ECLI:NL:TGZRZWO:2017:192 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 318/2016
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2017:192 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-11-2017 |
Datum publicatie: | 28-11-2017 |
Zaaknummer(s): | 318/2016 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | De medicatie die verweerder in verband met ernstige vasculaire problematiek heeft voorgeschreven zijn in lijn met de richtlijn cardiovasculair risicomanagement. Dat pt als gevolg daarvan ernstige bijwerkingen heeft ervaren doet hieraan niet af. klacht ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 28 november 2017 naar aanleiding van de op 19 december 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
gemachtigde: C,
k l a a g s t e r
-tegen-
F , internist, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. O.L. Nunes, advocaat te Utrecht,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 20 oktober 2017, alwaar is verschenen C, echtgenoot en gemachtigde van klaagster. Verweerder is verschenen en heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Deze heeft het woord gevoerd aan de hand van een pleitnotitie. Ter zitting is eveneens behandeld de klacht tegen een chirurg, collega van verweerder. Deze klacht is bekend onder nummer 317/2016. In deze klacht wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Klaagster werd in december 2014 gezien op de polikliniek chirurgie door de eveneens aangeklaagde collega van verweerder. Klaagster had in toenemende mate claudicatieklachten aan beide benen. Er was sprake van een uitgebreide vasculaire voorgeschiedenis met operaties in de jaren 90. In 1991 een aortabifurcatie prothese, in 1995 een illiaca femorale bypass rechts en in 1997 een femoro femorale crossover bypass. De chirurg besloot tot het aanvragen van een CTA bekken/benen. De conclusie van dit onderzoek luidde als volgt:
“Uitgebreid vasculair lijden:
Waarschijnlijk geoccludeerde aneurysma spurium iliacaal. Occlusie aortabifurcatieprothese. Occlusie AFC beiderzijds, occlusie origo AFP beiderzijds, graciele AFS rechts, occlusie proximale AFS links. Occlusie distale ATA links. Occlusie distale ATA links. Waarschijnlijk cyste uitgande van ovarium rechts, advies consult gynaecoloog.”
Op 12 januari 2015 werd klaagster gezien door een andere chirurg. Deze noteerde onder meer dat er sprake was van lastige pathologie en dat klaagster tegen rustpijn van de linkervoet aan zat.
De bevindingen werden vervolgens besproken in de multidisciplinaire vaatbespreking. Hiervan is in het dossier genoteerd: “VB:verwijzen naar vasc geneeskunde: CTA:1 cm onder nierarteriën geoccludeerd zo lang mogelijk conservatief.”
Op 2 februari 2015 werden de bevindingen van het onderzoek en het voorgestelde behandelbeleid met klaagster en haar echtgenoot besproken. In het dossier is hiervan genoteerd:
“uitgebreid gesprek, verwachtingen, mogelijkheden en risico’s. Nu nog conservatief, wel naar F optimaliseren CVRM.”
Klaagster is vervolgens door de chirurg verwezen naar verweerder voor cardiovasculair risicomanagement bij perifeer vaatlijden. Verweerder zag klaagster voor het eerst op zijn spreekuur op 5 maart 2015. Verweerder heeft een uitgebreide anamnese afgenomen, lichamelijk onderzoek verricht en diverse onderzoeken aangevraagd (bloedonderzoek en ECG). In het medisch dossier is hier uitgebreid verslag van gedaan. Verweerder kwam tot de conclusie dat er sprake was van manifest atheroslcerotisch vaatlijden met diverse risicofactoren. Verweerder schreef als medicatie Amlodopine 10 mg en Simvastatine
40 mg voor. Hij adviseerde om bij pijnklachten eerst paracetamol te gebruiken. Vanwege een bij toeval ontdekte cyste in het rechter adnex werd klaagster naar de gynaecoloog verwezen. Bij de controleafspraak van 17 april 2015 gaf klaagster aan last van algehele malaise te hebben en klachten aan de voeten te hebben gekregen bestaand uit pijnlijke en dikkere voeten waardoor zij haar schoenen niet meer aankon. Verweerder constateerde fors oedeem aan beide enkels. Omdat de klachten mogelijk een bijwerking konden zijn van de voorgeschreven Amlodipine heeft verweerder dit gestopt en vervangen door Telmisartan. Ook de cholesterolverlager, simvastatine werd door verweerder gestaakt. Er werd een telefonisch consult over twee weken afgesproken en een poliklinische controle over vier weken. Bij het telefonisch consult op 1 mei 2015 bleek dat er geen vermindering was van de klachten aan de voeten. De voeten/enkels waren alleen maar dikker geworden en klaagster had pijn. Klaagster vertelde voorts dat ze van de huisarts antibiotica had gekregen in verband met een ontsteking aan een nagelriem. Verweerder stelde een consult voor met een voorafgaand echografisch onderzoek van de onderbenen. Klaagster had inmiddels zelf een second opinion aangevraagd en wilde dat eerst afwachten. Verweerder sprak af dat klaagster, indien zij daar behoefte aan had, alsnog zou bellen en eventueel onderzoek kon volgen. Klaagster is niet verschenen op een reeds ingeplande vervolgafspraak op 10 juni 2015.
Klaagster heeft tegen de chirurg een klacht ingediend bij het ziekenhuis. Eind december heeft klaagster het ziekenhuis aansprakelijk gesteld en heeft daarbij ook een klacht ingediend tegen verweerder. Via de klachtenfunctionaris is aan klaagster en haar echtgenoot een gesprek aangeboden. Daar is klaagster niet op ingegaan. De verzekeraar van het ziekenhuis heeft de aansprakelijkheid afgewezen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij klaagster medicatie heeft voorgeschreven waar ze alleen maar zieker van werd.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij het betreurt dat klaagster ontevreden is over de aan haar verleende zorg. Hij stelt zich echter op het standpunt dat hem vanuit tuchtrechtelijk perspectief geen verwijt treft. Voor zover nodig zal hierna verder op het verweer worden ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Verweerder heeft klaagster in het kader van CVRM ingesteld op medicatie om het cholestorol te verlagen en de bloeddruk te optimaliseren. Verweerder heeft daarmee, gelet op het progressief vaatlijden van klaagster, juist gehandeld door medicatie voor te schrijven voor betere bloeddruk- en cholesterolregulatie om te trachten verdere vasculaire schade te voorkomen. Uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken is gebleken dat verweerder klaagster en haar man uitleg heeft gegeven over de mogelijke bijwerkingen van die medicatie. Voorts heeft verweerder klaagster willen verwijzen naar de gespecialiseerd verpleegkundige om de medicatie, controle en eventuele bijwerkingen met haar te bespreken. Klaagster gaf er de voorkeur aan alleen controles bij verweerder te hebben. Dat klaagster vervolgens veel last van bijwerkingen heeft gekregen is buitengewoon vervelend maar kan niet leiden tot het oordeel dat verweerder niet heeft gehandeld zoals van hem verwacht mocht worden. De medicatie die verweerder heeft voorgeschreven zijn in lijn met de richtlijn cardiovasculair risicomanagement. De klacht dient derhalve als ongegrond te worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan door mr. E.W. de Groot, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist,
dr. G.J.M. Akkersdijk, dr. P.J.M. van Gurp en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjens, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.