ECLI:NL:TGZRZWO:2017:181 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 035/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:181
Datum uitspraak: 17-11-2017
Datum publicatie: 17-11-2017
Zaaknummer(s): 035/2017
Onderwerp: Schending beroepsgeheim
Beslissingen: Gegrond, waarschuwing
Inhoudsindicatie:   Klacht tegen specialist ouderengeneeskunde. De klachtonderdelen hebben betrekking op een uitlating die de moeder van klager zou hebben gedaan ten overstaan van de zus van klager. Verweerster heeft over deze uitlating tegen de ex-vrouw van klager gezegd dat deze serieus genomen moest worden, ook al was verweerster er niet bij en wist ze niet of en hoe het gezegd was. Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht met betrekking tot de schending van het beroepsgeheim van patiënte (zijn moeder). Een tweede klachtonderdeel is gegrond. Verweerster heeft haar mededeling aan de ex-vrouw niet beperkt tot het verstrekken van feitelijke en relevante medische gegevens, maar zij heeft daarentegen ook een conclusie gepresenteerd namelijk dat de uitlating van patiënte serieus zou moeten worden genomen. Deze conclusie is onvoldoende onderbouwd en wordt niet ondersteund door objectieve gegevens. Verweerster heeft zelfs geen onderzoek naar de feiten ingesteld en heeft niet met patiënte of klager over het voorval gesproken. Een voorval dat patiënte in theorie zelfs gedroomd zou kunnen hebben. Verweerster had zich jegens de ex-vrouw van klager voorts moeten beperken tot een verwijzen voor informatie naar de contactpersoon, de dochter van patiënte. Volgt waarschuwing.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 17 november 2017 naar aanleiding van de op 9 februari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r 

-tegen-

C , specialist ouderengeneeskunde, (destijds) werkzaam te D,

gemachtigde: E, wonende te F,

v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dit blijkt uit het volgende:

-          het klaagschrift met de bijlagen;

-          het aanvullend klaagschrift;

-          het verweerschrift met de bijlagen;

-          de reactie op het verweerschrift met bijlage;

-          het proces-verbaal van het op 18 juli 2017 gehouden mondeling vooronderzoek;

-          brief van de zijde van verweerster van 30 september 2017 met bijlage.

De zaak is behandeld ter openbare zitting van 17 oktober 2017, alwaar klager en de gemachtigde van verweerster zijn verschenen. Verweerster was wegens ziekte afwezig.

2.    DE FEITEN

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

De moeder van klager verblijft in het woonzorgcentrum waar verweerster werkzaam is als specialist ouderengeneeskunde. De laatste jaren verblijft de moeder vanwege dementie (ziekte van Alzheimer) op de gesloten psychogeriatrische afdeling.

De zus van klager is contactpersoon voor de instelling waar de moeder van klager verblijft. Op 29 oktober 2015 heeft de zus van klager de ex-vrouw van klager geappt met de mededeling dat moeder haar had verteld dat klager ’s nachts op bezoek was geweest en had verteld dat hij ver weg zou gaan, de kinderen mee zou nemen en nooit meer terug zou komen.

Zowel de zus van klager als de ex-vrouw van klager hebben met verweerster gesproken over het voorval. Ze wilden van verweerster weten of moeder dit, mede vanwege de dementie, verzonnen zou kunnen hebben. Volgens haar eigen aantekeningen (zoals geciteerd in de door haar ten behoeve van het mondeling vooronderzoek overgelegde aantekeningen) heeft verweerster tegen de ex-vrouw van klager gezegd: “Gezien het feit dat mevrouw erg begaan is met de zoon en dat zij zaken rond hem vaak wel onthoudt, lijkt het mij dat de uitspraak serieus genomen moet worden, ook al was ik daar persoonlijk niet bij en weet niet of en hoe het gezegd is en wat de bedoeling daarvan was.” Volgens de aantekeningen zou verweerster tegen de zus van klager hebben gezegd “Dat ik niet bij de uitspraak was, weet ik dus ook niet of die gedaan is, maar als die gedaan is, dan acht ik het niet zo waarschijnlijk, dat [moeder van klager, RTC] dit verzonnen heeft.”

Op 29 oktober 2015 heeft de ex-vrouw van klager een e-mail gestuurd aan haar advocaat waarin zij onder meer schrijft:

“Na een appwisseling heb ik [zus klager, RTC] gebeld omdat het verhaal voor mij niet duidelijk was. [Zus klager] gaf nogmaals aan dat de verpleeghuisarts [verweerster, RTC] oma [moeder klager, RTC] had gesproken en heeft gezegd dat zij dit niet verzonnen heeft. Omdat [klager, RTC] bekend is met een ambivalent gedrag, veel grote problemen heeft en eerder deze uitspraken heeft gezegd tegen hulpverleners, maak ik mij grote zorgen over het onbegeleide omgangsweekend aankomend weekend!

Op uw advies heb ik zelf ook gebeld naar [verweerster, RTC]. [Verweerster, RTC] heeft mij een aantal keer gezegd dat ondanks dat zij dit gesprek niet gehoord heeft , niet twijfelt aan [moeder klager, RTC]. Oma verzint dit niet en heeft dit dus wel degelijk gehoord. Oma is erg betrokken bij [klager, RTC] en haar kleinkinderen en zij kan ondanks haar Alzheimer wel degelijk naar waarheid vertellen dat [klager, RTC] is geweest en wil vertrekken met zijn kinderen. Oma was hiervan overstuur en deze emoties zijn echt en niet Alzheimer gerelateerd. De arts vond het heel begrijpelijk dat hierover grote zorgen zijn, uitspraken waarvan je niet kan doen dat ze niet gezegd zijn.”

Bij (verstek)vonnis van 30 oktober 2015 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Midden-Nederland bij wege van voorlopige voorziening de onbegeleide omgang van klager met de kinderen opgeschort, met vaststelling van een begeleide omgangsregeling bij Samen Veilig Midden-Nederland. In de op 6 november 2015 op schrift gestelde motivering van het vonnis, wijst de voorzieningenrechter op de gewraakte uitlatingen van klager en wat verweerster en de begeleider van de moeder van klager daarover zouden hebben verklaard.

In een e-mail van 4 december 2015 heeft verweerster aan klager geschreven zich met nadruk te distantiëren van de uitspraken die in haar naam zijn gedaan aangaande de interpretatie van eventuele uitspraken van de moeder van klager.  

3.    HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerster (blijkens zijn verklaring bij het vooronderzoek) dat zij:

a)    haar beroepsgeheim heeft geschonden omdat ze tegen de ex-vrouw van klager heeft gezegd dat zijn moeder Alzheimer heeft;

b)    tegen zijn ex-vrouw heeft gezegd dat het zou kunnen dat hij ’s nachts bij zijn moeder was geweest en tegen haar gezegd zou kunnen hebben dat hij zijn kinderen mee zou willen nemen.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert primair als verweer dat klager niet kan klagen over schending van het beroepsgeheim dat verweerster jegens moeder heeft. Daarnaast waren de zus en de ex-vrouw van klager al voor het gesprek met verweerster op de hoogte van de omstandigheid dat de moeder van klager lijdt aan de ziekte van Alzheimer. Verweerster is in een situatie van meerdere juridische familieconflicten geraadpleegd over de uitspraak van de dementerende moeder van klager en heeft daarbij de nodige voorbehouden gemaakt. De zus en de ex-vrouw hebben de uitlatingen van verweerster ongenuanceerd, onvolledig en onjuist geïnterpreteerd. Verweerster heeft zich hier dan ook van gedistantieerd.

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college zal eerst beoordelen of klager in zijn klachten kan worden ontvangen. Op grond van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG kan een tuchtzaak aanhangig worden gemaakt door een schriftelijke klacht van – onder andere – een rechtstreeks belanghebbende. Onder dit begrip valt in ieder geval de patiënt zelf. Het medisch geheim van klager zelf is in dit geval niet geschonden. Hij klaagt immers over de schending van het beroepsgeheim van zijn moeder. Klager is dus niet rechtstreeks in zijn eigen belangen getroffen en daarmee kan hij niet als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 65 lid 1 sub a Wet BIG gelden. Nu klager evenmin valt onder de in voormeld artikel onder b., c. en d. genoemde categorieën van klachtgerechtigden in de tuchtprocedure kan hij niet in zijn klacht onder a) worden ontvangen.

5.2

Wat het tweede klachtonderdeel betreft is het college van oordeel dat klager wel rechtstreeks in zijn eigen belangen is getroffen. Het verwijt aan verweerster betreft immers handelen met betrekking tot de individuele gezondheidszorg, namelijk het afgeven van een (medische) verklaring over uitlatingen van een patiënte ten gevolge waarvan de rechter volgens klager de onbegeleide omgangsregeling van klager heeft beëindigd.

5.3

Bij de beoordeling van dit klachtonderdeel stelt het college het volgende voorop. Het wordt behandelend artsen in de KNMG-richtlijn ‘Omgaan met medische gegevens’ (september 2016) ontraden om een geneeskundige verklaring af te geven waarin een waardeoordeel over een patiënt en diens gezondheidstoestand is opgenomen. Een behandelend arts mag wel, met toestemming van de patiënt, feitelijke relevante medische informatie verstrekken.

5.4

Verweerster heeft met haar uitlating jegens de ex-vrouw van klager een (medisch) oordeel gegeven over haar dementerende patiënte. Desverzocht heeft verweerster een verklaring afgegeven aangaande de vraag of de patiënt de mededeling dat klager op bezoek was geweest en had verteld dat hij ver weg zou gaan, de kinderen mee zou nemen en nooit meer terug zou komen al dan niet zou hebben verzonnen. Verweerster was ermee bekend dat er vele juridische familieconflicten speelden. In deze omstandigheden lag het op de weg van verweerster om zeer zorgvuldig, objectief en deskundig te werk te gaan. Zij heeft zich niet, althans onvoldoende vergewist van haar positie jegens patiënte, met name in hoeverre het haar vrijstond om uitlatingen over patiënte te doen gelet op het beroepsgeheim. Verweerster heeft haar mededeling aan de ex-vrouw niet beperkt tot het verstrekken van feitelijke en relevante medische gegevens, maar zij heeft daarentegen ook een conclusie gepresenteerd namelijk dat de uitlating van patiënte serieus zou moeten worden genomen. Deze conclusie is onvoldoende onderbouwd en wordt niet ondersteund door objectieve gegevens. Verweerster heeft zelfs geen onderzoek naar de feiten ingesteld en heeft niet met patiënte of klager over het voorval gesproken. Een voorval dat patiënte in theorie zelfs gedroomd zou kunnen hebben. Verweerster had zich jegens de ex-vrouw van klager voorts moeten beperken tot een verwijzen voor informatie naar de contactpersoon, de dochter van patiënte. Het college acht het handelen van verweerster, hoe goed bedoeld, dan ook onzorgvuldig.

5.5

De conclusie van het voorgaande is dat de klacht onder b) gegrond is. Verweerster heeft gehandeld in strijd met de zorg die zij ingevolge artikel 47 lid 1 van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg jegens klager had behoren te betrachten.

5.6

Wat de op te leggen maatregel betreft overweegt het college dat verweerster niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld. Zijdens verweerster is verklaard dat zij lering heeft getrokken uit de onderhavige procedure, waardoor zij in de toekomst in vergelijkbare situaties niet meer zal overgaan tot informatieverstrekking waar die verstrekking op gespannen voet staat met de geheimhoudingsplicht. Aldus kan worden volstaan met oplegging van de maatregel van waarschuwing. Deze maatregel is bedoeld als een zakelijke terechtwijzing die de onjuistheid van de handelwijze van de arts naar voren brengt zonder daarop het stempel van laakbaarheid te drukken.

6.    DE BESLISSING

Het college:

-          verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht onder a);

-          verklaart de klacht onder b) gegrond en waarschuwt verweerster.

Aldus gedaan door mr. A.A.A.M. Schreuder, voorzitter, mr. M. Willemse, lid-jurist,

P. Jongerius, J.M. Komen en M.J.T. Tijkotte, leden-beroepsgenoten, in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                   

                                                                                                                 voorzitter

                                                                                                                 secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.