ECLI:NL:TGZRSGR:2017:94 Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg Den Haag 2016-238b

ECLI: ECLI:NL:TGZRSGR:2017:94
Datum uitspraak: 06-06-2017
Datum publicatie: 06-06-2017
Zaaknummer(s): 2016-238b
Onderwerp: Onjuiste behandeling/verkeerde diagnose
Beslissingen:
Inhoudsindicatie: Ongegronde klacht tegen huisarts. Klager is in verband met hevige buikklachten voor de tweede keer die avond op de HAP gezien. Verweerder trof bij onderzoek van de buik geen zgn. ‘acute buik’ aan. Heftige buikpijn, waarbij overige bevindingen (het onderzoek van de buik) niet verontrustend zijn, in casu geen alarmsymptoom en geen grond voor onmiddellijke verwijzing naar het ziekenhuis. Verweerder heeft afwachtend beleid mogen voeren en klager met pijnstilling naar huis mogen sturen. Een dergelijke buik ‘kan zich ontwikkelen’ en het is van belang om deze ontwikkeling nauwlettend te volgen. Dit is in dit geval ook gebeurd. Klacht afgewezen.

Datum uitspraak: 6 juni 2017

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag heeft de volgende beslissing gegeven inzake de klacht van:

A ,

wonende te B, gemeente C,

klager,

tegen:

D, huisarts,

werkzaam te E,

verweerder.

1. Het verloop van de procedure

1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:

- het klaagschrift met bijlagen, ontvangen op 2 september 2016

- het verweerschrift

1.2 De partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om in het vooronderzoek mondeling te worden gehoord.

De mondelinge behandeling door het College heeft plaatsgevonden ter openbare terechtzitting van 11 april 2017. Verweerder is verschenen. Klager is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Aan het begin van de zitting is nog geprobeerd om klager telefonisch te bereiken op zijn twee bij het College bekende telefoonnummers, maar de telefoon werd niet opge­no­men. Verweerder heeft zijn standpunt mondeling toegelicht

De klacht is behandeld tezamen met een andere, met de klacht samenhangende, klacht zoals bedoeld in artikel 57, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheids­zorg, die bekend is onder het dossiernummer 2016-238a.

2. De feiten

2.1 Klager, geboren in 1995, heeft op maandagavond 1 augustus 2016 de huisartsenpost (HAP) te E bezocht met buikklachten, gepaard gaande met veel pijn. Een collega van verweerder (hierna: de eerste huisarts), bij het College bekend onder dossier­nummer 2016-238a, had die avond dienst en heeft klager beoordeeld tijdens een consult dat, blijkens de schriftelijke weergave ervan, heeft geduurd van 21:50 tot 22:00 uur. Voorafgaand aan het consult heeft de assistente van de HAP het volgende genoteerd:“(S) BeoordelingBeloop: buikpijn sinds gisterenavond, sinds een aantal uren sterk verergerd, pijncijfer 8 straalt uit tot boven middenrif . (O) ´Urine verder gb

De eerste huisarts heeft van dit consult genoteerd:

“ (S) Pijn is continu, zou soms uitstralen naar onder, plassen soms ook pijnlijk, geen pus, week op en af diarree. (O)Soepel abdomen, dp [college: drukpijn] in de onderbuik, geen spierverzet, np, wt. T 36.4. Veel pijn”

”Medicatie: OMEPRAZOL CF CAPSULE MSR 4 OMG (….) Medicatie: DICLOFENAC-NATRIUM TABLET MSR 50 MG (…)”

2.2 Na onderzoek was de conclusie van de eerste huisarts dat er sprake was van buikpijn van onduidelijke oorsprong en dat er geen tekenen waren van een acute buik. Hij heeft vervolgens een beleid ingesteld, gericht op pijnstilling (Diclofenac) en ‘wachtfull waiting’.

2.3 Klager is dezelfde nacht (op 2 augustus 2016) weer naar de HAP gegaan, alwaar hij tussen 1:30 en 1:40 uur is gezien door verweerder De assistente heeft van het tweede bezoek genoteerd dat de medicijnen niet hielpen en dat klager omdat hij zo misselijk was moest overgeven. Verweerder heeft klager eveneens onderzocht. Van dit onderzoek heeft hij genoteerd: “(O) Abdomen: soepel, no peristaltiek, geen defense of loslaatpijn. Drukpijn epigastrisch en periumbilicaal. Testes: gb, geel hernia inguinalis. Re fossa iliciaca gb,”. Verweerder heeft klager ter bestrijding van de pijn een injectie (Diclofenac-Natrium) gegeven en klager naar huis gestuurd. Hierop heeft klager thuis enige tijd geslapen.

2.4 Klager heeft in de loop van de ochtend 2 augustus 2016 in verband met aanhoudende pijnklachten contact opgenomen met de praktijk van zijn huisarts (voormelde eerste huisarts), waar hij om 14.00 uur is gezien door die huisarts. Deze trof bij onderzoek een soepele buik, met drukpijn meer ter hoogte van de rechter fossa. Wegens verdenking van een mogelijke blindedarmontsteking (appendicitis) is klager toen door de eerste huisarts doorgestuurd naar het ziekenhuis. Hier werd na een echo bevestigd dat klager een appendicitis had, met retrocaecale ligging (ligging naar achteren). Klager is hierna geopereerd.

2.5 Een paar dagen na de operatie, op 6 augustus 2016 rond 20:30 uur, is klager weer bij de HAP geweest, dit keer met een urineweginfectie. Klager is toen door verweerder gezien en is hiervoor medicamenteus behandeld.

3. De klacht

De klacht luidt – zakelijk weergegeven – als volgt. Ik ben 2x op de spoedeisende hulp geweest met erg veel pijn. Kon niet meer zitten/liggen/lopen van de pijn. Beide keren naar huis gestuurd met pijnstilling. ’s Morgens kon ik het niet meer uithouden van de pijn, maar moest wachten tot 14.00 uur, spreekuur van de huisarts. Toen ben ik naar het ziekenhuis gestuurd voor een echo. Bleek een blindedarm te zijn. Na ontslag uit het ziekenhuis ben ik weer bij de HAP geweest en had ik een urineweginfectie. Ik heb me nooit zo slechts gevoeld.

4. Het standpunt van verweerder

Verweerder heeft de klachten en de daaraan ten grondslag gelegde stellingen bestreden. Voor zover nodig wordt daarop hieronder ingegaan.

5. De beoordeling

5.1 Bij het antwoord op de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld in de zin van art. 47, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) staat het persoonlijk handelen van verweerder centraal.

Verweerder heeft klager op 2 augustus 2016 en op 6 augustus 2016 gezien. Naar het College begrijpt richt de klacht zich tegen de beoordeling door verweerder op de HAP van 2 augustus 2016. Omtrent het consult van 6 augustus 2016 zijn immers geen klachten geformuleerd, terwijl evenmin anderszins van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag op laatstgenoemde datum is gebleken.

5.2 Uit de stellingen van partijen en de verslaglegging door verweerder komt naar voren dat klager in de nacht van 1 op 2 augustus 2016 door verweerder is gezien in verband met hevige buikklachten, maar dat verweerder bij onderzoek van de buik geen zogenaamde ‘acute buik’ aantrof. Gelet op de bevindingen van verweerder, zoals ook vastgelegd, heeft hij in redelijkheid dit standpunt mogen innemen. De omstandigheid dat klager veel pijn aangaf en een aantal uren eerder door de eerste huisarts was gezien, doet hier niet aan af. Heftige buikpijn is, ook in dat stadium, geen alarmsymptoom wanneer de overige bevindingen (het onderzoek van de buik) niet verontrustend zijn, zoals in dit geval. Onder deze omstandig­he­den was er toen evenmin grond voor onmiddellijke verwijzing naar het ziekenhuis. Verweerder heeft dan ook nog een afwachtend beleid mogen voeren en klager met sterkere pijnstilling, waarop klager overigens nog enige tijd heeft geslapen, naar huis mogen sturen. In dit verband wijst het College er verder op dat een dergelijke buik ‘zich kan ontwikkelen’ en dat het van belang is om deze ontwikkeling nauwlettend te volgen. Dit is in dit geval ook gebeurd. Hoewel het uiteraard beroerd is geweest voor klager dat hij zoveel pijn heeft gehad, valt verweerder hiervan geen tuchtrechtelijk verwijt te maken.

5.4 De conclusie is dat verweerder met betrekking tot de klacht(onderdelen) geen verwijt zoals bedoeld in artikel 47, eerste lid onder a, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg kan worden gemaakt. De klacht zal dan ook als ongegrond worden afgewezen.

6. De beslissing

Het Regionaal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg te Den Haag beslist als volgt:

wijst de klacht af.

Deze beslissing is gegeven door mr. M.A.F. Tan-de Sonnaville, voorzitter, mr. M.W. Koek, lid-jurist, dr. J.H.A.M. Tuerlings, dr. G.J. Dogterom en M. Keus, leden-beroepsgenoten, bijgestaan door mr. C.G. Versteeg, secretaris en uitgesproken in het openbaar op 6 juni 2017.

voorzitter secretaris

Tegen deze beslissing kan binnen zes weken na de dag van verzending van het afschrift ervan schriftelijk hoger beroep worden ingesteld bij het Centrale Tuchtcollege voor de Gezond­heidszorg door:

a. de klager en/of klaagster, voor zover de klacht is afgewezen, of voor zover hij/zij

niet-ontvankelijk is verklaard;

b. degene over wie is geklaagd;

c. de hoofdinspecteur of de regionale inspecteur van het Staatstoezicht op de

volksgezondheid, wie de aangelegenheid uit hoofde van de hem toevertrouwde belangen aangaat.

Het tot het Centrale Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg gerichte beroep­schrift wordt ingezon­den bij de secretaris van het Regionaal Tuchtcolle­ge voor de Gezondheidszorg te Den Haag, door wie het binnen de beroepstermijn moet zijn ontvangen.