ECLI:NL:TGZRZWO:2017:191 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 317/2016
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2017:191 |
---|---|
Datum uitspraak: | 28-11-2017 |
Datum publicatie: | 28-11-2017 |
Zaaknummer(s): | 317/2016 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Vaatchirurg zet terecht in op conservatief beleid bij pt met ernstige vasculaire problematiek; heeft telefonisch verzoek aanvraag te doen voor second opinion- zonder persoonlijk spreekuur contact- kunnen weigeren . Klachten ongegrond.. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 28 november 2017 naar aanleiding van de op 19 december 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
gemachtigde: C,
k l a a g s t e r
-tegen-
D , chirurg, (destijds) werkzaam te E,
bijgestaan door mr. J.C.C. Leemans, werkzaam bij DAS Rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 20 oktober 2017, alwaar is verschenen
C, echtgenoot en gemachtigde van klaagster. Verweerder is verschenen en heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ter zitting is eveneens behandeld de klacht van klaagster tegen een internist, collega van verweerder. Deze klacht is bekend onder nummer 318/2016. In deze klacht wordt afzonderlijk uitspraak gedaan.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken (waaronder het medisch dossier) en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Verweerder is (vaat)chirurg en zag klaagster voor het eerst op 12 december 2014 op zijn polikliniek. Klaagster had in toenemende mate claudicatieklachten aan beide benen. Er was sprake van een uitgebreide vasculaire voorgeschiedenis met operaties in de jaren 90. In 1991 een aortabifurcatie prothese, in 1995 een iliacafemorale bypass rechts en in 1997 een femorfemorale crossover bypass. Verweerder besloot tot een CTA bekken/ benen. De conclusie van dit onderzoek luidde als volgt:
“Uitgebreid vasculair lijden:
Waarschijnlijk geoccludeerde aneurysma spurium iliacaal. Occlusie aortabifurcatieprothese. Occlusie AFC beiderzijds, occlusie origo AFP beiderzijds, graciele AFS rechts, occlusie proximale AFS links. Occlusie distale ATA links. Occlusie distale ATA links. Waarschijnlijk cyste uitgande van ovarium rechts, advies consult gynaecoloog.”
Op 12 januari 2015 is klaagster gezien door een collega van verweerder. Deze noteerde onder meer dat er sprake was van lastige pathologie en dat klaagster tegen rustpijn van de linkervoet aan zat.
De bevindingen werden vervolgens besproken in de multidisciplinaire vaatbespreking. Hiervan is in het dossier genoteerd:” VB:verwijzen naar vasc geneeskunde: CTA:1 cm onder nierarteriën geoccludeerd zo lang mogelijk conservatief.”
Verweerder heeft op 2 februari 2015 de bevindingen van het onderzoek en het voorgestelde behandelbeleid met klaagster en haar echtgenoot besproken. Hij noteerde hiervan in het dossier:
“uitgebreid gesprek, verwachtingen, mogelijkheden en risico’s. Nu nog conservatief, wel naar F optimaliseren CVRM.”
Klaagster is vervolgens op verwijzing van verweerder gezien door de internist voor cardiovasculair risicomanagement bij perifeer lijden.
Op 24 april 2015 is er contact geweest met het secretariaat met het verzoek om een second opinion. Na ruggespraak met verweerder is klaagster uitgenodigd om op afspraak naar de polikliniek te komen teneinde haar wensen met verweerder te bespreken. In het dossier staat verder genoteerd dat als klaagster een second opinion wil vragen, zij dit natuurlijk op eigen initiatief kan doen.
Klaagster heeft vervolgens een klacht ingediend bij het ziekenhuis. Verweerder heeft in een schriftelijke reactie aan de klachtenfunctionaris zijn standpunt uiteengezet. Via de klachtenfunctionaris is aan klaagster en haar echtgenoot een gesprek aangeboden. Daarna heeft klaagster per e-mail laten weten dat het gesprek met de klachtenfunctionaris en de reactie van verweerder voor haar aanleiding zijn het ziekenhuis aansprakelijk te stellen. De verzekeraar van het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid afgewezen.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat hij onzorgvuldig heeft gehandeld omdat hij klaagster niet heeft behandeld en niet heeft doorverwezen voor een second opinion toen hij zelf geen behandeling meer kon bieden.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij de ontevredenheid van klaagster zeer betreurt maar dat haar klachten ongegrond zijn. Verweerder is van mening dat hij aan klaagster die zorg heeft verleend die van hem als behoorlijk handelend chirurg mocht worden verlangd. Voor zover nodig wordt hieronder nader op het verweer ingegaan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Op grond van het dossier dient het college ervan uit te gaan dat klaagster zich bij verweerder meldde met pijnklachten bij het lopen, loopbeperkingen tot ca. 200 meter, geen pijn in rust, terwijl er geen wondjes/beschadigingen aan de huid van de voeten waren. Weliswaar heeft klaagsters echtgenoot ter zitting gezegd dat zij tijdens het consult bij verweerder ook pijn in rust had doch dat blijkt niet uit het dossier en ook de internist die klaagster vervolgens zag, heeft dat niet genoteerd.
Uitgaande van deze klachten en de uitgebreide medische voorgeschiedenis van klaagster heeft verweerder adequaat gehandeld door direct een CTA te laten maken. Voorts heeft verweerder op juiste gronden geadviseerd tot een afwachtend beleid omdat de risico's bij een ingreep bij klaagster heel groot zijn/waren. Dat later in de tijd wel een beschadiging aan de huid van één van de voeten van klaagster (een ontsteking) en rustpijn is ontstaan, doet aan de juistheid van het door verweerder gegeven advies, naar het moment waarop dat gegeven werd, niet af. Ook uit de omstandigheid dat klaagster later elders, met succes, is geopereerd zonder dat één van de risico's zich heeft verwezenlijkt, is geen reden om te oordelen dat verweerder door zijn advies niet heeft gehandeld zoals van een redelijk handelend (vaat)chirurg verwacht mocht worden. Dit klachtonderdeel dient dan ook als ongegrond te worden afgewezen. Ten overvloede merkt het college op dat uit hetgeen ter zitting is besproken, het erop lijkt dat klaagster, haar echtgenoot en verweerder elkaar tijdens het consult, als het gaat om mogelijkheden, verwachtingen, risico's en een eventueel vervolg niet goed lijken te hebben 'verstaan'. Dat kan evenwel niet tot een ander oordeel leiden, noch daargelaten dat niet gebleken is dat de mogelijk niet optimale communicatie alleen of hoofdzakelijk aan verweerder te wijten is.
5.3
Ook de klacht met betrekking tot de 'weigering' van verweerder om, op telefonisch verzoek, een verwijzing te geven voor een second opinion dient te worden afgewezen. Verweerder heeft ter zitting uitgelegd dat hij klaagster heeft laten uitnodigen voor een afspraak alvorens een aanvraag tot het verkrijgen van een second opinion te doen, omdat hij wilde weten hoe haar situatie op dat moment (inmiddels waren enige maanden verstreken) was om alsdan desgewenst een adequate verwijzing voor een second opinion te schrijven. Het college acht dit juist. Het had op de weg van klaagster gelegen aan die uitnodiging gehoor te geven en met verweerder in gesprek te gaan en hem op de hoogte te brengen van haar op dat moment bestaande medische situatie. Op het moment dat klaagster een second opinion wilde, kon zij niet verwachten dat verweerder dat enkel naar aanleiding van een telefonisch verzoek zou doen nu zij elkaar enige maanden niet hadden gezien.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klachten af.
Aldus gedaan door mr. E.W. de Groot, voorzitter, prof. mr. J.C.J. Dute, lid-jurist,
dr. G.J.M. Akkersdijk, dr. P.J.M. van Gurp en J.J.C.M. Rooijmans-Rietjen s, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 28 november 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.