verwijt niet. Het is het college ook anderszins niet helder geworden waarop dit verwijt betrekking heeft, zodat dit verwijt reeds hierom niet kan slagen.
Overdracht van informatie
Naar het college begrijpt heeft dit verwijt betrekking op de omstandigheid dat de betrokken medewerkers op de afdeling niet volledig op de hoogte waren van de situatie van klager. Dit betreft een verwijt dat niet is terug te voeren op verweerster, die als manager op ruime afstand staat van de in het specifieke geval van klager genomen beslissingen. Dat de organisatie zodanig was ingericht dat niet de mogelijkheid bestond adequaat informatie over te dragen is in ieder geval geenszins gebleken. Verweerster kan in dit verband geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt.
5.6
Gelet op het voorgaande is de klacht, voor zover gebaseerd op schending van de in artikel 47 lid 1 onder b Wet BIG neergelegde norm, kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college:
- verklaart de klager niet-ontvankelijk voor zover de klacht betrekking heeft op schending van het bepaalde in artikel 47 lid 1 onder a Wet BIG;
- wijst de klacht af voor zover deze betrekking heeft op schending van het bepaalde in artikel 47, lid 1 onder b Wet BIG.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, E. van Egmond en
A.H. de Vries leden-verpleegkundigen, in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 19 december 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.