ECLI:NL:TGZRZWO:2017:139 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 034/2017

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:139
Datum uitspraak: 20-07-2017
Datum publicatie: 20-07-2017
Zaaknummer(s): 034/2017
Onderwerp: Onvoldoende informatie
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen huisarts met betrekking tot het achterwege blijven van een (schriftelijke) bevestiging van de overschrijving naar een andere huisarts. Klacht kennelijk ongegrond.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 20 juli 2017 naar aanleiding van de op 7 februari 2017 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

 k l a a g s t e r

-tegen-

C , huisarts, werkzaam te B,

bijgestaan door mr. A.C.I.J. Hiddinga, werkzaam bij DAS rechtsbijstand,

 v e r w e e r s t e r

1.    HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

-          het klaagschrift;

-          het verweerschrift met de bijlagen 1 tot en met 6;

-          het proces-verbaal van het op 29 mei 2017 gehouden mondeling vooronderzoek.

2.    FEITEN

Op grond van de stukken en de bij gelegenheid van het mondeling vooronderzoek verstrekte gegevens dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klaagster en haar echtgenoot, de heer D, waren tot en met januari 2017 als patiënt ingeschreven bij ‘E’ te B. Genoemde huisartsenpraktijk is een duo-praktijk van verweerster met collega-huisarts F.  

In een brief van 22 augustus 2016 aan de praktijk heeft klaagster kenbaar gemaakt zich niet te kunnen vinden in het voorschrijven van bepaalde medicijnen aan haar echtgenoot.

Verweerster heeft klaagster en haar echtgenoot uitgenodigd voor een gesprek op het spreekuur van 12 september 2016. De echtgenoot van klaagster is verschenen. Verweerster en haar collega F hebben voorgesteld een nieuwe afspraak te maken met klaagster en haar echtgenoot samen.

Bij brief van 12 september 2016 heeft klaagster laten weten dat zij niet op het spreekuur wil komen praten en ook niet telefonisch wil worden lastig gevallen.

In een aangetekend verzonden brief van 15 november 2016 hebben verweerster en haar collega F, klaagster (opnieuw) uitgenodigd voor een gesprek. In de brief staat, voor zover van belang, onder meer:

“De afspraak op 12 september was gemaakt om te spreken over hoe we met elkaar omgaan nu en in de toekomst. Die dag heeft u mij weer een brief geschreven waarin u aangeeft niet te willen praten en ook niet telefonisch meer te willen worden benaderd.

Uit de inhoud van deze brieven blijkt dat u geen vertrouwen meer heeft in de huisarts. Wij als huisartsen, dokter F en dokter C, vinden het belangrijk samen een gesprek te hebben met elkaar over hoe we met elkaar omgaan nu en in de toekomst. Wij willen een gesprek en geen communicatie via brieven. Wij vinden dat er eerst een gesprek moet plaatsvinden alvorens we samen verder kunnen gaan.

Indien u dit niet nodig vindt of geen vertrouwen in ons als huisarts heeft, dan staat het u vrij om een andere huisarts te kiezen. […]”

Op 29 november 2016 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen verweerster en F enerzijds en klaagster en haar echtgenoot anderzijds. De echtgenoot van klaagster is voor het einde van het gesprek weggegaan. In het huisartsenjournaal staat over dit gesprek – onder meer –:

“F/C geven aan dat zij het gevoel hebben dat mw en dhr geen vertrouwen hebben in ons als huisarts. Mw geeft aan al een brief naar praktijk G te hebben gestuurd omdat ze weg wil. F/C geven aan mw en dhr te willen helpen zoeken naar een andere huisarts. Als ze toch in de praktijk willen blijven dan moet er eerst nog een gesprek plaatsvinden, ook met dhr erbij. Mw A wil dit niet.”

Bij brief van 1 december 2016 aan de praktijk heeft klaagster geschreven:

“Op dinsdag 29 november 2016 zei u mee te willen werken voor een andere huisarts. Wat ons betreft is dit akkoord.”

Bij gelegenheid van een consult op 17 januari 2017 heeft verweerster klaagster en haar echtgenoot (ook) gesproken over de wijziging van huisarts. In het huisartsenjournaal staat hierover:

“Dhr en mw D en A gesproken over verzoek tot andere huisarts: Genoemd dat er 3 praktijken zijn en gevraagd welke praktijk zij naar toe willen. Willen graag naar de huisartsenpraktijk H, vanwege de afstand. Aangegeven dat we zullen meewerken aan de overgang en hun dossier zullen versturen. Dhr en mw akkoord. Aangegeven dat zij van ons horen hoe de status is.”

Op 20 januari 2017 heeft de assistente van verweerster aan Huisartsenpraktijk H doorgegeven dat klaagster en haar echtgenoot zich bij die praktijk wilden inschrijven. Tevens heeft zij de echtgenoot van klaagster telefonisch bericht dat hij contact op kan nemen met Huisartsenpraktijk H voor de inschrijving. De echtgenoot van klaagster is hierna naar de nieuwe praktijk gegaan om inschrijfformulieren op te halen. De patiëntrelatie is op 29 januari 2017 formeel beëindigd door inschrijving bij Huisartsenpraktijk H. De praktijk van verweerster is op 30 januari 2017 op de hoogte gebracht van de formele uitschrijving. Op 3 februari 2017 is het dossier verzonden naar de nieuwe praktijk. Klaagster is niet direct (schriftelijk) in kennis gesteld van de omstandigheid dat de overschrijving een feit was.

Toen de echtgenoot van klaagster op 6 februari 2017 contact opnam met de praktijk van verweerster om een afspraak te maken voor klaagster is hem meegedeeld dat zij geen patiënt was van de praktijk en dat zij was ingeschreven bij een andere huisarts.

3.    HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT

Klaagster verwijt verweerster - zakelijk weergegeven - dat verweerster haar niet in kennis heeft gesteld van de overschrijving naar Huisartsenpraktijk H. Ondanks de toezegging dat dit zou gebeuren is telefonisch noch schriftelijk een bevestiging gegeven van de overschrijving.

4.    HET STANDPUNT VAN VERWEERSTER

Verweerster voert - zakelijk weergegeven - aan dat zij zich niet herkent in de stellingen van klaagster en er niet van op de hoogte was dat klaagster een schriftelijke bevestiging wenste. Verweerster heeft over de inschrijving bij een andere praktijk uitgebreid contact gehad met klaagster en haar echtgenoot en zich over de te nemen stappen laten adviseren door de KNMG. Bovendien zijn klaagster en haar echtgenoot daar uitdrukkelijk mee akkoord gegaan. De klacht treft dan ook geen doel, aldus verweerster.  

5.    DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1          

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

Uit de hiervoor weergegeven feiten blijkt dat aan beide zijden het vertrouwen in een werkbare behandelrelatie in de toekomst onder druk is komen te staan en dat klaagster en haar echtgenoot daarop te kennen hebben gegeven akkoord te gaan met een overstap naar een andere huisartsenpraktijk.

5.3

De door klaagster ingediende klacht heeft geen betrekking op de omstandigheden die hebben geleid tot de overstap van klaagster en haar echtgenoot naar een andere huisartsenpraktijk en ook niet op de wijze waarop klaagster en haar echtgenoot bij het maken van deze overstap door verweerster zijn ondersteund. De klacht heeft enkel betrekking op het achterwege blijven van een (schriftelijke) bevestiging van de overschrijving op het moment waarop deze gerealiseerd was.

5.4

Uit het huisartsenjournaal blijkt dat verweerster bij een consult op 17 januari 2017 heeft aangegeven dat klaagster en haar echtgenoot van de praktijk horen wat de status is. Gelet op de tijdens dat consult besproken overstap naar een andere praktijk, leidt het college hieruit af dat verweerster heeft toegezegd klaagster op de hoogte te houden van de stand van zaken met betrekking tot deze overstap. Klaagster betwist niet dat verweerster op 20 januari en 30 januari 2017 (voordat zij de bevestiging van de uitschrijving ontving) klaagster en/of haar echtgenoot nog heeft gesproken over de stand van zaken met betrekking tot de overgang naar Huisartsenpraktijk H. Klaagster kon dus verwachten dat de overgang naar deze huisartsenpraktijk op korte termijn zou plaatsvinden. Dat klaagster vervolgens niet direct op de hoogte is gebracht van de formele overschrijving kan niet tot het oordeel leiden dat verweerster niet is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening. Hierbij neemt het college nog in aanmerking dat verweerster in de periode tot de overdracht van het patiëntendossier op 3 februari 2017 beschikbaar is gebleven als huisarts voor klaagster en haar echtgenoot en ook als zodanig heeft gehandeld. Toen op 6 februari 2017 werd gebeld voor een consult was de overdracht aan Huisartsenpraktijk H al gerealiseerd. Klaagster had bij deze praktijk een afspraak kunnen maken. Geconcludeerd moet dan ook worden dat de continuïteit van zorg niet in gevaar is geweest. Dat klaagster geen schriftelijke bevestiging van de overschrijving heeft ontvangen, is hooguit een ongelukkig misverstand, maar nu niet vaststaat dat verweerster heeft beloofd dat te zullen verzenden treft haar geen tuchtrechtelijk verwijt.

5.5

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6.    DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, dr. P.A.J. Buis en

R.O. Rischen, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. M. Keukenmeester, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.                                                                                                  

voorzitter

                                                                                                               secretaris

 

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.