ECLI:NL:TGZRZWO:2017:186 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 084/2017
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2017:186 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-11-2017 |
Datum publicatie: | 24-11-2017 |
Zaaknummer(s): | 084/2017 |
Onderwerp: | Geen of onvoldoende zorg |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen psychiater die tijdens de vakantie van de behandelend psychiater heeft waargenomen. Klager heeft Risperdal voorgeschreven gekregen, waarna hij problemen kreeg met ejaculatie. Verweerder heeft besloten bloedonderzoek te laten verrichten maar met het veranderen van de medicatie te wachten tot de behandelend psychiater weer terug was van vakantie. Klager verwijt verweerder dat deze hem ten onrechte geen andere medicatie heeft voorgeschreven. Gelet op het belang van voorzetting van de ingezette behandeling en de noodzaak om bij een aanpassing in de antipsychotica een zorgvuldige afweging te meken, heeft verweerder ervoor mogen kiezen om de behandeling over een wijziging in de medicatie over te laten aan de behandelend psychiater. Klacht kennelijk ongegrond. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 24 november 2017 naar aanleiding van de op 29 maart 2017 bij het Regionaal
Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. A.T. van Rhijn, advocaat te Veenendaal,
k l a g e r
-tegen-
D , psychiater, (destijds) werkzaam te B,
bijgestaan door mr. D.F. van der Kraan, verbonden aan E te B,
v e r w e e r d e r.
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dat blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in het vooronderzoek.
Klager heeft tevens een klacht ingediend tegen psychiater C (zaaknr. 322/2016). Op deze klacht zal bij afzonderlijke uitspraak worden beslist.
2. FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is op basis van de strafrechtelijke maatregel van TBS met dwangverpleging sinds 18 juni 2015 opgenomen in E, locatie B. Op 2 december 2015 is aan klager een inperkende maatregel tot een gedwongen geneeskundige handeling opgelegd. Het betreft een zogeheten a-behandeling in de zin van artikel 16b sub a, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.
Klager heeft om een consult verzocht bij de psychiater uit zijn multidisciplinaire behandelteam. Vanwege diens afwezigheid heeft verweerder klager gezien op 21 maart 2017.
Klager heeft verweerder gevraagd om andere antipsychotische medicatie, omdat hij als gevolg van de hem voorgeschreven Risperdal sinds drie weken niet meer in staat was te ejaculeren. Verweerder stelde klager voor om met het veranderen van de medicatie te wachten tot zijn behandelend psychiater weer terug zou zijn van vakantie, maar dit wees klager van de hand. Verweerder heeft daarop dossierstudie verricht en later die dag opnieuw met klager gesproken. Na dit gesprek heeft verweerder via de e-mail contact gezocht met de directeur zorg met de vraag of zij het met het door hem bepaalde beleid eens was. De directeur heeft hierop per e-mail aangegeven dat het haar leek dat verweerder zorgvuldig had gehandeld.
Op 31 maart 2017 is ten behoeve van klager een bloedonderzoek verricht, waaruit een hoge Prolactinespiegel naar voren kwam. De behandelend psychiater van klager heeft dit na zijn terugkeer van vakantie op 4 april 2017 met klager besproken waarna de Risperdal is afgebouwd en klager per 6 april 2017 is gestart met Abilify 10 mg/dag.
Daarna heeft klager een klacht tegen verweerder ingediend.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder hem ten onrechte geen andere medicatie heeft voorgeschreven.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat het verwijt van klager geen doel treft.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Naar het college begrijpt, richt de klacht zich tegen de weigering van verweerder om op 21 maart 2017 andere medicatie voor te schrijven, als gevolg waarvan klager tot de terugkeer van zijn behandelend psychiater tabletten moest blijven gebruiken die voor hem ongewenste bijwerkingen hadden.
5.3
Uit de verslaglegging door verweerder komt naar voren dat klager op 21 maart 2017 op klagers verzoek zowel in de ochtend als in de middag is gezien in verband met naar zeggen van klager uit de medicatie voortvloeiende anejaculatie. Andere bijwerkingen waren er volgens klager niet. Verweerder heeft klager na het bestuderen van het dossier uitgelegd dat de bijwerkingen het gevolg zouden kunnen zijn van een verhoogde Prolactinespiegel, en hem voorgesteld bloed af te nemen om dit te bepalen. Dit zou de behandelend psychiater helpen om na zijn terugkeer tien dagen later de beste keus voor antipsychotische medicatie te maken. Gelet op de bevindingen van verweerder, zoals vastgelegd, heeft hij in redelijkheid tot dit beleid kunnen komen. Hij heeft zijn oordeel gevormd op basis van het dossier en mede op grond van zijn eigen waarneming van klager en het met klager gevoerde gesprek. Daarbij heeft hij het beleid na het gesprek met klager nog voorgelegd aan de directeur zorg. Uit niets blijkt dat van een acute of alarmerende situatie sprake was. Onder deze omstandigheden was er geen grond tot onmiddellijke aanpassing van de medicatie. Gelet op het belang van voortzetting van de ingezette behandeling en de noodzaak om bij een aanpassing in de antipsychotica een zorgvuldige afweging te maken, heeft verweerder ervoor mogen kiezen om de beslissing over een wijziging in de medicatie over te laten aan de behandelend psychiater. Met het alvast laten verrichten van bloedonderzoek heeft verweerder adequaat gereageerd op de door klager gepresenteerde klachten. Hoewel het vervelend voor klager is dat hij bijwerkingen van de medicatie had, valt verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.
5.4
De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als kennelijk ongegrond worden afgewezen.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, T.S. van der Veer en
A.A.G. van den Ende, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. F. Ernens, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.