ECLI:NL:TGZRZWO:2017:102 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Zwolle 195/2016
ECLI: | ECLI:NL:TGZRZWO:2017:102 |
---|---|
Datum uitspraak: | 02-06-2017 |
Datum publicatie: | 02-06-2017 |
Zaaknummer(s): | 195/2016 |
Onderwerp: | Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose |
Beslissingen: | Ongegrond/afwijzing |
Inhoudsindicatie: | Klacht tegen huisarts. Verweerder heeft op goede gronden tot de conclusie kunnen komen dat een breuk niet aannemelijk was en hoefde klaagster dan ook in te sturen voor een foto. Voorts is het college van oordeel dat het beter was geweest als verweerder aan klaagster een duidelijke instructie had gegeven en deze had genoteerd in het dossier. Dit leidt evenwel niet tot een tuchtrechtelijk verwijt. |
REGIONAAL TUCHTCOLLEGE TE ZWOLLE
Beslissing d.d. 2 juni 2017 naar aanleiding van de op 8 augustus 2016 bij het Regionaal Tuchtcollege te Zwolle ingekomen klacht van
A , wonende te B,
bijgestaan door C,
k l a a g s t e r
-tegen-
D , werkzaam te B,
bijgestaan door mr. J.S.M. Brouwer, werkzaam bij Das Rechtsbijstand te Amsterdam,
v e r w e e r d e r
1. HET VERLOOP VAN DE PROCEDURE
Dit blijkt uit het volgende:
- het klaagschrift met de bijlagen;
- het aanvullende klaagschrift;
- het verweerschrift met de bijlagen;
- de repliek met de bijlagen;
- de dupliek met de bijlagen;
- de brief van de gemachtigde van klaagster van 5 december 2016 met bijlage.
Partijen hebben geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid mondeling gehoord te worden in vooronderzoek.
De zaak is behandeld ter openbare zitting van 21 april 2017, alwaar zijn verschenen de gemachtigde van klaagster en verweerder, bijgestaan door zijn gemachtigde.
2. DE FEITEN
Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting dient, voor zover van belang voor de beoordeling van de klacht, van het volgende te worden uitgegaan. Op 24 juni 2016 is klaagster, geboren in 1936, op straat gevallen. Zij is hierna door omstanders naar huis gebracht. Klaagster is diezelfde dag gezien door verweerder tijdens zijn spreekuur. Verweerder heeft haar onderzocht en kwam tot de conclusie dat er sprake was van een hersenschudding. Hij noteerde in het dossier:
S gevallen op straat. door 2 dames thuisgebracht. Onduidelijk wat er gebeurd is. weet niet meer wat er gebeurd is. heeft wel wondje op het hoofd. (info dochter, veel spanningen thuis,is erg dwangmatig.)
O schaafwond linkerelleboog en klein wondje op voorhoofd.
E commotio
P wek advies gegeven
Op 27 juni 2016 legde verweerder op verzoek een visite af. Hij noteerde hiervan het volgende:
S linker onderarm fors gezwollen met uitgezakt hematoom. Elleboog doet nu meer pijn dan direct na val.
O wond elleboog opnieuw verbonden. flexie elleboog wat beperkt. Hand en onderarm gezwollen met uitgezakt hematoom
P mitella gebruiken.
Op 1 augustus 2016 bezocht klaagster de praktijk van verweerder. Zij werd toen gezien door een collega van verweerder. Van dit consult werd voor zover hier van belang het volgende genoteerd:
S op 24 juni jl gevallen op straat, buitbewust geweest, overal blauwe plekken gekregen
ze kan haar li elleboog niet goed bewegen
O stand afw, semi flexie, zwelling thv elleboog gewricht met functiebeperking
E fractuur elleboog
P X-li elleboog.
Uit de gemaakte foto bleek dat er sprake was van een olecranonfactuur. Deze fractuur werd operatief hersteld. De gemachtigde van klaagster heeft verweerder op 4 augustus 2016 een brief gestuurd met onderhavige klacht. Verweerder heeft na zijn vakantie op 19 augustus 2016 klaagster bezocht. In onderling overleg is besloten dat klaagster naar een andere huisarts zou gaan. Klaagster heeft ook een klacht ingediend bij de Stichting Klachtenregeling Huisartsenzorg Noord-Nederland. Bij beslissing van 20 oktober 2016 is deze klacht gegrond verklaard.
3. HET STANDPUNT VAN KLAAGSTER EN DE KLACHT
Klaagster verwijt verweerder -zakelijk weergegeven- dat verweerder grof nalatig te werk is gegaan. Hij heeft cruciale slordigheden/fouten begaan die een gediplomeerd arts niet hoort te maken.
4. HET STANDPUNT VAN VERWEERDER
Verweerder voert -zakelijk weergegeven- het volgende aan. Hij betreurt het dat klaagster zo lang pijnklachten heeft gehad en dat hij een diagnose heeft gemist. Een diagnose missen betekent echter nog niet dat hem onzorgvuldig handelen of nalatigheid kan worden verweten. Op 27 juni 2016 zag hij geen duidelijke aanwijzingen voor een fractuur. Aangezien op 24 juni 2016 direct na het trauma, geen functiebeperking of zwelling aanwezig was, achtte verweerder het onwaarschijnlijk dat de zwelling van de onderarm drie dagen later het gevolg zou kunnen zijn van een fractuur. Er was immers nauwelijks functiebeperking van de elleboog. Het is zeer wel mogelijk dat de dislocatie zoals die op de röntgenfoto van 2 augustus 2016 is te zien, later is ontstaan.
Verweerder stelt dat zijn handelen beter had gekund en dat betreft dan met name het noteren van bevindingen in het journaal. Hij is door deze klacht daar weer bijzonder op geattendeerd en alert op zorgvuldig noteren, voor zover uiteraard in het belang van de behandeling.
5. DE OVERWEGINGEN VAN HET COLLEGE
5.1
Het college wijst er allereerst op, dat het bij de tuchtrechtelijke toetsing van professioneel handelen er niet om gaat of dat handelen beter had gekund, maar om het geven van een antwoord op de vraag of de beroepsbeoefenaar bij het beroepsmatig handelen is gebleven binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening, rekening houdend met de stand van de wetenschap ten tijde van het klachtwaardig geachte handelen en met hetgeen toen in de beroepsgroep ter zake als norm of standaard was aanvaard.
5.2
Het college is van oordeel dat verweerder op 24 juni 2016, tijdens het eerste consult niet bedacht hoefde te zijn op een breuk. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er op dat moment geen zwelling of roodheid aanwezig was. Klaagster gaf geen pijn aan bij de elleboog en de beweeglijkheid was normaal. Klaagster had een wondje op het voorhoofd en kon zich niet meer herinneren wat er was gebeurd. Gelet hierop heeft verweerder naar het oordeel van het college op goede gronden kunnen komen tot de diagnose commotio, waarvoor hij een wekadvies gaf en heeft hij geen verdere actie hoeven te nemen met betrekking tot de elleboog.
Op 27 juni 2016 werd door klaagster een visite aangevraagd. Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat hij vermoedt dat de zwelling van de arm de reden voor aanvraag was. Omdat klaagster moeilijk ter been was en er waarschijnlijk een vervoersprobleem was heeft verweerder een visite afgelegd. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd nader toegelicht hoe deze visite is verlopen. Hij heeft de wond aan de elleboog opnieuw verbonden. Er was sprake van een lichte functiebeperking maar klaagster kon de arm wel strekken. Er was een behoorlijke zwelling van de hele onderarm, daardoor was de flexie ook beperkt. Klaagster gaf aan meer pijn te hebben dan bij het eerste consult, maar de pijn was niet heel heftig. In verweerders herinnering stonden de pijnklachten niet op de voorgrond maar was eerder sprake van ongerustheid over de zwelling van de arm. Hoewel verweerder in het dossier niet uitgebreid heeft genoteerd welke testen hij heeft gedaan, was wel duidelijk dat er sprake was van flexiebeperking van de elleboog. Dit heeft verweerder ook genoteerd. Om dit te kunnen constateren zal klaagster ook de arm hebben moeten strekken. Indien dat mogelijk is dan ligt een elleboogfractuur niet voor de hand. Met verweerder is het college van oordeel dat verweerder tot de conclusie heeft kunnen komen dat de ontstane zwelling en verkleuring van de onderarm en de lichte toename van de pijn het gevolg konden zijn van een kneuzing in combinatie met het gebruik van ascal. Gelet hierop was het op dat moment niet aannemelijk dat er sprake was van een fractuur en heeft verweerder kunnen besluiten dat er geen redenen waren om klaagster in te sturen voor een foto. Het college merkt daarbij op dat er, achteraf gezien, op dat moment al wel sprake was van een fractuur maar dat deze niet is onderkend omdat deze breuk zich pas later nadrukkelijk manifesteerde door verdere wijking van de botten ten opzichte van elkaar, waardoor de pijnklachten verergerden. Dit verklaart wellicht ook waarom klaagster pas enkele weken later weer op consult verscheen.
Verweerder heeft ter zitting verklaard gewoon te zijn na een consult een vervolgbeleid af te spreken maar kan zich niet herinneren dat ook daadwerkelijk te hebben gedaan. Het is in ieder geval niet genoteerd in het dossier. Indien er vanuit wordt gegaan dat verweerder geen verdere instructies aan klaagster heeft gegeven, is dit niet optimaal en verdient het zeker niet de schoonheidsprijs. Verweerder had echter een goede band met klaagster en hij was laagdrempelig toegankelijk. Hij mocht er dan ook op vertrouwen dat klaagster bij aanhoudende klachten zich weer tot hem zou wenden. Verweerder heeft ter zitting ook aangegeven dat hij het betreurt dat hij dit niet in het dossier heeft genoteerd en dat dit een leermoment voor hem is. Al met al is het college van oordeel dat het beter ware geweest als verweerder een duidelijke instructie had gegeven en dit had genoteerd in het dossier, maar dat dit gelet op hetgeen hiervoor is overwogen niet tot een tuchtrechtelijk verwijt leidt.
5.3
Gelet op het voorgaande dient de klacht ongegrond te worden verklaard.
6. DE BESLISSING
Het college wijst de klacht af.
Aldus gedaan door mr. E.W. de Groot, voorzitter, mr. dr. Ph.S. Kahn, lid-jurist, en
R.O Rischen, dr. P.A.J. Buis en dr. A.P.E. Sachs, leden-artsen, in tegenwoordigheid van mr. K.M. Dijkman, secretaris, en uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2017 door
mr. A.L. Smit, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. H. van der Poel-Berkovits, secretaris.
voorzitter
secretaris
Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg door:
a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij niet-ontvankelijk is verklaard;
b. degene over wie is geklaagd;
c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van de volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hun toevertrouwde belangen aangaat.
Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroepschrift wordt ingezonden bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Zwolle, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.