ECLI:NL:TGZRZWO:2017:187 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 322/2016
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2017:187 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-11-2017 |
Datum publicatie: | 24-11-2017 |
Zaaknummer(s): | 322/2016 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klager is op basis van een TBS maatregel opgenomen. Hem is eind 2015 een inperkende maatregel tot een onvrijwillige geneeskundige behandeling opgelegd. Klager verwijt zijn behandelend psychiater dat deze de dwangbehandeling voortzet ondanks andersluidende afspraken. Het college oordeelt dat het behandelteam heeft kunnen concluderen dat er onvoldoende basis was voor het staken van de procedure a-behandeling, het aanvragen van verlof en het inzetten van een resocialisatietraject. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 24 november 2017 naar aanleiding van de op 19 december 2016 bij het
Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. A.T. van Rhijn, advocaat te Veenendaal,
k l a g e r
-tegen-
C , psychiater, (destijds) werkzaam te B,
bijgestaan door mr. D.F. van der Kraan, verbonden aan E te B,
v e r w e e r d e r.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dat blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verweerschrift met de bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek.
Klager heeft tevens klachten ingediend tegen psychiater D (zaaknr. 084/2017). Op deze klacht zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.
2. FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is op basis van de strafrechtelijke maatregel van TBS met dwangverpleging sinds 18 juni 2015 opgenomen in E, locatie B. Verweerder maakt daar als psychiater deel uit van het multidisciplinair behandelteam op afdeling Behandeling 2. Na klagers overplaatsing op 22 april 2017 naar deze afdeling is verweerder de behandelaar van klager geworden.
Bij klager is sprake van een langdurig bestaande paranoïde stoornis. Op 2 december 2015 is aan klager een inperkende maatregel tot een gedwongen geneeskundige handeling opgelegd. Het betreft een zogeheten a-behandeling in de zin van gedwongen medicatie ingevolge artikel 16b sub a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.
Verweerder heeft als, destijds, niet-behandelend psychiater positief geadviseerd.
Op 28 oktober 2016 heeft in het kader van een eerdere tuchtklacht van klager, eveneens gericht tegen verweerder en geregistreerd onder nummer 161/2016, een mondeling vooronderzoek plaatsgevonden. Tijdens dit vooronderzoek heeft klager kenbaar gemaakt dat hij moe wordt van de voorgeschreven medicatie en dat hij wil werken aan verlof en verdere resocialisatie. Naar aanleiding van hetgeen besproken is en de afspraken die zijn gemaakt met verweerder heeft klager zijn klacht ingetrokken.
Verweerder is ook nadien de behandelaar van klager gebleven.
Op 19 december 2016 heeft klager opnieuw een klacht ingediend.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder zich niet aan de tijdens het mondelinge vooronderzoek gemaakte afspraken houdt, terwijl klager dat wel doet. Klager stelt dat weliswaar de medicatie is aangepast, maar onveranderd sprake is van dwangbehandeling. Dat klager niet bereid zou zijn vrijwillig medicatie te nemen bestrijdt klager. Daarnaast vindt in strijd met de gemaakte afspraken resocialisatie niet plaats en wordt begeleid verlof niet geïnitieerd.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het verwijt van klager geen doel treft. Klager is bekend met een langdurig bestaande en onbehandelde paranoïde stoornis. Bij klager is geen ziektebesef aanwezig en gesprekken over de noodzaak van antipsychotische medicatie weigert hij. Conform de daarvoor geldende regelingen is een dwangbehandeling ingezet in 2015. Na het mondelinge vooronderzoek is de medicatie aangepast, waarmee verweerder zich aan de door hem gedane toezegging heeft gehouden. Verweerder ontkent concrete toezeggingen te hebben gedaan over de voortgang van klagers resocialisatie en verlof. Het behandeltraject, waartoe verlof en resocialisatie behoren, wordt niet door verweerder bepaald maar door een multidisciplinair behandelteam. Bij dit behandelteam is de indruk gebleven dat klager pertinent vrijwillige inname van zijn medicatie weigert en geen enkele intrinsieke motivatie toont deze vrijwillig in te nemen. Hierdoor is het gestarte traject onvrijwillige geneeskundige behandeling iedere drie maanden voortgezet. Een verlofkader is ten behoeve van klager nog niet aangevraagd. Eerst na een zorggesprek op 28 april 2017 tussen klager, zijn advocaat, zijn behandelcoördinator en de directeur patiëntenzorg, waarin klager duidelijk aangaf zijn medicatie vrijwillig te gaan nemen, is besloten de procedure a-behandeling stop te zetten en is afgesproken dat concreet invulling zal worden gegeven aan het aanvragen van een verlofmachtiging en een resocialisatieplan. Verweerder heeft een en ander neergelegd in diverse documenten, waaronder klagers behandelplan.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Verweerder heeft in het verweerschrift uitvoerig en gesteund door diverse stukken uit het dossier van klager, overtuigend toegelicht dat hij de tijdens het mondeling vooronderzoek gemaakte afspraken is nagekomen.
De afspraken zagen onder andere op het aanpassen van de medicatie, omdat eiser had aangegeven hiervan erg moe te worden. Uit de stukken blijkt dat de medicatie per
24 januari 2017 is omgezet van Cisordinol 40 mg/dag in Risperdal quicklet 2 mg1dd1, later opgehoogd tot 5 mg/dag. Omdat ook deze medicatie bijwerkingen gaf, heeft klager tijdens de vakantie van verweerder psychiater D bezocht. Uit een door deze psychiater geïnitieerd bloedonderzoek is een hoge prolactinespiegel naar voren gekomen. Op 4 april 2017 heeft verweerder dit met klager besproken, waarna de Risperdal is afgebouwd en klager per 6 april 2017 is gestart met Abilify 10 mg/dag. Naar het oordeel van het college heeft verweerder aldus conform zijn toezegging actief gezocht naar beter passende medicatie en deze aan klager voorgeschreven.
De klacht heeft ook betrekking op het in weerwil van gemaakte afspraken niet meewerken aan klagers verlof en resocialisatie. Het college merkt op dat verweerder niet bevoegd is hierover zelfstandig te beslissen. Wel maakt hij als psychiater deel uit van het behandelteam, dat onder aansturing van een behandelcoördinator het beleid inzake verlof en resocialisatie bepaalt. Verweerder heeft om die reden tijdens het mondelinge vooronderzoek van oktober 2016 geen concrete toezeggingen kunnen doen en dat ook niet gedaan. Verweerder heeft wel toegezegd met het behandelteam te werken aan vertrouwensherstel, om met klager te kunnen werken aan behandeling, verlof en resocialisatie.
In het behandelplan van klager van november 2016 is neergelegd dat het voor het toekomstperspectief van klager van groot belang is dat hij zijn anti-psychotische medicatie vrijwillig gaat nemen. Het koppelen van verlof van een tbs-gestelde aan zijn bereidheid om medicatie in te nemen wordt als normale c.q. gangbare praktijk erkend binnen de tbs-klinieken en door het college ook medisch ethisch acceptabel geacht, omdat het bedoeld is als een behandeling die primair in het belang van de klager is.
Het college is van oordeel dat het behandelteam uit het dossier van klager heeft mogen opmaken dat bij hem geen enkel besef aanwezig was van de noodzaak tot het nemen van de medicatie en dat klager niet bereid was de medicatie op vrijwillige basis te nemen.
Zo is in de wijziging verplegings- en behandelplan van 8 december 2016 het volgende neergelegd:
“Met u is besproken of u uw medicatie vrijwillig wil gaan nemen en dat dit onder andere een van de voorwaarden zal zijn voor het aanvragen van begeleid verlof. Hierop zegt u (mogelijk met iets andere woorden) dat u deze medicatie toch niet vrijwillig zal gaan nemen omdat u zichzelf “toch niet gaat vergiftigen”.”
In het verlengingsadvies van 15 februari 2017 is genoteerd:
“Een eerste stap zal een uitbreiding van vrijheid in de vorm van begeleid verlof kunnen zijn, maar daarbij is het van groot belang dat hij de anti-psychotische medicatie vrijwillig gaat nemen (…). Betrokkene kan zich vooralsnog niet hiertoe zetten.” (…) “Weliswaar komt betrokkene ook na een ophoging van de medicatie deze iedere dag zelfstandig halen, maar hij blijft persistent weigeren om de anti-psychotische medicatie vrijwillig in te nemen. Spreken over het onderwerp met de behandel coördinator is moeilijk voor betrokkene. Wanneer hij in zijn behandelplan een citaat leest, waarin hij de medicatie vergif heeft genoemd, dient betrokkene een klacht in tegen de behandelcoördinator. Betrokkene geeft aan nooit het woord gif te hebben gebruikt, maar hij staat evenmin open voor een gesprek hieromtrent. Hij kan de toelichting van de behandel coördinator niet aanhoren. Betrokkene volhardt in het beklag, waarbij hij stelt dat alles gelogen is. Bij de behandelbespreking -het moment waarop betrokkene kan meedenken in het opstellen en aanpassen van een behandeltraject- laat betrokkene verstek gaan.”
In de wettelijke aantekeningen over de periode 1 januari 2017 tot en met 31 maart 2017 is onder het kopje ‘belangrijke voorvallen (niet zijnde incidenten)’ opgenomen:
“Zo heeft betrokkene ook met medepatiënten gesprekken over de uitwerking en bijwerkingen van medicatie die zij hebben en hieruit heeft hij geconcludeerd dat psycho farmaca ongezond is (…). Hij zegt dat hij geen keus heeft vanwege het gedwongen karakter en dat er daarom nooit sprake kan zijn van op vrijwillige basis medicatie innemen. Hij werkt mee aan medicatie-inname omdat hij geen keus heeft”.
In de mededeling inperkende maatregel voortzetting a-behandeling van 28 februari 2017 is neergelegd dat klager nog steeds in gesprekken aangeeft niet bereid te zijn vrijwillig medicatie in te nemen.
Klager heeft weliswaar gesteld dat sprake is van leugens en dat zijn woorden zijn verdraaid, maar hij heeft dit niet overtuigend onderbouwd. Het behandelteam, waarvan verweerder deel uitmaakt, heeft dan ook kunnen concluderen dat er onvoldoende basis was voor het staken van de procedure a-behandeling, het aanvragen van verlof bij de Minister en het inzetten van een resocialisatietraject. Het is het college gebleken dat klager eerst per 28 april 2017 zijn opstelling heeft veranderd, waarna besloten is de procedure a-behandeling per die datum te stoppen en concreet invulling te gaan geven aan het aanvragen van een verlofmachtiging en een resocialisatieplan.
5.3
Het college komt tot de conclusie dat verweerder bij de behandeling van klager de zorg heeft betracht die van hem als psychiater mocht worden verwacht.
Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, T.S. van der Veer en
A.A.G. van den Ende, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. F. Ernens, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op24 november 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.