ECLI:NL:TGZRZWO:2017:185 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 224/2017
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2017:185 |
---|---|
Datum uitspraak: | 24-11-2017 |
Datum publicatie: | 24-11-2017 |
Zaaknummer(s): | 224/2017 |
Onderwerp: | Onjuiste declaratie |
Beslissingen: | Niet-ontvankelijk |
Inhoudsindicatie: | Klacht apotheker tegen apotheker over schending regelgeving bij overname patiënten. Niet-ontvankelijk. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 24 november 2017 naar aanleiding van de op 22 augustus 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Groningen ingekomen en vervolgens naar het onderhavige college doorgezonden klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door mr. M.E. van Kuijk-Wesdorp, advocaat te Den Haag,
k l a g e r
-tegen-
C , apotheker, werkzaam te D,
bijgestaan door mr. M.F. van der Mersch, advocaat te Amsterdam,
v e r w e e r s t e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift met de bijlagen;
- het verzoek van de secretaris aan klager om aan te geven op grond waarvan hij zich rechtstreeks belanghebbende acht;
- de uiteenzetting van klager met betrekking tot zijn rechtstreekse belang;
- het verweerschrift met de bijlagen.
Klager heeft tevens een klacht ingediend tegen een collega-apotheker van verweerster, E. Die klacht is geregistreerd onder nummer 223/2017 en daarop wordt gelijktijdig bij afzonderlijke beslissing beslist.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.
Klager is apotheker te B.
Apotheek F is in juli 2017 gestart als nevenvestiging van apotheek G. E is beherend apotheker van apotheek F. Verweerster is eigenaar en beherend apotheker van apotheek G en eigenaar van en tevens werkzaam in apotheek F.
Sinds de opening van apotheek F ontvangt klager regelmatig uitschrijvingsverzoeken van patiënten die zich willen inschrijven bij apotheek F.
Klager heeft per e-mail aan zorgverzekeraar Menzis te kennen gegeven dat, kort gezegd, de apotheken G en F en de daarin werkzame beherend apothekers zich schuldig maken aan frauduleuze handelingen jegens Menzis, dat dit consequenties moet hebben voor beide apotheken en dat hij bereid is in het gat te springen als dit problemen in de continuïteit van apothekerszorg zou opleveren.
3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT
Klager verwijt verweerster, zakelijk weergegeven:
a. structurele schending van haar beroepsgeheim inzake de opslag van digitale zorgdossiers en het onder valse voorwendselen verkrijgen hiervan, aangezien deze niet bij apotheek F maar bij apotheek G worden opgeslagen;
b. hierdoor overtreding van de Wet bescherming persoonsgegevens;
c. overtreding van richtlijnen van de Vereniging van Zorgaanbieders voor Zorgcommunicatie (VZvZ) met betrekking tot gebruik van het Landelijk Schakel Punt (LSP) en richtlijnen van de beroepsgroep en oneigenlijk gebruik van de LSP-infrastructuur, waardoor het algemeen vertrouwen dat cliënten hebben in de veiligheid van de LSP-infrastructuur wordt aangetast;
d. het met voorbedachte rade onrechtmatig gebruiken van het UZI-servercertificaat en LSP-infrastructuur van apotheek G door apotheek F en E;
e. het met voorbedachte rade en onrechtmatig beschikbaar stellen van de LSP-infrastructuur van apotheek G door verweerster aan apotheek F en verweerster (het college neemt aan dat bedoeld is E);
f. overtreding van het Besluit geneesmiddelenwet artikel 7, lid 2 door na te laten de zorgverlener te benoemen door de apotheker van apotheek F;
g. het met voorbedachte rade onrechtmatig declaraties uitvoeren door apotheek G ten laste van cliënten waarvoor zij geen farmaceutische diensten heeft geleverd.
Klager verzoekt het college, indien het tot een veroordeling komt en E aangeeft onder druk te hebben gehandeld, de omstandigheid dat E in loondienst is bij verweerster en er van een bepaalde afhankelijkheid sprake is in zijn sanctiebesluit mee te nemen.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER
Verweerster beroept zich allereerst op de niet-ontvankelijkheid van klager. Zij betwist dat klager rechtstreeks belanghebbende is. Inhoudelijk voert zij -zakelijk weergegeven- aan dat apotheek F geen eigen rechtspersoonlijkheid heeft en dus geen rechtshandelingen kan verrichten. Dit betekent dat de geneeskundige behandelovereenkomst van patiënten wordt gesloten met apotheek G. Die heeft de LSP-aansluiting en een ondernemings-AGB-code. Patiënten worden erover geïnformeerd dat de apotheken een cluster vormen en dat gegevens kunnen worden ingezien in andere vestigingen. In de opstartfase zijn een aantal organisatorische zaken niet helemaal goed gegaan, zoals een onterechte vestigings-AGB-code voor apotheek F en een aantal etiketten van apotheek G op medicatie die is terhandgesteld door apotheek F. Dit is allemaal rechtgezet. De apotheek van klager maakt zich juist schuldig aan het strafbare feit valsheid in geschrifte door tot tweemaal toe een herhaalrecept aan te maken voor een vriend van klager (om te onderzoeken hoe dat door apotheek F zou worden afgehandeld) zonder dat er sprake was van een origineel recept, voorgeschreven door een huisarts. Ook het zich voordoen door klager bij Menzis als medewerker van de apotheek G bij het opvragen van een declaratieregel kan worden beschouwd als identiteitsfraude en oplichting.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
5.1
Klager heeft zich, kennelijk in het kader van zijn klachtonderdelen die betrekking hebben op het omgaan door verweerster met patiëntgegevens, bij zijn nadere uiteenzetting met betrekking tot zijn rechtstreekse belang bij deze klacht beroepen op de uitspraak van het Centraal Tuchtcollege van 18 februari 2016, ECLI:NL:TGZCTG:2016:90.
In die zaak ging het om twee kaakchirurgen die diverse gerechtelijke procedures tegen elkaar hadden gevoerd, waarbij de tuchtrechtelijk aangeklaagde kaakchirurg zonder toestemming onder meer een brief van de echtgenoot van een door de klagende kaakchirurg behandelde patiënt met een klacht over de bejegening door de klagende kaakchirurg en een complicatieverslag met betrekking tot de behandeling van een patiënt door de klagende kaakchirurg in die civiele procedures had overgelegd. Het CTG baseert de ontvankelijkheid van die klager op de volgende overweging:
“De documenten bevatten medisch-inhoudelijke informatie over de behandeling van de betreffende patiënt. Door het gebruik van dergelijke stukken (…) wordt klager in een kwaad daglicht gesteld. Hij heeft zich niet kunnen verweren tegen de klachten en het is maar de vraag of hij dat in het kader van een civiele procedure had kunnen doen zonder zelf zijn beroepsgeheim te schenden.”
In het onderhavige geval gaat het om een andere kwestie. Los van de vraag of verweerster verwijtbaar haar beroepsgeheim heeft geschonden, is dat niet gebeurd om klager in een kwaad daglicht te stellen maar in het kader van de normale uitoefening van het apothekersvak bij overname van een patiënt.
Klager heeft verder nog aangevoerd dat de klacht het algemeen belang van de individuele gezondheidszorg raakt waarbij hij een concreet belang heeft omdat allerlei regelgeving hem dwingt zorgvuldig om te gaan met de gegevens van zijn patiënten terwijl hij ziet dat deze bij overdracht op verzoek van een patiënt in strijd met de regels worden opgehaald en opgeslagen door apotheek G. Hierdoor kan hem worden verweten dat hij de bescherming van de persoonsgegevens van de betrokken patiënten onvoldoende heeft bewaakt. Het gaat hier naar het oordeel van het college om een theoretische (veronder)stelling van klager terwijl is gesteld noch gebleken dat hem enig verwijt ter zake is gemaakt en al helemaal niet dat dit met recht en reden is gebeurd. Het college beschouwt dit als een te smalle basis om ontvankelijkheid op te baseren. Dan zou elke zorgverlener, indien een patiënt op eigen initiatief naar een collega overstapt, klachtgerechtigd zijn jegens die collega op basis van de enkele stelling dat die collega niet voldoet aan zijn dossierplicht.
Voor het overige heeft klager niet onderbouwd dat hij als rechtstreeks belanghebbende is te beschouwen terwijl dat zo zonder nadere toelichting niet valt in te zien.
De slotsom is dat klager in alle onderdelen van zijn klacht niet-ontvankelijk is.
6. DE BESLISSING
Het college verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht.
Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, Y.M.G. van Remmerden-Gleis en prof. dr. D.J. Touw, leden-apotheker, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2017 door de voorzitter in aanwezigheid van de secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.