ECLI:NL:TGZRZWO:2017:104 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 264/2016

ECLI: ECLI:NL:TGZRZWO:2017:104
Datum uitspraak: 02-06-2017
Datum publicatie: 02-06-2017
Zaaknummer(s): 264/2016
Onderwerp: Onjuiste verklaring of rapport
Beslissingen: Ongegrond/afwijzing
Inhoudsindicatie: Klacht tegen verzekeringsarts. Klacht kennelijk ongegrond. Het college is van oordeel dat de oordeelsvorming van verweerder navolgbaar is en de rapportage conform de daaraan te stellen professionele eisen is opgesteld.

REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE

Beslissing d.d. 2 juni 2017 naar aanleiding van de op 18 oktober 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van

A , wonende te B,

k l a g e r

-tegen-

D , verzekeringsarts, werkzaam te E,

bijgestaan door mr. G.P. van Delft, verbonden aan het UWV,

v e r w e e r d e r

1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Dat blijkt uit de volgende stukken:

- het klaagschrift met de bijlagen;

- het verweerschrift met de bijlagen;

- het proces-verbaal van het op 16 februari 2017 gehouden mondeling vooronderzoek.

Klager heeft eveneens een klacht ingediend tegen verzekeringsarts C (zaaknummer 214/2016). In die klacht wordt op dezelfde dag uitspraak gedaan.

2. FEITEN

Op grond van de stukken dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan.

Klager, geboren in 1965, is in december 2012 uitgevallen voor zijn werk als financieel directeur. Vanaf 17 januari 2013 werd klager behandeld door een psychomotorisch therapeut. Deze behandelaar schreef medio 2013 dat de behandelresultaten positief waren en behandeling kon worden afgebouwd.

Klager achtte zichzelf in november 2013 in staat vergelijkbaar werk bij een ander bedrijf te doen maar wilde niet geschikt worden verklaard voor het eigen werk bij de eigen werkgever.

Op 26 november 2013 heeft de bedrijfsarts gerapporteerd dat klager volledig arbeidsgeschikt is voor eigen werk bij een andere werkgever per 1 december 2013.

Klager en zijn toenmalige werkgever hebben een vaststellingsovereenkomst gesloten.

Klager heeft per 3 februari 2014 een uitkering in het kader van de Werkloosheidswet aangevraagd en verkregen. Klager heeft geen melding gemaakt van arbeidsongeschiktheid tijdens de duur van de uitkering in het kader van de Werkloosheidswet.

Op 26 januari 2016 heeft klager een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering met terugwerkende kracht tot 2013.

Op 9 maart 2016 heeft klager een brief ontvangen van het UWV dat hem geen WIA-uitkering wordt toegekend.

Op 20 maart 2016 is de aangevraagde uitkering in het kader van de Ziektewet geweigerd wegens het verstrijken van de periode van maximaal 104 weken recht.

Op 9 september 2016 heeft verweerder een verzekeringsgeneeskundig onderzoek gedaan naar aanleiding van een bezwaarschrift van klager tegen de WIA-beslissing van

9 maart en de beslissing van 20 maart 2016.

Verweerder heeft dossiergegevens bestudeerd, medisch onderzoek gedaan op

7 september 2016 en nagezonden medische informatie werd in de heroverweging betrokken. Verweerder heeft in zijn rapportage opgenomen zijn heroverweging / beschouwing, inhoudende:

Standpunt ondergetekende:

Verzekeringsgeneeskundig onderzoek in kader van bezwaarprocedure geeft geen aanleiding het standpunt van de primaire verzekeringsarts te herzien.

Overwegingen:

Belanghebbende is een voormalig financieel directeur.

D.d. 12-12-12 heeft belanghebbende zich arbeidsongeschikt gemeld met werkgerelateerde klachten door overbelasting. Belanghebbende werd niet arbeidsongeschikt bevonden voor passend werk door de bedrijfsarts op 1-12-13. Belanghebbende gaat uit dient met een vaststellingsovereenkomst per 3 februari 2014. Per 3-2-14 wordt belanghebbende een WW uitkering toegekend.

Ik (her)overweeg als volgt.

Inzake de aanvraag voor een ZW uitkering per 3-2-14:

Voor de Ziektewet is op 3-2-14 de maatstaf zijn arbeid soortgelijke arbeid zonder de specifieke en/of verzwarende eisen in de laatst verrichte arbeid.

Belanghebbende geeft aan in staat te zijn tot vergelijkbare arbeid. De bedrijfsarts heeft belanghebbende dan ook niet arbeidsongeschikt bevonden voor dergelijke arbeid per

1-12-13. Uit mijn verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de bezwaarfase komen geen relevante nieuwe medische feiten en/of omstandigheden naar voren welke aanknopingspunten bieden om belanghebbende op medische gronden arbeidsongeschikt te achten voor de maatstaf arbeid per 3-2-14. Bovendien geeft de rechter aan in het vonnis van 8-7-16 dat niet blijkt dat de betermelding op onjuiste gronden is geschied.

Inzake het niet volmaken van de wachttijd van 104 weken.

Ik onderschrijf het standpunt van de primaire verzekeringsarts.

Blijkbaar is belanghebbende niet arbeidsongeschiktheid bevonden in kader van de ZW binnen 104 weken. Er is geen reden om arbeidsongeschiktheid op medische gronden aan te nemen gedurende 104 weken. Uit mijn verzekeringsgeneeskundig onderzoek in de bezwaarfase komen geen relevante nieuwe medische feiten en/of omstandigheden naar voren welke aanknopingspunten bieden om belanghebbende op medische gronden arbeidsongeschiktheid te achten gedurende 104 weken aaneengesloten. Blijkbaar was belanghebbende voldoende hersteld om in ieder geval te hervatten in soortgelijke arbeid.

Overwegingen ten aanzien van de ingediende bezwaren:

Naar mijn mening zijn de bovenstaande medisch inhoudelijke bezwaren gemotiveerd weerlegd. Uit de nagestuurde informatie van de huisarts komen geen relevante nieuwe medische inzichten naar voren, welke aanleiding vormen de oordeelsvorming te wijzigen.

3. HET STANDPUNT VAN KLAGER EN DE KLACHT

Klager verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat deze een zelfstandig besluit heeft genomen op basis van de informatie van de bedrijfsarts die niet volledig was. Er is geen arbeidsdeskundig onderzoek en geen FML opgesteld. Er had, gelet op de langdurige ziekte van klager, een uitgebreide probleemanalyse opgesteld moeten worden. Verweerder heeft als verzekeringsarts onbevoegd zijn mening gegeven, want er is geen volledig rapport van de bedrijfsarts.

Verweerder had zelf informatie van de huisarts en de behandelaar moeten opvragen en heeft de door klager overgelegde informatie niet meegenomen in de rapportage.

4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER

Verweerder voert -zakelijk weergegeven- aan dat hij met zijn handelen binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven. Voor zover nodig zal in de overwegingen nader ingegaan worden op het verweer.

5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE

5.1

Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.

5.2

De kern van de klacht is of het handelen van verweerder bij de door hem genomen beslissing de tuchtrechtelijke toets kan doorstaan en in dat kader of verweerder voldoende informatie tot zijn beschikking had bij zijn beslissing. Verweerder heeft als bezwaarverzekeringsarts geconcludeerd dat er geen reden was om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Het college is van oordeel dat de oordeelsvorming van verweerder navolgbaar is en de rapportage conform de daaraan te stellen professionele eisen is opgesteld. Verweerder heeft zich in bezwaar onder meer gebaseerd op de dossiergegevens, het geneeskundig onderzoek in bezwaar en de nagekomen informatie van de huisarts van klager. Dit betrof onder meer informatie van de bedrijfsarts, die klager op 1 december 2013 geschikt achtte voor eigen werk bij een andere werkgever, en berichtgeving van een effectief gebleken behandeling bij de psychomotorisch therapeut. Klager heeft zijn aanvraag van een deskundigenoordeel hierover niet doorgezet, waaruit verweerder mocht afleiden dat klager akkoord was met het oordeel van de bedrijfsarts. Klager heeft ook niet onderbouwd dat er daarna nog sprake is geweest van ziekte of gebrek. Verweerder heeft inzichtelijk geoordeeld dat geen aanknopingspunten bestonden voor een doorlopende arbeidsongeschiktheid. In de rapportage is door verweerder opgetekend dat de nadien ontvangen medische informatie van de huisarts is meegenomen in zijn heroverweging.

Voor het opstellen van een FML dient sprake te zijn van arbeidsongeschiktheid/medische beperkingen waarbij het initiatief bij de werkgever en/of de bedrijfsarts ligt. Van arbeidsongeschiktheid was geen sprake (meer) gelet op het feit dat klager arbeidsgeschikt was verklaard voor eigen werk. Voor toepassing van het door klager genoemde RIV-toets protocol geldt dat van een dergelijke toetsing door het UWV van de re-integratieverplichtingen slechts sprake is als de wachttijd van de WIA (bijna) voorbij is.

Het opstellen van een probleemanalyse behoort niet tot het takenpakket van verweerder. Dit kan derhalve evenmin tot een tuchtrechtelijk verwijt leiden. Verweerder heeft in redelijkheid tot het door hem gegeven oordeel kunnen komen.

5.3

Gelet op het voorgaande is de klacht kennelijk ongegrond en dient als volgt te worden beslist.

6. DE BESLISSING

Het college wijst de klacht af.

Aldus gedaan in raadkamer door mr. A.L. Smit, voorzitter, H. Donkers en

dr. A.N.H. Weel, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. J.W. Sijnstra-Meijer, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2017 door mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.

voorzitter

secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.